Rechtbank ’s-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/2
rekestnummer: 384886 HA RK 11-17
rolnummer: 991441 EJ VERZ 10-84432
datum beschikking: 14 februari 2011
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna: [verzoeker],
procederend in persoon,
mr. [X],
kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage,
hierna: mr. [X].
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 23 oktober 2008 is de heer [broer verzoeker] (hierna: [broer verzoeker]), broer van [verzoeker], onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis waarbij de heer [curator] (hierna: [curator]) is benoemd tot zijn curator. Op 16 december 2010 heeft ten overstaan van mr. [X] een zitting plaats gevonden met betrekking tot het door [verzoeker] ingediende verzoek tot opheffing van de curatele subsidiair wijziging van curator met betrekking tot [broer verzoeker]. Aan het einde van de zitting heeft mr. [X] bepaald dat zij [broer verzoeker] wenst te horen alvorens over de zaak te beslissen. Bij brief van 16 december 2010, ter griffie ingekomen op 6 januari 2011, heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking van mr. [X] gedaan. Bij brief van 25 december 2010, ter griffie ingekomen op 13 januari 2011, heeft hij nog een aanvullende brief gestuurd.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 31 januari 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mevrouw [A] (hierna: [A]). Voorts is [curator] verschenen. Mr. [X] heeft bij brief van 11 januari 2011 aangegeven niet te berusten in de wraking en haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt en tevens meegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. [verzoeker] heeft ter zitting het wrakingsverzoek toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot opheffing van de curatele subsidiair wijziging curator met betrekking tot [broer verzoeker] heeft de kantonrechter [verzoeker] niet de gelegenheid gegeven om zijn verhaal te doen. Mr. [X] heeft hem immers telkens onderbroken en liet hem zijn zinnen niet afmaken en trok conclusies die niet zijn bedoeling waren. Tevens heeft zij naar hem geschreeuwd.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] verzoekt het wrakingsverzoek af te wijzen. Volgens haar is de zitting op de geplande tijd aangevangen en waren op dat moment [verzoeker] en [A] niet aanwezig. Aangezien [curator] wel aanwezig was, heeft zij hem om een reactie gevraagd op het door [verzoeker] ingediende verzoek. Terwijl [curator] aan het woord was, kwamen [verzoeker] en [A] binnen. Zij waren inmiddels tien minuten te laat en namen direct het woord. Mr. [X] heeft hen daarop onderbroken en gezegd dat zij nog gelegenheid zouden krijgen om op het standpunt van [curator] te reageren. Zij hebben [curator] echter desondanks meerdere malen geïnterrumpeerd. Nadat zij uiteindelijk gelegenheid hebben gehad om hun standpunt uiteen te zetten, heeft mr. [X] wederom het woord gegeven aan [curator], waarbij [verzoeker] hem opnieuw meerdere malen heeft onderbroken. Hierover heeft zij hem meerdere malen tot de orde geroepen. Zij heeft echter niet geschreeuwd, wel kan het zijn dat zij haar stem heeft moeten verheffen, omdat zij niet boven partijen kon uitkomen. Ook bestrijdt zij dat [verzoeker] voortdurend is onderbroken tijdens het uiteenzetten van zijn standpunten. Voorts voert mr. [X] aan dat zij niet reeds een beslissing had genomen op het verzoek. Zij wil daarvoor eerst [broer verzoeker] zelf horen. Van een partijdige houding is geen sprake.
5. Het standpunt van [curator]
[curator] is het niet eens met het wrakingsverzoek. Volgens hem is de zitting op tijd begonnen, maar waren [verzoeker] en [A] op dat moment niet aanwezig zodat hij het woord had gekregen. Nadat [verzoeker] en [A] de zittingszaal waren binnengekomen, hebben zij hem meerdere malen onderbroken. Mr. [X] heeft hen vervolgens drie of vier keer vriendelijk gevraagd om niet te interrumperen.
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt de vraag voor of voornoemde rechter door haar optreden ter zitting, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Die vraag wordt ontkennend beantwoord.
Vooropgesteld wordt dat door mr. [X] nog niet is beslist op het door [verzoeker] gedane verzoek, nu zij het voor de beslissing noodzakelijk acht eerst de rechthebbende [broer verzoeker] te horen. Ter zake het optreden van mr. [X] ter zitting, is de wrakingskamer van oordeel dat uit het onderbreken van [verzoeker] ter zitting door mr. [X], niet blijkt van enige (schijn van) partijdigheid. Het is immers mede een taak van de rechter om ervoor te zorgen dat partijen niet voortdurend door elkaar heen praten, zodat beide partijen voldoende hun standpunten uiteen kunnen zetten. Ook kan het nodig zijn een partij te onderbreken wanneer deze bijvoorbeeld teveel uitwijdt over zaken die in het betreffende geschil niet relevant zijn. Door [verzoeker] is onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk door mr. [X] is beperkt in de uiteenzetting van zijn standpunt. Dat mr. [X] zou hebben geschreeuwd, is door [verzoeker] in het licht van de betwisting daarvan - Mr. [X] erkent slechts dat zij wellicht haar stem heeft moeten verheffen om boven partijen uit te komen – evenmin aannemelijk gemaakt. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat mr. [X] geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid noch de schijn daarvan heeft gewekt. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
6.4. Derhalve zal als volgt worden beslist.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39 derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker], verzoeker;
• rechter mr. [X];
• [curator].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011 door mr. E. Timmermans, voorzitter, mr. K.M. Braun en mr. J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.