Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 9191
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 april 2011
[naam eiser]
geboren op [geboortedatum], van gesteld Somalische nationaliteit, thans verblijvende in het Detentiecentrum [locatie],
eiser,
raadsvrouwe: mr. A. Jankie, advocaat te ’s-Gravenhage,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.S. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft bij besluit van 16 september 2011 aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000(Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Eiser heeft op 22 maart 2011 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.3 Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
1.4 Verweerder heeft op 1 april 2011 een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van de zaak is, in verband met ziekte van de gemachtigde van eiser, geschorst ter zitting van 4 april 2011. De behandeling ter zitting is voortgezet op 11 april 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
2.2 Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de aan eiser opgelegde c.q. voortdurende vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen, laatstelijk bij uitspraak van 21 februari 2011 (AWB 11 / 4371).
2.3 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende. De autoriteiten van Jemen hebben de laissez-passer aanvraag van eiser nog altijd in behandeling. Verweerder rappelleert regelmatig naar de voortgang in deze procedure, laatstelijk op 10 maart 2011. Daarnaast is met eiser op 23 februari 2011 een vertrekgesprek gevoerd. Verder bevindt zich in het dossier een brief van de Somalische Banadiri Vereniging Nederland, waarin wordt verklaard dat eiser geboren is in Mogadishu en behoort tot de [naam] stam.
2.4 Namens eiser is - samengevat - het volgende aangevoerd. Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebeid verblijven (verder: de Terugkeerrichtlijn) is in onderhavig geval van toepassing. Aangezien de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2010 nog niet was geïmplementeerd, kan een rechtstreeks beroep op de Terugkeerrichtlijn worden gedaan. Verweerder had op 24 december 2010 een terugkeerbesluit moeten nemen ten aanzien van eiser. Nu dit niet is gebeurd moet de maatregel vanaf dat moment onrechtmatig worden geacht. Voorts heeft eiser geen documentatie van Somalië, omdat het gelet op de huidige situatie in dat land voor eiser niet mogelijk is documenten te verkrijgen. Hierdoor is het zeer moeilijk om zijn Somalische nationaliteit te onderbouwen. Desondanks is eiser in contact gekomen met de Somalische Banadiri Vereniging Nederland. Deze vereniging heeft eisers Somalische nationaliteit door middel van analyse van zijn spraak en kennis van de omgeving waar hij vandaan komt op 12 januari 2011 bevestigd. Verweerder schrijft eiser derhalve ten onrechte toe een pseudo-Somaliër te zijn. Eiser is bij de autoriteiten van Jemen gepresenteerd, maar omdat eiser vanaf zijn zesde levensjaar in Jemen in een vluchtsituatie heeft geleefd, is het zeer onwaarschijnlijk dat eiser een laissez-passer zal krijgen voor dat land. Tijdens de eerdere inbewaringstelling van eiser in 2008 werd hetzelfde traject gevolgd, hetgeen op niets is uitgelopen. Niet valt in te zien waarom de autoriteiten van Jemen thans wel een laissez-passer aan eiser zullen verlenen. Verweerder dient daarom aan te geven waarom nu wel uitzetting op korte termijn mogelijk is. Voorts duurt de aan eiser opgelegde maatregel thans langer dan zes maanden voort. Uit artikel 15, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de bewaring na zes maanden dient te worden opgeheven, behoudens de gevallen genoemd in artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke grond de maatregel thans nog voortduurt, zodat geconcludeerd moet worden dat de maatregel in ieder geval na het verstrijken van de zes maanden onrechtmatig is.
2.5 Verweerder heeft zich met betrekking tot de Terugkeerrichtlijn - samengevat - op het standpunt gesteld dat deze niet van toepassing is in gevallen waarin de toegang aan de grens is geweigerd. De Terugkeerrichtlijn geeft in artikel 2, tweede lid, de mogelijkheid de richtlijn niet toe te passen op -voor zover van belang- degenen aan wie de toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 13 van de Schengengrenscode (SGC). Verweerder verwijst hierbij naar de Mededeling implementatie Richtlijn 2008/115/EG over normen en procedures voor terugkeer onderdanen van derde landen van de minister voor Immigratie en Asiel (verder: Mededeling) in Staatscourant nr. 4082 van 10 maart 2011. Daaruit volgt dat gebruik is gemaakt van de bevoegdheid die artikel 2, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn biedt.
2.6 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of, en zo ja, in hoeverre de Terugkeerrichtlijn van toepassing is op onderhavige zaak. De rechtbank stelt daarbij vast dat Nederland de Terugkeerrichtlijn niet binnen de implementatietermijn, die op 24 december 2010 verliep, heeft omgezet. Daarmee heeft verweerder tot op heden niet voldaan aan zijn implementatieplicht. Dit betekent dat een vreemdeling met ingang van 25 december 2010 in beginsel een beroep toekomt op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 31 januari 2011 (AWB 10 / 44885).
2.7 Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten besluiten de richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen aan wie de toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 13 van de SGC, of die door de bevoegde autoriteiten zijn aangehouden of onderschept wegens het op niet reguliere wijze overschrijden over land, over zee of door de lucht van de buitengrens van een lidstaat, en die vervolgens geen vergunning of recht heeft verkregen om in die lidstaat te verblijven.
2.8 Zoals deze rechtbank en nevenzittingsplaats eerder heeft overwogen in de onder 2.6 genoemde uitspraak zijn, zolang in de nationale wetgeving geen regeling is getroffen op basis waarvan de uitzondering van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn kan worden toegepast, de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn onverkort van toepassing op een situatie waarin aan de vreemdeling de toegang is geweigerd en de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw is opgelegd. Voor zover verweerder het standpunt inneemt dat een toegangsgeweigerde buiten de werking van de Terugkeerrichtlijn valt, omdat uit de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn (PbEU L 348/98), Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 420, nr.3, blijkt dat de Nederlandse Staat besloten heeft om de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing te laten zijn op grensdetentie, leidt dit niet tot een ander oordeel. Van een (definitief) besluit in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, Terugkeerrichtlijn is immers nog geen sprake, nu het betreffende wetsvoorstel nog niet de status van wet heeft verkregen.
2.9 Verweerder kan voorts niet worden gevolgd in zijn stelling dat de Terugkeerrichtlijn in gevallen waarin de toegang aan de grens is geweigerd, niet van toepassing is gelet op de Mededeling van de minister in de Staatscourant van 10 maart 2011. Het betreft hier een Mededeling, waarin de minister onder meer het standpunt inneemt dat, zolang er geen oordeel van de Nederlandse formele wetgever is gegeven over de eventuele volledige toepassing van de richtlijn voor ook de in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn bedoelde categorieën vreemdelingen, omdat de beoogde wetgeving nog niet tot stand is gekomen, het ervoor moet worden gehouden dat Nederland de bestaande regelgeving kan en mag blijven toepassen op meerbedoelde categorieën vreemdelingen. De minister doelt hierbij -onder meer en voor zover van belang- op de categorie vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 13 van de SGC. De rechtbank is van oordeel dat de Mededeling van de minister geen gewag maakt van bestaande regelgeving welke toegepast mag en kan worden op meerbedoelde categorieën vreemdelingen en derhalve dient ter implementatie van artikel 2, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. De Mededeling van de minister bevat derhalve niet een mededeling van een bestaande nationale regeling die reeds aan het te implementeren besluit voldoet. De Terugkeerrichtlijn is derhalve op eiser van toepassing.
2.10 Eisers stelling dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 25 december 2010 onrechtmatig is, omdat een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn ontbreekt, wordt evenwel niet gevolgd. De implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was immers ten tijde van de inbewaringstelling van eiser nog niet verstreken. Dit betekent dat verweerder bij het opleggen van de maatregel nog geen rekening behoefde te houden met hetgeen in de Terugkeerrichtlijn is bepaald. Een terugkeerbesluit was ten tijde van het opleggen van de maatregel niet vereist, waardoor voor de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel niet van belang is of voorafgaand daaraan een terugkeerbesluit was genomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 maart 2011, LJN BP9280.
2.11 Wat betreft de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan een vreemdeling enkel in bewaring worden gehouden indien tegen hem een terugkeerprocedure loopt. Eiser bevond zich op 25 december 2010 al in grensdetentie. Hieruit volgt dat op dat moment een terugkeerprocedure liep.
Ingevolge hetzelfde artikellid kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
2.12 Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt de bewaring gehandhaafd zolang de in het eerste lid van dit artikel bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
2.13 Ingevolge artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
2.14 Zoals hiervoor onder 2.6 is overwogen komt een vreemdeling met ingang van 25 december 2010 in beginsel een beroep toe op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen uit de Terugkeerrichtlijn die zien op de maximale bewaringsduur voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn geformuleerd. Nu Nederland de Terugkeerrichtlijn nog altijd niet heeft geïmplementeerd, kan eiser een beroep doen op deze bepalingen uit de richtlijn.
2.15 De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn de bewaring maximaal zes maanden mag duren en dat de aan eiser opgelegde maatregel derhalve na ommekomst van deze periode onrechtmatig voortduurt, reeds omdat een daartoe strekkend gemotiveerd besluit ontbreekt. Uit artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn vloeit voort dat verweerder na ommekomst van zes maanden, derhalve op 16 maart 2011, een zogenoemd verlengingsbesluit had moeten nemen. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat eiser langer dan zes maanden in bewaring mag blijven volgt de rechtbank niet, reeds omdat verweerder dit standpunt niet nader heeft gemotiveerd.
2.16 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen.
2.17 Nu de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel vanaf 16 maart 2011 onrechtmatig is geweest, komt eiser met toepassing van artikel 106 Vw in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van eiser in het Detentiecentrum [locatie] wordt een schadevergoeding van € 50,- per dag toegekend. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 1500,- (30 dagen verblijf in Detentiecentrum [locatie]).
2.18 Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw met ingang van 15 april 2011;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 1500,- en veroordeelt verweerder tot vergoeding van die schade aan eiser;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, en op 15 april 2011 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van D.B. Benhayon, griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1500,-. Aldus gedaan op 15 april 2011, door mr. A.J. Medze, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.