ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6151

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
391861 / HA RK 11-223 Wrakingnummer 2011/17
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter-commissaris in strafzaken

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak. De wraking werd ingediend door de raadsman van verzoeker, die gedetineerd was in de penitentiaire inrichting Amsterdam PPC. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de beslissing van de rechter-commissaris om verzoeker via het luikje van zijn cel te horen, in plaats van in een normale verhoorkamer. Dit besluit werd genomen op basis van informatie van medewerkers van het Bureau Orde en Beveiliging (BOB), die aangaven dat het risico te groot was om verzoeker uit zijn cel te halen vanwege zijn agressieve en onberekenbare gedrag. De raadsman betwistte deze beslissing en stelde dat de rechter-commissaris een vooroordeel had gevormd zonder verzoeker te hebben gezien of gesproken.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 13 april 2011. Tijdens deze zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, terwijl de rechter-commissaris niet verscheen. De raadsman voerde aan dat de rechter-commissaris niet de moeite had genomen om zelf te beoordelen of verzoeker aanspreekbaar was en dat zijn beslissing niet objectief gerechtvaardigd kon worden op basis van het dossier. De rechter-commissaris had volgens de raadsman een oordeel moeten vormen door hoor en wederhoor toe te passen.

De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen uitzonderlijke omstandigheid opleverden die de vrees voor partijdigheid van de rechter-commissaris kon rechtvaardigen. De beslissing van de rechter-commissaris om de voorgeleiding via het luikje te laten plaatsvinden werd gekwalificeerd als een ordemaatregel, die op zichzelf geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat het proces voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/17
rekestnummer: HA RK 11-223
parketnr: 09/900300-11
datum beschikking: 13 april 2011
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Amsterdam PPC,
verzoeker,
raadsman mr. W. Römelingh,
strekkende tot wraking van:
mr. [X],
rechter-commissaris in de rechtbank 's-Gravenhage, belast met de behandeling van strafzaken,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1. Op maandag 11 april 2011 om 15.15 uur stond de voorgeleiding van verzoeker voor de rechter-commissaris gepland. Nadat verzoeker was aangevoerd, hebben twee medewerkers van het Bureau Orde en Beveiliging (verder te noemen: het BOB) uit veiligheidsoverwegingen vanwege het agressieve en onberekenbare gedrag van verzoeker de rechter-commissaris voorgesteld om verzoeker in zijn cel te laten en slechts via het luikje met hem te spreken. De rechter-commissaris heeft vervolgens besloten dat de raadsman verzoeker enkel via het luikje te spreken zou krijgen en dat ook de voorgeleiding via het luikje plaats zou vinden. De raadsman heeft naar aanleiding van dit besluit de rechter-commissaris gewraakt.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.1. Op woensdag 13 april 2011 is in raadkamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechter-commissaris is niet verschenen. Hij heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt. Het wrakingsverzoek is door de raadsman aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is aan de raadsman toegezonden een (vertrouwelijk) mutatie rapport gedateerd 12 april 2011, afkomstig van de Politie Haaglanden, Centrale Taken, Bureau Orde en Bewakingsdienst, Groep 1 Handhaving & Toezicht BOB, alsmede een proces-verbaal van bevindingen van dezelfde datum, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
3. Het standpunt van verzoeker.
3.1. De raadsman heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Voorafgaande aan het verhoor van verzoeker heeft de rechter-commissaris, zonder verzoeker te hebben gezien of gesproken, de raadsman te kennen gegeven dat verzoeker een serieus gevaar voor de veiligheid vormde, en dus in zijn cel moest blijven. De rechter-commissaris heeft hiermee een vooroordeel gegeven dat pas na afloop van het verhoor gegeven zou mogen worden. De mening van de rechter-commissaris kwam niet voort uit enig contact met verzoeker en liet zich ook niet objectief rechtvaardigen op basis van het dossier. Eerdere verhoren van verzoeker hebben plaatsgevonden in een normale verhoorkamer en de raadsman heeft een normaal piketbezoek aan verzoeker afgelegd. Voorts heeft de politiearts verzoeker detentiegeschikt geacht en wilde de geestelijke gezondheidszorg/ Parnassia niet komen omdat verzoeker rustig zou zijn. Op maandag 11 april 2011 heeft de raadsman zelfs kort bij verzoeker in de cel plaats kunnen nemen. De rechter-commissaris kan verweten worden dat hij niet de moeite heeft genomen om zelf waar te nemen of verzoeker aanspreekbaar en benaderbaar was. De rechter-commissaris had zich door hoor en wederhoor een oordeel over het gevaar van verzoeker voor de veiligheid dienen te vormen, aldus de raadsman.
4. Het standpunt van de rechter-commissaris.
4.1. De rechter-commissaris berust niet in de wraking.
Hij voert aan dat medewerkers van het BOB hebben aangeven dat zij het risico te groot vinden om verzoeker uit zijn cel te halen en dat hij daarom heeft besloten dat verzoeker via het luikje zal worden gehoord. Hij ziet niet in op basis waarvan de raadsman zou kunnen menen dat zich een uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen van vooringenomenheid oplevert.
5. De beoordeling.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van deze rechter-commissaris kan rechtvaardigen.
5.3. De beslissing van de rechter-commissaris dat de voorgeleiding via het luikje van de cel zou plaatsvinden, is een ordemaatregel. Een dergelijke maatregel levert, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond op voor wraking. De rechter-commissaris mag bij zijn oordeelvorming afgaan op ingewonnen informatie van medewerkers van het BOB. De enkele omstandigheid dat hij niet zelf verzoeker heeft gehoord alvorens een ordemaatregel te treffen, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van partijdigheid. De rechter-commissaris loopt met deze handelswijze niet vooruit op een nog te nemen besluit over de voorlopige hechtenis van verzoeker.
5.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. W. Römelingh;
• de officier van justitie mr. D.M. van Gosen;
• de rechter-commissaris mr. [X]
Deze beslissing is gegeven op 13 april 2011 door mrs. L. Alwin, voorzitter, J.G.J. Brink en F.J. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier.