ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5706

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
390855 / HA RK 11-191 Wrakingnummer 2011/15
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer in een strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 april 2011 een verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door de verzoeker, die gedetineerd was in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught. De verzoeker was van mening dat er sprake was van partijdigheid van de rechters in de meervoudige strafkamer, naar aanleiding van een tussenvonnis van 18 maart 2011 waarin het onderzoek ter terechtzitting was heropend voor nader onderzoek naar de geestvermogens van de verzoeker. De verzoeker stelde dat er niet was beslist op een preliminair verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en dat er verschillende vragen niet waren beantwoord. De wrakingskamer oordeelde dat de meervoudige strafkamer niet in de wraking berustte, aangezien de beslissing om het onderzoek te heropenen een louter procedurele beslissing was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen en de rechtbank bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter van de wrakingskamer, mr. E.A.G.M. van Rens, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/15
rekestnummer: 390855 HA RK 11-191
parketnummer: 09/650051-10
datum beslissing: 8 april 2011
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught,
verzoeker,
raadsvrouw mr. M.J. van Essen
strekkende tot wraking van:
mrs. [X], [Y] en [Z]
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna gezamenlijk te noemen: de meervoudige strafkamer.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 De strafzaak tegen verzoeker is op 6 en 7 januari 2011 en op 15 maart 2011 inhoudelijk behandeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank in de samenstelling als hiervoor vermeld. Het onderzoek is ter terechtzitting van 15 maart 2011 gesloten, waarbij de meervoudige strafkamer de uitspraak heeft bepaald op de terechtzitting van 29 maart 2011.
Op 18 maart 2011 heeft de meervoudige strafkamer bij tussenvonnis het onderzoek ter terechtzitting heropend voor nader onderzoek naar de geestvermogens van verzoeker, voor welk onderzoek verzoeker ter observatie in het Pieter Baan Centrum dient te worden opgenomen.
1.2 Verzoeker heeft bij brief, gedateerd 19 maart 2011, naar aanleiding van het tussenvonnis een verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 8 april 2011 is in raadkamer van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft medegedeeld dat zijn raadsvrouw wegens verblijf in het buitenland niet aanwezig is. Namens de meervoudige strafkamer is mr. [X] verschenen. De officier van justitie mr. N.H. Vogelenzang is eveneens verschenen.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek aan de hand van zijn aantekeningen toegelicht. Deze aantekeningen, zijn commentaar op het schriftelijke standpunt van mr. [X] alsmede twee beschreven enveloppen heeft hij aan de rechtbank overgelegd.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schandalige besluitvorming van de meervoudige strafkamer in het tussenvonnis van 18 maart 2011, omdat - zakelijk weergegeven - niet beslist is op een preliminair verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, een aantal vragen niet beantwoord zijn, een gerechtelijk vooronderzoek wegens meineed van twee aangevers niet is geopend, niet onderzocht is of een aantal getuigen - genoemd in een brief van verzoeker van 5 maart 2011 - aanwezig waren ter terechtzitting van 15 maart 2011, de rapportages van de psychiater en psycholoog niet zijn vernietigd en geen consequentie is verbonden aan de afwezigheid van benadeelden/aangevers.
Nu mr. [X] schriftelijk op het wrakingsverzoek heeft gereageerd en op de zitting van de wrakingskamer aanwezig is, is ten aanzien van haar slechts sprake van de schijn van partijdigheid. Ten aanzien van mrs. [Y] en [Z] is sprake van partijdigheid nu zij niet zelf hebben gereageerd en evenmin ter zitting zijn verschenen.
4. Het standpunt van de meervoudige strafkamer.
Mr. [X] heeft mede namens mrs. [Y] en [Z] de wrakingskamer schriftelijk medegedeeld dat de meervoudige strafkamer niet in de wraking berust. Er is sprake van een louter procedurele beslissing, nu de meervoudige strafkamer na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 15 maart 2011 tot het oordeel is gekomen dat het onderzoek nog niet volledig is geweest en daartoe het onderzoek op 18 maart 2011 heeft heropend. Op de door verzoeker bedoelde verweren zal worden beslist na sluiting van het heropende onderzoek. De meervoudige strafkamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
Mr. Vogelenzang heeft zich op het standpunt gesteld dat uit niets van hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht, blijkt van enige schijn van vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer.
6. De beoordeling.
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2 In het tussenvonnis van de meervoudige strafkamer is het onderzoek ter terechtzitting voor nader onderzoek heropend. Dit is een processuele beslissing. In het algemeen levert een dergelijke beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er omstandigheden zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke omstandigheden gesteld noch aannemelijk geworden. Voor zover het wrakingsverzoek daarop is gebaseerd, dient het te worden afgewezen.
6.3 Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen het niet beslissen op het gevoerde ontvankelijkheidsverweer en de overige punten die door verzoeker en zijn raadsvrouw aan de orde zijn gesteld, heeft te gelden dat de meervoudige strafkamer aan die beslissingen nog niet is toegekomen. Daarop en op de overige vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering zal de meervoudige strafkamer dienen te beslissen nadat het heropende onderzoek wederom is gesloten. Dat verzoeker het met die gang van zaken niet eens is, levert geen grond voor wraking op.
6.4 Nu de door verzoeker aangevoerde gronden het wrakingsverzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van mrs. [Y] en [Z] en de schijn van partijdigheid van mr. [X], dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker dient het verzoek te worden afgewezen.
6.5 De rechtbank constateert dat verzoeker op hem niet welgevallige rechterlijke beslissingen reageert met dreigen met dan wel daadwerkelijk doen van een verzoek tot wraking, alsmede dat thans voor de tweede maal een dergelijk wrakingsverzoek aan de orde is. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling zal worden genomen.
6.6 Verzoeker heeft voorts verzocht om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld wegens schending van artikel 5 EVRM. Een dergelijke beslissing valt buiten deze procedure.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling zal worden genomen;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsvrouw mr. M.J. van Essen;
• de officier van justitie mr. N.H. Vogelenzang;
• mrs [X], [Y] en [Z].
Aldus beslist in raadkamer door mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, en mrs D. Aarts en S.J. Hoekstra-van Vliet, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011 door mr. Van Rens in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.