Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 09/34887 en AWB 09/43269 (beroepen)
AWB 09/48627 (voorlopige voorziening)
V-nrs: [V-nr 1], [V-nr 2] en [V-nr 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
[eiseres 1],
geboren op [geboortedatum] 1973, van Ghanese nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),
[eiser 2], geboren op [geboortedatum] 2002, en [eiser 3], geboren op [geboortedatum] 2006,
van Ghanese nationaliteit, eisers en verzoekers (hierna: eisers),
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: mr. H.D. Streef, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 11 september 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 september 2008 tot verlenging van de geldigheidsduur van de haar verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf vanwege noodsituatie”, afgewezen.
Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlengen van de geldigheidsduur van de hen verleende verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij [eiseres 1]”, afgewezen.
Bij brieven van 23 september 2008 hebben eiseres en eisers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Op 25 september 2009 hebben eiseres en eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 29 december 2009 heeft verweerder de bezwaarschriften ongegrond verklaard. Bij brief van 5 januari 2010 heeft de rechtbank partijen bericht dat de beroepschriften mede zijn gericht tegen dit besluit.
Bij brief van 30 december 2009 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010. Eiseres en eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Ten aanzien van de beroepen
1.1. De aanvraag van eiseres is ingediend voordat zij in februari 2009 een niertransplantatie heeft ondergaan.
1.2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 18 augustus 2009. Uit dit advies blijkt dat eiseres geen klachten meer heeft, medicijnen moet slikken om afstoting te voorkomen en onder controle moet blijven. Het ontstaan van een medische noodsituatie vanwege het uitblijven van behandeling valt niet uit te sluiten. Eiseres kan reizen, tijdens de reis dient eiseres de medicatie in te nemen volgens voorschrift. Zowel de door eiseres gebruikte medicatie als een behandeling door een internist/nefroloog is in Ghana aanwezig.
1.3. Bij brief van 2 september 2009 is eiseres in de gelegenheid gesteld op het BMA-advies te reageren.
In de reactie stelt eiseres dat uit de brief van dr. F.J. Bemelman (hierna: Bemelman) van 15 september 2009 blijkt dat bij het niet nemen van de medicatie onherroepelijk afstoting plaatsvindt en dat specialistische kennis nog niet voorhanden is in Ghana. De opmerking van Bemelman over de kosten van de medicatie is relevant, omdat daaruit blijkt dat eiseres in Ghana niet behandeld zal worden met als gevolg het afstoten van de nier, die operatief verwijderd zal moeten worden waarna eiseres weer afhankelijk zal worden van dialyse.
1.4. Verweerder heeft deze reactie op 24 september 2009 aan het BMA voorgelegd. In een aanvullende nota van 17 november 2009 heeft het BMA aangeven dat de verklaring van Bemelman niet leidt tot herziening van het advies van 18 augustus 2009.
1.5. Bij brief van 25 november 2009 is eiseres in de gelegenheid gesteld op dit advies te reageren. Eiseres stelt in haar reactie dat zij in Ghana niet de medicijnen zal kunnen verkrijgen die nodig zijn om de afweer te onderdrukken.
1.6. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit van 29 december 2009 genomen. In dit besluit stelt verweerder dat uit het BMA-advies van 18 augustus 2009 blijkt dat behandeling in Ghana, medicatie en controles door een specialist, beschikbaar is. Dit is bevestigd in de aanvullende BMA-nota van 17 november 2009. Eiseres voldoet dus niet aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning.
Ten aanzien van de stelling dat eiseres door financiële omstandigheden niet de medicatie zal kunnen verkrijgen die ze nodig heeft, waardoor alsnog een medische noodsituatie zal ontstaan, stelt verweerder dat ingevolge hoofdstuk B8/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 van de voorwaarden in beginsel niet wordt afgeweken op grond van omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen. Het is niet de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Staat om te bezien of en hoe eiseres aan de nodige financiële middelen voor behandeling in Ghana moet komen.
Tot slot is verweerder van oordeel dat terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst geen schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechter van de mens (EHRM) blijkt dat uitzetting onder uitzonderlijke omstandigheden kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van zulke uitzonderlijke omstandigheden is alleen sprake als de vreemdeling zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt. Uit het BMA-advies van 18 augustus 2009 blijkt dat er geen sprake is van dergelijke situatie. De medische noodsituatie hoeft niet te ontstaan, omdat de medicatie in Ghana verkrijgbaar is.
Ten aanzien van eisers is in het bestreden besluit overwogen dat uit het BMA-advies van 27 augustus 2009 met betrekking tot [eiser 3] blijkt dat de therapiemogelijkheden voor zijn gedragsproblemen voldoende aanwezig zijn in Ghana. Nu aan eiseres voortzetting van verblijf in Nederland is geweigerd, voldoen eisers voorts niet langer aan de beperking waaronder hun verblijfsvergunning is verleend. Aan hen wordt derhalve evenmin voortzetting van het verblijf hier te lande toegestaan.
Nu aan eiseres en eisers geen voortzetting van het verblijf hier te lande wordt toegestaan, is geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM. Het bestreden besluit belet immers niet de voortzetting van het familie- of gezinsleven tussen eiseres en eisers.
Ten aanzien van de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
2.1. Eiseres en eisers stellen in beroep allereerst dat de proceskosten wegens het niet tijdig nemen van het besluit moeten worden vergoed. De toevoeging heeft niet betrekking op de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, alleen tegen het besluit van 29 december 2009.
2.2. Verweerder stelt dat eiseres weliswaar niet uitdrukkelijk akkoord is gegaan met uitstel voor het nemen van het besluit op bezwaar maar dat verweerder afhankelijk is van de adviezen van het BMA en dat eiseres meerdere malen in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. De door eiseres overgelegde brieven van haar behandelend specialist zijn voorgelegd aan het BMA. De proceskosten wegens niet tijdig beslissen moeten niet ter rekening van verweerder komen.
2.3. De rechtbank volgt niet de stelling van verweerder dat eiseres impliciet toestemming zou hebben gegeven voor uitstel. Verweerder heeft niet binnen de wettelijke termijn op het bezwaarschrift van eiseres en eisers beslist. Verweerder heeft echter, hangende deze beroepsprocedure, bij besluit van 29 december 2009, alsnog op het bezwaar beslist. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres en eisers nog enig belang hebben bij een beoordeling van de beroepen voor zover die zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. De beroepen moet in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de later alsnog genomen (reële) beslissing op bezwaar, tenzij dat besluit aan het bezwaar geheel tegemoetkomt. Nu het besluit van 29 december 2009 niet tegemoetkomt aan het bezwaar van eiseres en eisers, worden de beroepen geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres en eisers in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten dienen met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden bepaald op 2 punten (voor het indienen van de beroepschriften) x € 322,00 x factor 0,25 (gewicht van de zaak: zeer licht) = € 161,-. De rechtbank zal bepalen dat deze vergoeding wordt betaald aan de griffie van de rechtbank, nu de toevoeging geacht moet worden betrekking te hebben op het gehele beroep. Het door eiseres en eisers betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan voor de beroepen tegen het besluit van 29 december 2009.
Ten aanzien van de beroepen tegen het besluit op bezwaar
3.1. Eiseres stelt in beroep dat de medische faciliteiten in Ghana volstrekt onvoldoende zijn en dat het vrijwel is uitgesloten dat eiseres in Ghana zal worden behandeld. Eiseres verwijst in beroep naar de brieven van Bemelman van 15 september 2009 en van 3 december 2009. In deze laatste brief stelt Bemelman, internist-nefroloog, dat Nederland geen vluchtelingen uitlevert naar landen waar hen mogelijk de doodstraf wacht. Terugkeer naar Ghana komt voor eiseres neer op een vergelijkbaar risico, omdat de medicijnen om de afweer te onderdrukken zeer kostbaar zijn en voor eiseres in Ghana volstrekt onbetaalbaar zijn. Staken of verminderen van de medicijnen zal tot afstoting van de nier leiden waarna dialyse weer noodzakelijk wordt. Deze zorg is in Ghana hooguit voor de allerrijksten voorhanden. Regelmatige controles zijn noodzakelijk door geavanceerde bepalingen van het virusgehalte in het bloed. Deze virusbepalingen zijn in Ghana niet voorhanden, aldus Bemelman. Eiseres stelt ook dat het BMA medische behandeling in het herkomstland beschikbaar acht wanneer op minimaal één plek voor minimaal één patiënt de behandeling aanwezig is die eiseres nu in Nederland ontvangt. Dat oordeel zegt niets over de vraag of eiseres in Ghana zal worden behandeld. Dat oordeel wordt gedeeld door de vertrouwensarts in de landeninformatie van 8 januari 2010, door het BMA in een medische advies van 11 januari 2010 en door verweerder zelf in een vergelijkbare andere zaak (dossier 0801-10-0252). Verweerder betwist niet dat de specialisten in Ghana geen ervaring hebben opgedaan met niertransplantaties, aldus eiseres. Bij brief van 8 oktober 2010 legt eiseres een brief van 10 juni 2010 over van dr. M.C. Baas (hierna: Baas), internist-nefroloog van het AMC te Amsterdam, die eiseres behandelt sinds februari 2009 en die verwijst naar de brieven van collega Bemelman van 13 mei 2009 en 15 september 2009 en aangeeft dat haar inziens de zorg die eiseres nodig heeft in Ghana niet bestaat.
3.2. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder het BMA opnieuw om advies gevraagd. Bij brief van 8 juli 2010 heeft het BMA aangegeven informatie te hebben ingewonnen bij International SOS of vertrouwensartsen. International SOS is een grote internationale organisatie op het gebied van assistentie voor medische zorg en security en op het gebied van het managen van internationale medische risico’s. Tevens heeft International SOS eigen klinieken in verschillende landen in de wereld en heeft zij een wereldwijd netwerk van alarmcentrales. International SOS levert aan het BMA informatie over behandelmogelijkheden in antwoord op een specifieke vraagstelling van het BMA. Vertrouwensartsen worden specifiek voor het BMA aangetrokken via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit betreffen artsen die werkzaam zijn in het land waar zij informatie over verstrekken. Het BMA heeft in dit geval gebruik gemaakt van informatie afkomstig van International SOS (bron a) en van vertrouwensartsen (bron b en bron c). Eiseres heeft een niertransplantatie ondergaan in februari 2009 en de functie van deze nier is goed. Zij heeft klachten van pijn op de borst gekregen en benauwdheid bij inspanningen. Daarom is ze naar een cardioloog verwezen. Er waren aanwijzingen op het cardiogram van linkerventrikelhypertrofie (verdikking van de spier van de linkerhartkamer). De uitslagen van de onderzoeken zijn nog niet bekend. Zij is al bekend met hoge bloeddruk, waarvoor zij al medicatie krijgt. Zij gebruikt medicatie en moet levenslang onder controle blijven van een internist-nefroloog en cardioloog. Niet is uit te sluiten dat het uitblijven van behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn. Dit geldt met name ten aanzien van de medicatie die de afstoting tegen gaat. Als deze medicatie niet ingenomen wordt, wordt de kans op afstoting groter. Eiseres is in staat te reizen. Tijdens de reis dient zij haar medicatie in te nemen, dit kan zij in eigen beheer doen. De gevraagde informatie over de medische behandelmogelijkheid in het land van herkomst heeft alleen betrekking op de beschikbaarheid van behandeling in medisch technische zin. Er wordt geen informatie gevraagd over de individuele toegankelijkheid tot de behandeling, waarbij niet-medische factoren, zoals onder meer politieke, veiligheid, geografische economische en inkomensaspecten een rol spelen. Ook wordt niet gevraagd of voldoende medische behandeling beschikbaar is voor alle inwoners met een bepaalde aandoening in het gehele land. Wel wordt gevraagd naar specifiek medische behandelmogelijkheden voor specifieke klachten in een bepaalde kliniek/instelling op enige plaats in het land van herkomst of terugkeer. Uitgaand van de juistheid van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in het land van herkomst concludeer ik dat deze voldoende zijn. Met betrekking tot de medicatie blijkt uit de bronnen dat de medicijnen a, b, c, d, e, en f aanwezig zijn en dat er een alternatief is voor medicijn g (volcolon, laxeermiddel). De benodigde therapie is volgens bron a en c aanwezig.
3.3. In het verweerschrift verwijst verweerder naar zijn eerdere besluit en de BMA-adviezen. Verweerder merkt op dat het BMA een medisch deskundige is en dat van dat advies mag wordt uitgegaan. Nu uit het advies blijkt dat behandeling in Ghana door een nefroloog mogelijk is en dat de aan eiseres voorgeschreven medicijnen beschikbaar zijn, is verweerder van mening dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres in een medische noodsituatie terecht zal komen indien zij terugkeert naar Ghana. Voorbijgegaan wordt aan de stelling van eiseres dat zij geen financiële middelen zou hebben voor behandeling in Ghana, nu dit ziet op feitelijke toegankelijkheid van de medische voorzieningen in Ghana. Dit valt buiten de besluitvorming. Een beroep op artikel 3 van het EVRM kan om deze reden evenmin slagen. De door eiseres overgelegde brief van Baas van 10 juni 2010 brengt geen ander licht in de zaak. De informatie uit deze brief is door het BMA betrokken bij de totstandkoming van het meest recente advies, dat van 6 juli 2010.
3.4. Bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’ worden volgens paragraaf B8/4.4 van de Vc 2000 – voor zover thans van belang – omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen, niet betrokken, waarbij – onder meer – als uitgangspunt geldt dat geen betekenis toekomt aan de omstandigheid dat de behandelmogelijkheden aldaar door financiële omstandigheden worden beïnvloed. Immers, de desbetreffende vreemdeling zal in dezen niet van vele van zijn landgenoten verschillen en bovendien kunnen medische behandelingen van vreemdelingen die niet zelf hun behandeling betalen, voor de algemene middelen aanzienlijke kosten met zich brengen, aldus paragraaf B8/4.4 van de Vc 2000.
3.5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meermalen heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2006 in de zaak nr. 200601304/1; JV 2006/351) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010, zaaknr. 201001245/1) moet verweerder, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig, en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
3.6. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de adviezen van het BMA blijkt dat de nier van eiseres na de niertransplantatie goed functioneert. Wel zal eiseres levenslang medicijnen moeten slikken om te voorkomen dat de nier wordt afgestoten, en zal zij onder controle moeten blijven. In de adviezen van het BMA is vermeld dat uit informatie van SOS International en de vertrouwensartsen volgt dat de medicijnen in Ghana beschikbaar zijn en dat controle aldaar mogelijk is (in het Korle-Bu Teaching Hospital te Accra). Eiseres heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat de medicijnen en de controles die zij nodig heeft niet in Ghana beschikbaar zijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres geen antwoord kunnen geven op de vraag welke deskundigheid Bemelman en Baas bezitten over de beschikbaarheid van medicijnen en controles in Ghana. De rechtbank leidt uit de brieven van Bemelman en Baas vooral af dat zij vermoeden dat die medicijnen en controles niet feitelijk beschikbaar zijn voor eiseres in Ghana en dat de kwaliteit van de gezondheidszorg daar slechter zal zijn. Dergelijke niet gestaafde vermoedens kunnen niet leiden tot gerede twijfel aan de juistheid van de inhoud van het deskundighedenadvies dat het BMA heeft uitgebracht. Bovendien wordt de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland volgens genoemd beleid niet in de afweging betrokken, evenmin als de omstandigheid dat de kwaliteit van de medische zorg in Ghana minder is dan die hier te lande. Er is dus geen grond voor het oordeel dat het advies van het BMA naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is.
3.7. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat het beleid over de feitelijke toegankelijkheid tot medische zorg in het land van herkomst onredelijk is, is de rechtbank van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat dit beleid niet onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2010, LJN BM8184 ). Verweerder heeft in zijn beleid een politieke keuze gemaakt. Een vreemdeling die in eigen land bij het krijgen van een medische behandeling of medicatie aanloopt tegen financiële, organisatorische, geografische of politieke belemmeringen, verschilt niet met zijn vele landgenoten aldaar, die met dezelfde problemen te maken hebben. Als een vreemdeling daarom in Nederland wordt behandeld, zonder dit zelf te kunnen financieren, kost dit de Nederlandse Staat veel geld. Het is niet aan het BMA of aan de rechtbank, maar aan de minister in samenspraak met het parlement, om deze beleidskeuze desgewenst te veranderen. Nu de rechtbank, gelet op die taakverdeling, de redelijkheid van het beleid slechts zeer terughoudend mag beoordelen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in deze specifieke zaak in redelijkheid niet op zijn beleid heeft mogen beroepen.
4.1. Eiseres stelt in beroep dat verweerder recentelijk in een ander vergelijkbaar geval de verblijfsvergunning wel heeft verlengd (in het dossier 0801-10-0252).
4.2 Verweerder meent dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat in dit andere dossier de vreemdeling ten tijde van het besluit afhankelijk was van nierdialyse, terwijl eiseres sinds de transplantatie geen dialyse meer ondergaat.
4.3. De rechtbank leidt uit de door eiseres overgelegde stukken in het andere dossier af dat de vreemdeling zeer slecht werkende nieren had en zeer binnenkort hemodialyse nodig zou hebben. In dat geval kwam het BMA in een advies van 11 januari 2010 tot de conclusie dat de mogelijkheden voor hemodialyse in Ghana niet adequaat en onvoldoende zijn. Nu eiseres een niertransplantatie heeft gehad als gevolg waarvan zij nu niet meer afhankelijk is van hemodialyse, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een gelijk geval, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
5. Het betoog van eisers dat haar gedwongen terugkeer in strijd is met artikel 3 van het EVRM faalt. Zoals volgt uit van jurisprudentie van het EHRM (2 mei 1997 St. Kitts, RV 1997.70, 6 februari 2001 Bensaid, JV 2001/103 en 27 mei 2008 N. tegen Verenigd Koninkrijk nr. 26565/05 www.echr.coe.int/echr) kan van met de medische toestand van de uit te zetten persoon verband houdende uitzonderlijke omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat diens uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, slechts sprake zijn indien de persoon lijdt aan een ongeneeslijke ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat bij eiseres geen sprake is van een ziekte in een dergelijk vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, en dat, nu medicatie in Ghana aanwezig is, een medische noodsituatie niet behoeft in te treden. Uit de door eiseres overgelegde brieven van Bemelman en Baas blijkt niet dat eiseres wél lijdt aan een ongeneeslijke ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Deze beroepsgrond faalt.
6. Eiseres heeft niet aangegeven wat het gevolg zou moeten zijn van haar stelling dat de procedure tussen het bezwaarschrift van 23 september 2008 en het besluit van 29 december 2009 onaanvaardbaar lang heeft geduurd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vertraging is veroorzaakt doordat de stellingen van eiseres telkens door verweerder aan het BMA, de deskundige in dezen, zijn voorgelegd. In dit licht kan niet worden aangenomen dat de opgetreden vertraging onzorgvuldig is.
7.1. Eisers stellen in beroep ten slotte nog dat verweerder ten onrechte hun belangen niet in zijn overwegingen heeft betrokken. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat eisers niet in hun belangen worden geschaad omdat zij eiseres naar Ghana kunnen volgen. Met name [eiser 2] is al enkele jaren schoolgaand en volledig in Nederland geïntegreerd. Hij zal in zijn ontwikkeling worden geschaad wanneer hij gedwongen naar Ghana moet vertrekken.
7.2. De rechtbank stelt vast dat eisers het standpunt in het bestreden besluit over het BMA-advies van 27 augustus 2009 met betrekking tot [eiser 3] niet hebben betwist. Verweerder heeft in beroep nog twee BMA-adviezen van 6 juli 2010 ten aanzien van eisers overgelegd. Namens [eiser 3] is ter zitting gewezen op zijn gedrags- en ontwikkelingsproblematiek, zoals die blijkt uit het BMA-advies van 6 juli 2010. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, nu uit dit BMA-advies blijkt dat bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie zal optreden. Eisers hebben dit niet bestreden. De rechtbank volgt dan ook het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat uit dit advies blijkt dat de gezondheidstoestand van [eiser 3] geen aanleiding vormt om tot vergunningverlening over te gaan.
7.3 De rechtbank volgt voorts niet het betoog dat de belangen van eisers niet in de afweging zijn betrokken. Eerst in beroep hebben eisers gewezen op de integratie van [eiser 2] in Nederland. De rechtbank ziet hierin evenmin aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. Ook de gezondheidstoestand van [eiser 2] geeft blijkens het BMA-advies van
6 juli 2010 geen aanleiding om tot vergunningverlening over te gaan. De rechtbank sluit zich bovendien aan bij het in het verweerschrift opgenomen standpunt, dat van een kind van acht jaar niet gesteld kan worden dat het Nederland niet kan verlaten omdat het is geworteld in de Nederlandse samenleving.
8. De beroepen tegen het besluit van 29 december 2009 zijn ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank op de beroepen heeft beslist.
Ten aanzien van de beroepen tegen het besluit op bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
De rechtbank,
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 09/34887 en AWB 09/43269
- verklaart de beroepen, gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen gericht tegen het besluit op bezwaar ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten ad € 161,-, te voldoen aan de griffier van de rechtbank.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/48627
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
24 maart 2011.
Conc.: YdV
Coll.: ST
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.