ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5106

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/6577
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Terugkeerrichtlijn in het bestuursrechtelijke kader van vrijheidsontneming

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 22 maart 2011, wordt de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een Tunesische nationaliteit houder, beoordeeld. Eiser was op 17 september 2010 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel tot voortduring van deze maatregel, waarbij hij om opheffing van de maatregel en schadevergoeding verzocht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 maart 2011, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de verweerder door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De rechtbank overweegt dat de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn (Tri) voldoende duidelijk is en dat verweerder niet heeft aangetoond dat de toepassing van deze richtlijn op eiser is uitgesloten. De verwijzing van verweerder naar de Mededeling implementatie van de Tri in de Staatscourant leidt niet tot een ander oordeel, omdat niet duidelijk is gemaakt welke nationale wetgeving de richtlijn implementeert. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de vrijheidsontneming, zoals 'ongewenst verklaard' en 'veroordeeld ter zake van een misdrijf', niet zonder meer aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd.

De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft onderzocht of met een minder dwingend middel dan bewaring kan worden volstaan. De rechtbank oordeelt dat de voortduring van de maatregel gerechtvaardigd is, omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de hem gegeven vertrektermijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/6577
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1964, van (gestelde) Tunesische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut-de Boo, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 17 september 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 24 februari 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 15 maart 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
De rechtbank overweegt het volgende.
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Tri) is van toepassing op eisers inbewaringstelling. De gronden ’ongewenst verklaard’ en ‘veroordeeld terzake een misdrijf’ kunnen dan ook niet langer aan de bewaring ten grondslag worden gelegd. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 70 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake Kadzoev (LJN: BK5471). De overige gronden zijn onvoldoende zwaarwegend om de maatregel te dragen. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te beoordelen of het opleggen van een lichter middel mogelijk is. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat de onderzoeken in Algerije en Marokko lange tijd kunnen duren.
3. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De Nederlandse Staat maakt gebruik van de facultatieve bepaling in artikel 2, tweede lid, van de Tri en past de richtlijn onder meer niet toe op onderdanen van derde landen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, van de Tri die verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving, of jegens wie een overleveringsprocedure loopt. Verweerder verwijst in dat verband naar de Mededeling implementatie Tri in de de Staatscourant van 10 maart 2011. Voor zover dat al anders zou moeten zijn dan had eiser dit in zijn eerste beroep tegen de maatregel aan de orde moeten stellen, dus in de vorige procedure aan de orde moeten stellen dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Als wel aan een toetsing van de gronden zou worden toegekomen is er geen grond voor het oordeel van eiser dat er geen sprake is van het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure. Tenslotte beoogt de Tri geen wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de rechtbank dient te toetsen of verweerder van toepassing van een lichter middel had mogen afzien.
4.1. In artikel 2 van de Tri is de werkingssfeer van de richtlijn omschreven. Ingevolge vaste jurisprudentie van deze rechtbank en zittingsplaats (o.m. uitspraken van 20 januari 2011, AWB 10/44526 en 3 februari 2011, AWB 11/1563) is de werkingssfeer voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk bepaald. Nu verweerder tot op heden niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om in nationale wetgeving de toepassing van de Tri op de in artikel 2, tweede lid, van de Tri bedoelde onderdanen van derde landen uit te sluiten, komt eiser dan ook de mogelijkheid toe zich op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Tri te beroepen.
4.2. Verweerders verwijzing naar de hiervoor vermelde Mededeling implementatie Tri in de Staatscourant van 10 maart 2011 leidt niet tot een ander oordeel nu uit deze mededeling niet blijkt in welke bepalingen van de nationale wetgeving artikel 2, tweede lid, van de Tri is geïmplementeerd.
5.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zowel de bepalingen in het eerste lid als die in het vierde lid van artikel 15 van de Tri voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat de rechtbank dient te beoordelen of de bewaring daarmee in overeenstemming is te achten. Het primaire betoog van verweerder dat eiser in de vorige procedure een beroep op artikel 15, eerste lid, van de Tri in samenhang met artikel 15, vierde lid, van de Tri had moeten doen faalt dan ook.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden dat eiser veroordeeld is ter zake van een misdrijf en ongewenst is verklaard zonder nadere onderbouwing niet aan de bewaring ten grondslag worden gelegd. Daargelaten of uit de overige gronden en de toelichting die verweerder daarop ter zitting heeft gegeven kan worden afgeleid dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert is de rechtbank van oordeel dat dit in ieder geval kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat eiser zich niet heeft gehouden aan de hem gegeven vertrektermijn. De bewaring duurt dan ook rechtmatig voort.
6.1. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank en zittingsplaats (onder meer de uitspraak van 30 december 2010, LJN: BP1500) volgt uit artikel 15, eerste lid, van de Tri dat verweerder in iedere zaak actief dient na te gaan of zich de situatie voordoet dat met een minder dwingend middel dan bewaring kan worden volstaan. Voor een terughoudende toets met betrekking tot de vraag of een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast, is naar het oordeel van de rechtbank verder geen plaats.
6.2. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder heeft onderzocht of met een minder dwingend middel dan bewaring kan worden volstaan. De rechtbank verwijst echter naar hetgeen hiervoor onder 5.2. is overwogen en stelt in dit kader vast dat namens eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten concluderen dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. De enkele omstandigheid dat de bewaring al geruime tijd voortduurt en nog geruime tijd kan voortduren maakt het voorgaande niet anders.
7. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.
Afschrift verzonden op:
Conc.: MvK
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.