Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/15296
V-nummer: [V-nummer]
Inzake: [eiseres],
gemachtigde mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. M.S. Mol.
1 Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1967 en de Kroatische nationaliteit te bezitten.
2 Op 3 mei 2011 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
3 mei 2011 waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 mei 2011. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M. Medjugorac, tolk in de Servokroatische taal.
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1 Eiseres heeft aangevoerd dat haar bewaring onrechtmatig is, nu in strijd met hetgeen is bepaald in de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van
16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) geen terugkeerbesluit is genomen voorafgaand aan de inbewaringstelling.
2.1.1 Vaststaat dat eiseres op 3 mei 2011 om 11:45 uur in bewaring is gesteld en dat haar daarna om 11:58 uur een terugkeerbesluit is uitgereikt.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 maart 2011 (LJN: BP9284) blijkt dat uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn en uit de systematiek van de Terugkeerrichtlijn rechtstreeks volgt dat een maatregel van bewaring, behoudens de in artikel 6 van de richtlijn genoemde uitzonderingsgevallen, uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan, dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Niet in geschil is dat geen van de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingsgevallen zich voordoet.
2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanzegging die aan eiseres is uitgereikt waarin haar is aangezegd om voor 30 april 2011 Nederland te verlaten, als terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn moet worden aangemerkt en heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank ‘s-Gravenhage van 20 april 2011, AWB 11/8082.
2.3.1 Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 4 van de Terugkeerrichtlijn is een terugkeerbesluit de administratieve of rechterlijke beslissing waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd.
2.3.2 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, wordt tegen een terugkeerbesluit een doeltreffend rechtsmiddel van beroep of bezwaar toegekend, bij een bevoegde rechterlijke of administratieve autoriteit of bij een onpartijdig samengestelde bevoegde instantie waarvan de onafhankelijkheid gewaarborgd is.
2.3.3 Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3.4 Om te kunnen spreken van een rechtshandeling is nodig dat de handeling is gericht op een rechtsgevolg. Vaste rechtspraak van de Afdeling is dat een beslissing rechtsgevolg heeft, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2006, LJN AY3722).
2.3.5 Artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bepaalt - kort gezegd - dat een rechtens relevante handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling met een beschikking gelijk wordt gesteld.
2.3.6 Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vw 2000 dient de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
2.3.7 Tussen partijen is niet in geschil dat het rechtmatig verblijf van eiseres in ieder geval reeds op 22 april 2011 was geëindigd op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Vw 2000, nu eiseres zich op die datum schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, voor welk feit eiseres eveneens een dagvaarding heeft ontvangen. Op grond van artikel 62, derde lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 rustte op eiseres reeds voor de aanzegging van 23 april 2011 de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Gelet op deze rechtstreeks uit de wet voortvloeiende op de vreemdeling rustende verplichting, is de aanzegging niet gericht op enig rechtsgevolg en kan derhalve niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (zie in gelijke zin de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2009, LJN: BI4040).
2.3.8 Aangezien uit het vorenstaande reeds blijkt dat de aanzegging om Nederland te verlaten geen rechtsgevolgen in het leven roept, is er evenmin sprake van een rechtens relevante handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
2.3.9 De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat de aanzegging om Nederland te verlaten niet als een (voor bezwaar en beroep vatbaar) terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt noch daarmee gelijk te stellen is. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s -Gravenhage kan hier niet aan afdoen nu in die zaak in tegenstelling tot de onderhavige zaak de aanzegging om Nederland te verlaten direct gevolgd was op de beëindiging van een eerdere in bewaringstelling in 2008. De terugkeerprocedure en de terugkeerverplichting in de zin van de Terugkeerrichtlijn was met die eerdere inbewaringstelling reeds aangevangen. In die situatie is verweerder indien de bewaring tussentijds is opgeheven niet gehouden bij een nieuwe inbewaringstelling alsnog een terugkeerbesluit te nemen (zie de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam van 27 januari 2011, AWB 11/01105). Nu - zoals in het voorgaande reeds is overwogen - eiseres niet eerder in bewaring is gesteld, doet die situatie zich thans niet voor, zodat het betoog van verweerder faalt.
2.4 Verweerder heeft zich voorts beroepen op overmacht omdat het vanwege een technische storing van de printer tijdelijk niet mogelijk was om het terugkeerbesluit te printen en aan eiseres uit te reiken. Ook dit betoog van verweerder wordt verworpen, nu er van een daadwerkelijke overmachtsituatie op het moment dat eiseres in bewaring werd gesteld nog geen sprake was. Immers eiseres is, blijkens de diverse processen-verbaal eerst op 3 mei 2011 om 10:10 uur opgehouden voor verhoor als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 terwijl het besluit tot inbewaringstelling op 3 mei 2011 om 11:45 uur reeds werd genomen. De in artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn voor verhoor van zes uur, was daarmee nog niet in zicht, zodat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een overmachtsituatie. Gesteld noch gebleken is immers dat niet gewacht kon worden met de inbewaringstelling van eiseres tot de technische storing was verholpen, hetgeen ook niet in de rede lag aangezien dertien minuten later de storing klaarblijkelijk was verholpen.
2.5 De rechtbank constateert dat in de onderhavige zaak eiseres in bewaring is gesteld alvorens een terugkeerbesluit aan eiseres is uitgereikt. De inbewaringstelling derhalve onrechtmatig. De omstandigheid dat dertien minuten na de inbewaringstelling van eiseres alsnog een terugkeerbesluit is uitgereikt kan hieraan niet afdoen. Ook de – door eiseres betwiste - omstandigheid dat voorafgaand aan de inbewaringstelling aan eiseres mondeling medegedeeld zou zijn dat het terugkeerbesluit aan haar zou worden uitgereikt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit laat immers onverlet dat voorafgaand aan de inbewaringstelling geen daadwerkelijk terugkeerbesluit is genomen, hetgeen - zoals in het voorgaande besloten ligt - op grond van de Terugkeerrichtlijn in samenhang bezien met de toepasselijke rechtspraak van de Afdeling vereist is.
2.6 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de inbewaringstelling van eiseres onrechtmatig moet worden geacht.
2.7 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 12 mei 2010.
2.8 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen, waarvan de hoogte als volgt is vastgesteld:
- voor 3 dagen onrechtmatige bewaring in een politiecel (van 3 mei 2011 tot 6 mei 2011): 3 x € 105,- = € 315,-;
- voor 5 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 6 mei 2011 tot 11 mei 2011): 5 x € 80,- = € 400,-.
Het totale bedrag aan schadevergoeding komt daarmee op € 715,-.
2.9 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank,
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 12 mei 2011;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiseres schadevergoeding toe ten bedrage van € 715,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J.A. de Bruijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 12 mei 2011.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: