Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 10-1379
Zaaknummer: 359709
Datum beschikking: 19 april 2011
Beschikking op het op 16 februari 2010 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. R.W. van den Hoek te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. W.R.S. Ramhit te Leiden, voorheen mr. M.C. Reichmann te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 25 februari 2011, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 8 maart 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de advocaat van de man. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 14 maart 2011 van de zijde van de man;
- het faxbericht d.d. 18 maart 2011 van de zijde van de vrouw.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.460,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking dan wel door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
- bepaling dat de man één maand de tijd heeft na het uitspreken van de echtscheidingsbeschikking om de voormalige gezamenlijke woning van partijen over te nemen;
- bepaling dat de vrouw tot het moment van levering van de woning aan de man, dan wel verkoop aan een derde in de gezamenlijke woning kan verblijven;
- bepaling dat de pensioenen van partijen worden verevend conform de wet Verevening Pensioenrechten bij Echtscheiding,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht:
- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen het door de man verzochte, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum van het huwelijk] 1996 te [plaats van het huwelijk].
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Bij beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 21 januari 2010 heeft deze rechtbank, voor zover thans van belang:
* bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats A], [adres], en mitsdien bevolen dat de vrouw die woning dient te verlaten en niet mag betreden;
* bepaald dat de vrouw, met ingang van het moment dat de man voor meer dan twee weken op zee verblijft, bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats A], [adres], en bevolen dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
* de som welke de man met ingang van 21 januari 2010 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 979,- per maand bepaald.
- Bij beschikking van 25 november 2010 heeft deze rechtbank het verzoek van de vrouw tot herstel van voormelde beschikking van 21 januari 2010 afgewezen.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Uitsluitend gebruik echtelijke woning
Ter terechtzitting heeft de vrouw haar verzoek ter zake het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning ingetrokken. De rechtbank behoeft daarop derhalve niet meer te beslissen.
Nu de vrouw niet langer verweer voert tegen het verzoek van de man het uitsluitend voortgezet gebruik van de echtelijke woning toe te kennen, zal de rechtbank dit verzoek als niet weersproken en als op de wet gegrond toewijzen.
De man betoogt dat de vrouw samenwoont met de heer [nieuwe partner van de vrouw] als waren zij gehuwd, zodat hij op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen alimentatieverplichting jegens de vrouw heeft.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van de man op artikel 1:160 BW niet kan slagen, aangezien het huwelijk tussen partijen nog niet is ontbonden en de man derhalve niet als haar gewezen echtgenoot kan worden aangemerkt. Subsidiair betwist de vrouw dat zij met de heer [nieuwe partner van de vrouw] samenwoont als waren zij gehuwd als bedoeld in artikel 1:160 BW.
Artikel 1:160 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij eindigt, wanneer deze is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 12 april 1996 (LJN: ZC2036) is de rechtbank van oordeel dat artikel 1:160 BW niet alleen naar zijn bewoording, maar ook naar zijn uit de parlementaire geschiedenis ervan blijkende strekking, bedoeld is slechts toepassing te vinden op een situatie die zich voordoet nadat het huwelijk is geëindigd.
Nu het huwelijk tussen partijen nog niet is ontbonden, kan de man niet als gewezen echtgenoot van de vrouw worden aangemerkt. Dit brengt met zich dat, voor zover er al sprake zou zijn van een samenleving van de vrouw met een ander vóórdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stad, hieraan naar het oordeel van de rechtbank thans niet het rechtsgevolg van artikel 1:160 BW kan worden verbonden. Hierbij acht de rechtbank redengevend dat de beëindiging van de alimentatieverplichting op grond van artikel 1:160 BW een definitief karakter heeft. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat eerst na ontbinding van het huwelijk aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden beoordeeld kan worden of sprake is van een samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW op grond waarvan de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw eindigt.
In geschil is voorts de vraag of sprake is van grievend gedrag zijdens de vrouw op grond waarvan de alimentatieverplichting van de man tot nihil dient te worden gereduceerd.
Afgezien van het feit dat de man dit standpunt eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van zodanig wangedrag aan de zijde van de vrouw dat van hem in redelijkheid niet verwacht kan worden een bijdrage te leveren in het levensonderhoud van de vrouw. De omstandigheid dat de vrouw aanvankelijk bij het echtscheidingsverzoek om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft verzocht, levert naar het oordeel van de rechtbank geen verwijtbaar gedrag van de vrouw op. Daargelaten dat de vrouw haar verzoek om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning ter terechtzitting heeft ingetrokken, is het haar goed recht om dit als nevenvoorziening bij de echtscheiding te verzoeken. De vraag of zij daar al dan niet (het meeste) belang bij heeft is vervolgens aan het oordeel van de rechter. Uit het feit dat de vrouw de TNT-doorzendservice - naar de rechtbank begrijpt van de post van de vrouw - ongedaan heeft gemaakt, terwijl zij niet meer in de echtelijke woning zou verblijven, kan evenmin enig verwijtbaar gedrag jegens de man worden afgeleid. Het staat de vrouw voorts vrij om de stellingen van de man ter zake haar inkomsten en beweerdelijke samenwoning te betwisten. Voor zover de man hoge kosten heeft moeten maken om zijn stellingen daaromtrent vervolgens nader te onderbouwen, kan dit de vrouw niet worden tegengeworpen. De man verwijt de vrouw in feite dat zij verweer voert. Al met al ziet de rechtbank in de stellingen van de man geen aanleiding om niet van de goeder trouw van de vrouw uit te gaan.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de man een alimentatieverplichting heeft jegens de vrouw. In het onderstaande zal de rechtbank de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man bespreken.
De man heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de vrouw bij de berekening van haar behoefte niet met een verwijzing naar de Hof-norm heeft kunnen volstaan en dat zij heeft nagelaten haar behoefte inzichtelijk te maken.
De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat de man de door de vrouw gehanteerde rekenmethode eerst ter zitting heeft betwist. De rechtbank gaat derhalve aan de stelling van de man op dit punt voorbij en zal, evenals de vrouw, bij de berekening van de behoefte de Hof-norm tot uitgangspunt nemen.
De man heeft niet weersproken dat, uitgaande van 60% van het netto besteedbare gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen, de totale huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 2.794,-- netto per maand bedraagt. De rechtbank gaat hier derhalve vanuit.
Partijen twisten over de vraag in hoeverre de vrouw behoeftig is.
De vrouw stelt dat zij feitelijk € 1.100,-- netto per maand verdient, maar dat zij zichzelf een verdiencapaciteit van € 1.946,-- netto per maand toedicht, overeenkomstig de berekening van deze rechtbank in de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 januari 2010.
De man stelt dat de (zwarte) inkomsten van de vrouw zodanig zijn dan wel zouden kunnen zijn dat zij daarmee volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Vast staat dat de vrouw thans een arbeidscontract heeft bij [werkgever van de vrouw] voor 24 uur per week, op grond waarvan zij voor verschillende opdrachtgevers werkzaam is. Ter terechtzitting heeft de vrouw onvoldoende weersproken naar voren gebracht dat zij onder meer als algemeen medewerker wordt ingezet voor bedrijven van de heer [nieuwe partner van de vrouw], te weten [bedrijf 1] en [bedrijf 2].
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat de vrouw door haar werkzaamheden uit te breiden dan wel door (zwarte) bijverdiensten, een hogere verdiencapaciteit zou moeten worden toegedicht dan de door haar gestelde van € 1.946,-- netto per maand. Uit de omstandigheid dat de vrouw blijkens haar bankafschriften vele uitgaven doet, volgt niet dat de vrouw zwart werk verricht.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vrouw in elk geval behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 848,-- netto per maand, hetgeen overeenkomt met de door de vrouw verzochte partneralimentatie van € 1.460,-- bruto per maand.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gesteld om te concluderen dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om in voormelde resterende behoefte van de vrouw te kunnen voorzien. De rechtbank overweegt hiertoe dat de man zijn inkomsten- en lastenpositie onvoldoende inzichtelijk gemaakt, nu de man heeft nagelaten een draagkrachtberekening in het geding te brengen en een toereikende toelichting te geven op de door hem overgelegde financiële stukken.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie toewijzen, met dien met dien verstande dat op de voet van artikel 1:157 van het BW de verplichting tot het verschaffen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw niet eerder intreedt dan op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal aldus bepalen.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de te hanteren peildata.
De rechtbank zal derhalve voor wat betreft de peildatum voor de omvang van de goederengemeenschap uitgaan van het wettelijk uitgangspunt, te weten de datum van het einde van het huwelijk, zijnde de datum van de inschrijving van de registers in de burgerlijke stand.
Voor wat betreft de peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgoederen-gemeenschap behorende vermogensbestanddelen zal de rechtbank uitgaan van de datum van verdeling, zijnde de datum van deze beschikking, voor zover in het navolgende niet anders wordt bepaald.
Omvang van de gemeenschap
Door partijen zijn de navolgende te verdelen vermogensbestanddelen naar voren gebracht:
1. de echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats A], gelegen aan de [adres];
2. de inboedel van de echtelijke woning;
3. de auto Seat Ibiza;
4. de motoren;
5. de bank- en spaarrekeningen;
6. de aandelenportefeuille bij Binck;
7. het doorlopend krediet bij ING;
8. de BV van de man;
9. vorderingen van de man op de vrouw.
Ad 1. De echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats A], gelegen aan de [adres]
Partijen zijn het met elkaar eens dat de echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. Partijen twisten over de vraag op welke wijze en door wie de woning getaxeerd zal moeten worden. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij de woning wil laten taxeren, waarbij zij bereid is drie namen van makelaars/taxateurs aan de man door te geven waaruit de man er één kiest. Namens de man is naar voren gebracht dat hij een eigen taxateur in de arm wil nemen.
Gelet op het verhandelde ter zitting zal de rechtbank bepalen dat ieder der partijen in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 14 dagen na deze beschikking een taxatie te laten verrichten van de echtelijke woning door een erkende NVM Makelaar in de regio [woonplaats A]. Ter terechtzitting is namens de man te kennen gegeven dat de vrouw de toegang tot de echtelijke woning zal worden verleend om haar taxatie te kunnen laten uitvoeren. Partijen dienen elkaar vervolgens over en weer te informeren over de uitkomst van de taxatie. Indien partijen het met elkaar eens worden over de waarde van de echtelijke woning, dan gaat de rechtbank ervan uit dat zij in elk geval binnen 1 maand na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de overdracht van de echtelijke woning aan de man kunnen realiseren, waarbij de man zich dient in te spannen de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarbij zij opgemerkt dat het niet ongebruikelijk is om voor de bepaling van de waarde twee taxatiewaardes te middelen. Komen partijen er in onderling overleg niet uit, dan dienen zij zich hierover nader uit te laten vóór na te melden pro forma datum.
Ad 2. Inboedel
Partijen zijn het met elkaar eens dat de inboedel wordt toebedeeld aan de man met uitzondering van de fotoboeken en de foto's van de vrouw die dienen te worden toebedeeld aan de vrouw. De man zal aan de vrouw de ring van haar oma, de armbandjes van [persoon 1] en [persoon 2] en de mondharmonica van haar vader ter beschikking stellen, indien en voor zover de man nog over deze goederen beschikt. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zal nagaan of hij deze spullen nog onder zich heeft.
Ad 3. Auto Seat Ibiza
Partijen zijn het erover eens dat de auto wordt toebedeeld aan de vrouw onder verrekening van de helft van de waarde met de man. Partijen twisten over de waarde van de auto. De vrouw wenst de waarde van de auto vast te stellen aan de hand van een taxatie door een garage terwijl de man een waardebepaling van de auto aan de hand van de ANWB-koerslijst wenst, net als voor de motor.
Nu de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat de auto krassen bevat waardoor een waardebepaling aan de hand van de ANWB-koerslijst niet representatief is, acht de rechtbank het redelijk dat de auto wordt getaxeerd per peildatum, derhalve de datum van deze beschikking, conform het verzoek van de vrouw. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook de na te melden motor door een garage zal worden getaxeerd. De rechtbank draagt de vrouw op om de taxatie van de auto te laten uitvoeren en de wederpartij hierover te informeren.
Ad 4. Motoren
Partijen zijn het erover eens dat de motor (BMW 1200RT) aan de man wordt toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. Partijen zijn het voorts met elkaar eens dat de waarde van de motor getaxeerd zal worden door [taxateur] De rechtbank gaat ervan uit dat de man deze taxatie per de peildatum ter hand zal nemen en de vrouw omtrent de uitkomst daarvan zal informeren.
Tussen partijen staat vast dat de motor BMW Klassieker inmiddels is verkocht, zodat deze niet meer in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt. Voor zover de man tevens in het bezit is van een roodkleurige motor, dan valt deze eveneens in de gemeenschap van partijen en dient deze op dezelfde wijze als de motor BMW 1200RT getaxeerd te worden.
Ad 5. De bank- en spaarrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke rekening bij de ING met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en de rekening bij de ING met nummer [rekeningnummer 2] aan de man worden toebedeeld. Partijen zijn het er voorts over eens dat de bankrekening bij de ING met nummer [rekeningnummer 3] en de rekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer 4] aan de vrouw worden toebedeeld.
In geschil is de vraag of de saldi van voormelde rekeningen al dan niet tussen partijen verrekend dienen te worden. De vrouw verzoekt de rekeningen toe te delen zonder nadere verrekening, terwijl de man een verdeling bij helfte voorstaat. Nu partijen het over de verrekening niet eens zijn geworden, zal de rechtbank bepalen dat de saldi van voormelde rekeningen per de datum van de terechtzitting van 8 maart 2011 tussen partijen verdeeld dienen te worden.
Ad 6. De aandelenportefeuille bij Binck
Vast staat dat de aandelenportefeuille inmiddels is verkocht. Nu de man de opbrengst daarvan op zijn privé-rekening heeft gestort, en het saldo van die rekening tussen partijen verdeeld wordt, bestaat er geen reden om de opbrengst van de aandelenportefeuille afzonderlijk te verdelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de man door zijn handelwijze de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld op grond waarvan een andere verdeling zou moeten plaatsvinden.
Ad 7. Het doorlopend krediet
De man betwist de stelling van de vrouw dat hij na het uiteengaan van partijen het volledige krediet heeft opgenomen.
De vrouw stelt dat uit de overgelegde bankafschriften van de man blijkt dat hij na het uiteengaan van partijen in elk geval een bedrag van € 3.000,- van het krediet heeft opgenomen.
De rechtbank overweegt dat haar niet is gebleken dat de man in de periode van zes maanden voor de aanvang van dit geding lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of zonder de vereiste toestemming of machtiging rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 van het BW heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet gebleken dat de man de gemeenschap heeft benadeeld als bedoeld in artikel 1:164 BW door na het uiteengaan van partijen voormeld bedrag van € 3.000,- te hebben genomen en daarvan uitgaven te hebben gedaan.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man de schuld per 8 maart 2011 voor zijn rekening dient te nemen, waarbij de vrouw de verplichting heeft de voor haar rekening komende helft aan de man te vergoeden.
Ad 8. De BV van de man
Partijen zijn het erover eens dat de BV van de man in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt.
De vrouw is onder voorbehoud akkoord met het voorstel van de man de waarde van [onderneming van de man] te laten vaststellen door boekhouder Van Arkel & Wiggers accountants en adviseurs. De vrouw wenst dit breder te trekken en vast te stellen dat de afwikkeling van de BV geheel ter hand wordt genomen door Van Arkel & Wiggers op een zo gunstig mogelijke wijze voor beide partijen. Nadat de fiscale afwikkeling van de werkzaamheden in de BV van de man en vrouw is afgerond kan de lege BV aan de man worden toebedeeld, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt dat in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de waarde van de BV per peildatum, zijnde de datum van deze beschikking, vastgesteld dient te worden. De rechtbank draagt partijen op om de BV van de man te laten waarderen door voormelde boekhouder, waarna partijen in de gelegenheid worden gesteld om vóór na te melden pro forma datum een voorstel met betrekking tot de verdeling van de (waarde van de) BV te doen.
Ad 9. Vorderingen van de man op de vrouw
De man stelt een vordering te hebben op de vrouw ter zake door hem betaalde verkeersboetes van de vrouw en internaatkosten van haar zoon. In het licht van de betwisting door de vrouw heeft de man zijn stelling dat hij kosten heeft gemaakt die voor rekening van de vrouw komen niet nader onderbouwd. De rechtbank zal het verzoek van de man derhalve in zoverre afwijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van de verdeling als na te melden aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen nadere stukken te overleggen en nadere standpunten in te nemen.
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] en [de vrouw], gehuwd op [datum van het huwelijk] 2006 in de gemeente [plaats van het huwelijk];
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning te ([postcode]) [woonplaats A] aan de [adres], en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de man wordt bewoond en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.460,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek tot verdeling aan tot 15 augustus 2011 forma opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met elkaar kunnen voeren;
bepaalt dat partijen aan elkaar en aan de rechtbank de volgende stukken dienen over te leggen vóór genoemde proformadatum van 15 augustus 2011:
- een geactualiseerd verdelingsschema,
- een overzicht van de punten waarover partijen het ook na het door hen gevoerde overleg niet met elkaar eens zijn geworden;
bepaalt dat de behandeling ter zitting eerst na tijdige ontvangst van alle bovengenoemde stukken zal worden voortgezet, behoudens toepassing van artikel 9.7 en 9.8 van het procesreglement scheiding;
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de rechter er vanuit kan gaan dat partijen geen prijs stellen op verdere behandeling. In dat geval zal de zaak ingevolge artikel 9.5 van het procesreglement scheiding schriftelijk worden afgedaan;
bepaalt dat, indien een van partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de rechter er vanuit kan gaan dat deze partij geen prijs stelt op verdere behandeling. De zaak zal alsdan ingevolge artikel 9.6 van het procesreglement scheiding schriftelijk worden afgedaan tenzij de wederpartij of de rechter een mondelinge behandeling wenst. In dat geval kan de rechter besluiten stukken, alsnog overgelegd door de partij die in gebreke was, niet meer te accepteren;
bepaalt dat, indien er een nadere zitting wordt bepaald, partijen desgewenst kunnen reageren op het standpunt van de wederpartij of nadere stukken kunnen overleggen, welke reacties en/of stukken uiterlijk tien dagen vóór de zitting dienen te zijn overgelegd;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2011.