ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6112

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389189 / HA RK 11-139 Wrakingnummer 2011/09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in kort geding betreffende conservatoir beslag

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die optrad in een kort geding over conservatoir beslag. Verzoeker betoogde dat de rechter partijdig was, omdat deze eerder beslissingen had genomen over het beslag. De wrakingskamer overwoog dat beslissingen op beslagrekesten worden genomen op basis van de wettelijke regelgeving en dat een onjuiste beslissing op zich niet voldoende is om partijdigheid aan te nemen. Verzoeker had de mogelijkheid om zijn grieven in een opheffingskortgeding naar voren te brengen, wat hij niet had gedaan. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 april 2011.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 9/2011
rolnummer: 389189/HA RK 11-139
kenmerk: 387771/KG ZA 11-197
datum beslissing: 11 april 2011
BESLISSING
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv) in de zaak van:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats], thans belanghebbende,
advocaat mr. A. Oorthuys,
tegen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans verzoeker,
advocaat mr. E. Schenkhuizen,
en
[echtgenote van verzoeker],
wonende te [woonplaats], echtgenote van verzoeker,
advocaat mr.drs. Y. Polko
strekkende tot wraking (door verzoeker) van:
mr. [X],
(voorzieningen)rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, hierna: de rechter.
Voorgeschiedenis en het procesverloop
1 Belanghebbende heeft een kort geding aanhangig gemaakt, waarin de ontruiming van de woning van verzoeker door verzoeker en zijn echtgenote, betaling van boetes (en voorschot op) schadevergoeding, alsmede het geven van diverse instructies aan de notaris wordt gevorderd.
De behandeling van dit kort geding ter zitting is gepland op 7 maart 2011.
Het wrakingsverzoek
2 Verzoeker heeft de rechter bij aanvang van de zitting op 7 maart 2011 gewraakt en heeft daartoe bij die gelegenheid een schriftelijk wrakingsverzoek overgelegd.
Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
3 Op 28 maart 2011 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek
behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen.
De rechter is niet verschenen, doch heeft zijn standpunt omtrent het wrakingsverzoek neergelegd in een verweerschrift dat aan verzoeker en zijn echtgenote, alsmede aan hun advocaten, en aan belanghebbende is toegezonden.
Belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
Het standpunt van verzoeker
4 Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde
pleitaantekeningen toegelicht.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat
- de rechter in de bodemprocedure, waarover beroep, ten onrechte op 23 april 2010 verlof tot conservatoir beslag heeft gegeven;
- de rechter op 10 mei 2010 ten onrechte verlof heeft gegeven dat conservatoir beslag tot 7 juni 2010 te verlengen;
- de rechter op 6 juni 2010 ten onrechte verlof heeft gegeven dat conservatoir beslag tot 14 juni 2010 te verlengen en
- de rechter op 23 februari 2011 ten onrechte verlof heeft gegeven voor een derdenbeslag.
Verzoeker meent dat de rechter niet als voorzieningenrechter in kort geding dient op te treden om te oordelen over zijn eigen toestemmingen tot conservatoir beslag op een pand en onder een derde. Hij heeft ten slotte verwezen naar de door hem op 30 november 2010 ingediende klacht tegen de rechter bij de Procureur-Generaal van de Hoge Raad.
Het standpunt van de rechter
5 De rechter heeft bij brief van 18 maart 2011 verweer gevoerd. Hij stelt zich op het standpunt dat een vonnis in verzet van de bodemrechter van 2 februari 2011 aanleiding vormde voor de in het onderhavige kort geding door belanghebbende neergelegde vordering. Er is ter zake van het bodemvonnis geen reconventionele vordering ingesteld, nu ter zitting geen advocaat is verschenen die een vordering tot opheffing van de uitvoerbaarheid van dit bodemvonnis heeft ingediend.
De vordering van belanghebbende brengt niet met zich mee dat een oordeel gegeven dient te worden over de levering van het huis, nu de bodemrechter daarover in zijn vonnis van 2 februari 2011 heeft beslist. De rechter wijst er op dat beslissingen op beslagrekesten worden genomen op basis van summiere beoordeling van de stellingen van alleen de betreffende verzoeker. Eerst in een opheffingskortgeding, waarin beide partijen de mogelijkheid hebben te verschijnen, is een volledige beoordeling mogelijk.
Het standpunt van belanghebbende
6 De advocaat van belanghebbende heeft ter zitting het standpunt van belanghebbende aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan en dat het wrakingsverzoek bovendien iedere redelijke onderbouwing ontbeert.
Beoordeling
7.1 De wrakingskamer overweegt dat verzoeker tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft medegedeeld dat hij bij aanvang van de zitting op 7 maart 2011 aan de voorzieningenrechter heeft gevraagd of hij mr. [X] was. Na het bevestigend antwoord van de rechter, heeft hij deze rechter gewraakt. Belanghebbende heeft deze mededeling van verzoeker niet betwist. De wrakingskamer overweegt dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend, nu dit verzoek is ingediend zodra het verzoeker met zekerheid duidelijk was geworden dat de rechter tegen wie hij bedenkingen had inderdaad het kort geding ter zitting zou gaan behandelen.
7.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.4 De wrakingskamer overweegt dat beslissingen op beslagrekesten worden genomen op grond van de systematiek van de betreffende wettelijke regelgeving. Een in de ogen van verzoeker genomen onjuiste beslissing, evenals het feit dat de rechter in een eerder stadium van de procedure reeds bemoeienis heeft gehad met de zaak, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de rechter partijdig is of de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel kan blijken zijn gesteld noch gebleken. In dit kader is ten slotte niet zonder belang dat verzoeker, voor zover hij zich niet kon vinden in de eerder genomen beslissingen op de beslagrekesten, zijn grieven ter zake in een opheffingskortgeding naar voren had kunnen brengen, en ten aanzien van het gelegde derdenbeslag in een aanhangig te maken kort geding nog immer naar voren kan brengen.
7.5 Het wrakingsverzoek dient derhalve te worden afgewezen.
Beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39 Rv wordt toegezonden aan:
• verzoeker, zijn echtgenote, alsmede hun advocaten;
• belanghebbende en
• de rechter.
Deze beslissing is genomen door mr. J.W. du Pon (voorzitter), mr. H.M.D. de Jong en mr. G.P. Verbeek,
in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse-van Rossum.
In het openbaar uitgesproken op: 11 april 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.