ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3909
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Somalische alleenstaande vrouw en vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal-Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in het beroep van een Somalische alleenstaande vrouw die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen, waarna de vrouw beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 april 2011, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar gemachtigde. De IND was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de IND zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er een vestigingsalternatief voor de vrouw aanwezig was in Zuid- en Centraal-Somalië. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Mogadishu, waar de vrouw vandaan komt, als uitzonderlijk moet worden gekwalificeerd, en dat de door de IND voorgestelde route naar het vestigingsalternatief niet veilig is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de IND en droeg de IND op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die op € 874 werd vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de IND om een deugdelijke motivering te geven bij het afwijzen van asielaanvragen, vooral in situaties waar de veiligheid van de aanvrager in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/3909
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiseres,
gemachtigde mr. K. ter Haar-Benchaïb, advocaat te Emmeloord;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 26 januari 2011 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 3 februari 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 3 februari 2011 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 16 februari 2011 is het beroep voorzien van gronden.
Ook bij brief van 3 februari 2011 heeft eiseres verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege blijft tot op het beroep is beslist. Bij uitspraak van 25 februari 2011 (Awb 11/1391) heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening getroffen.
Op 1 april 2011 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 14 april 2011 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat eiseres toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig.
2.3 Eiseres heeft aangevoerd dat haar afkomst niet in geschil is en dat het ontbreken van documenten haar niet kan worden tegengeworpen, nu Somalië geen erkende autoriteiten kent.
De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Eiseres is tijdens haar reis in het bezit geweest van twee paspoorten. Niet is gesteld dat deze documenten onder dwang zijn afgegeven. Nu zij voorts geen consistente en gedetailleerde verklaringen over de reisroute heeft afgelegd, ofschoon dat wel van haar verwacht mocht worden, heeft verweerder eiseres in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kunnen tegenwerpen.
2.4 Eiseres heeft aangevoerd dat haar relaas wel geloofwaardig is en dat zij concreet en gedetailleerd heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en daarom ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat het bevreemdend is dat de leden van de Al Shabaab bij hun derde bezoek aan eiseres een termijn hebben gegeven om de kinderen bij hen te brengen, terwijl zij, naar aanleiding van de tassen die door eiseres waren ingepakt, hun vermoeden dat eiseres zou vertrekken hadden uitgesproken. Verweerder heeft daarbij verder kunnen betrekken en bevreemdend kunnen achten dat eiseres na het tweede bezoek van leden van de Al Shabaab niet heeft geprobeerd haar familie telefonisch te waarschuwen maar in plaats daarvan naar de bushalte is gelopen om haar kinderen op te vangen, wat niet zonder risico was.
2.5 Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in het individuele asielrelaas ten aanzien van eiseres ten onrechte geen reden heeft gezien voor het verlenen van een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
2.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie in Mogadishu op dit moment kan worden gekwalificeerd als een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Eiseres komt evenwel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder b, van de Vw 2000, nu voor haar een vestigingsalternatief aanwezig is in Zuid- en Centraal-Somalië, waarbij is verwezen naar het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2010/19. Eiseres behoort niet tot de categorie vreemdelingen aan wie geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen, nu zij niet als een alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt, aldus verweerder.
2.7 De rechtbank overweegt dat de uitzonderlijke situatie, beschreven in het artikel hiervoor genoemd, thans, maar ook ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit, uitdrukkelijk is opgenomen in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000.
2.8 In artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) is bepaald dat bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in artikel 28 van die wet geldt dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien er in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico op foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 bestaat en van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.
Ingevolge artikel 3.37d, tweede lid, van het VV wordt bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen.
2.9 Verder staat in het WBV 2010/19, dat op 15 december 2010 in de Staatscourant is gepubliceerd dat - kort weergegeven - de uitzonderlijke situatie van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn geldt voor de burgers verblijvend in Mogadishu en dat deze niet is gerelateerd aan individuele persoonlijke vrees. Gelet hierop kan er sprake zijn van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling afkomstig uit Mogadishu in een ander deel van Somalië (inclusief Centraal- en Zuid-Somalië) indien de dreiging waaraan betrokkene in Mogadishu wordt blootgesteld niet op de persoon gericht is maar enkel een gevolg is van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in voornoemd artikel.
Blijkens voornoemd beleid, dat niet kennelijk onredelijk is, wordt in de regel aangenomen dat voor, voor zover thans van belang, alleenstaande vrouwen geen sprake kan zijn van een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië. Ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu, niet-behorend tot deze groep, wordt er in beginsel van uitgegaan dat een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië aanwezig is als de gevreesde dreiging voor een onmenselijke behandeling enkel een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De toets of er in dat geval sprake is van een vestigingsalternatief zal, met inachtneming van het beleid inzake het vestigingsalternatief (paragraaf C4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000)), op individuele basis plaatsvinden. Volgens dit beleid zoals dat gold ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit, wordt de vraag of een vestigingsalternatief aanwezig is beoordeeld naar het moment waarop de beslissing wordt genomen. In de volgende gevallen kan volgens dit beleid in redelijkheid van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft:
a. het gaat om een gebied waarin voor de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen bestaat;
b. de vreemdeling kan op veilige wijze toegang tot dat gebied verkrijgen; en
c. de vreemdeling kan zich in het gebied vestigen en van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.
2.10 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Mogadishu.
2.11 Eiseres heeft aangevoerd dat zij een alleenstaande vrouw is. Sinds haar vertrek uit Somalië heeft ze geen contact meer gehad met haar echtgenoot of familie, wat betekent dat zij feitelijk als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt. Bij terugkeer zal zij immers alleen moeten reizen. Zij valt daarmee onder de groep aan wie geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet als alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt. In de enkele omstandigheid dat eiseres sinds haar vertrek geen contact meer heeft gehad met haar echtgenoot en kinderen heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te oordelen dat de huwelijksband is verbroken. Verder heeft eiseres niet gesteld, en kan uit haar verklaringen evenmin worden afgeleid, dat de band met het gezin waartoe zij behoorde al ten tijde van haar vertrek uit Somalië als verbroken kan worden beschouwd. Dat eiseres bij terugkeer in Somalië mogelijk alleen zal moeten reizen, staat los van de vraag of eiseres moet worden aangemerkt als alleenstaande vrouw.
2.12 Het voorgaande brengt mee dat eiseres niet behoort tot de groep vreemdelingen aan wie een vestigingsalternatief niet wordt tegengeworpen. Verder is, gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de geloofwaardigheid van het relaas, de dreiging waaraan eiseres in Mogadishu wordt blootgesteld niet op de persoon gericht maar enkel een gevolg van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
2.13 De rechtbank stelt voorop dat, indien verweerder een vestigingsalternatief tegenwerpt, zoals in dit geval, het aan verweerder is om, in eerste instantie, aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden die in het beleid zijn geformuleerd. Heeft verweerder dat aannemelijk gemaakt, dan is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het aangewezen gebied niet als vestigingsalternatief kan dienen en om aannemelijk te maken dat het reizen naar en/of toegang krijgen tot het gebied buiten Mogadishu niet op veilige wijze kan plaatsvinden.
2.14 De rechtbank ziet zich aldus vooreerst gesteld voor de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat Zuid- en Centraal-Somalië een gebied is waar de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op schending van artikel 3 van het (Europese) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op hetgeen partijen in dit verband hebben aangevoerd, gaat het daarbij enkel om de vraag of in dit gebied geen uitzonderlijke situatie heerst zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
2.15 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het daarin opgenomen voornemen op het standpunt gesteld dat van een dergelijke situatie in het betrokken gebied geen sprake is. Verweerder heeft daartoe in algemene zin verwezen naar het gevoerde beleid als neergelegd in WBV 2010/19.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op dat standpunt heeft kunnen stellen, nu uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2010, waarnaar in het WBV wordt verwezen, niet kan worden afgeleid dat buiten Mogadishu in enig deel van Zuid- en Centraal-Somalië sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld. Steun voor dit oordeel kan voorts worden gevonden in de uitspraken van de Afdeling van 9 september 2010, LJN: BN6722, LJN: BN6714 en LJN: BN6705, 10 september 2010, LJN: BN7315, 4 oktober 2010 (201001119/1, www.raadvanstate.nl), 25 november 2010, LJN: BO6339 en 16 december 2010, LJN: BO8940, waarin de Afdeling – kort weergegeven – heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat de mate van het willekeurig geweld in Centraal- en Zuid-Somalië en meer in het bijzonder in de provincies Jubbada Hoose, Shabelle Hoose, Galgaduud, Hiraan, Middle Shabelle, alsmede in Kismayo, ten tijde van belang, zodanig hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn beschreven ernstige schade. De verwijzing van eiseres naar het algemeen ambtsbericht Somalië, een notitie van VluchtelingenWerk getiteld ‘Vestigingsalternatief Centraal- en Zuid-Somalië’ van december 2010 en naar aanvullende informatie die Vluchtelingenwerk op verzoek van eiseres heeft verstrekt, leiden niet tot een ander oordeel, nu hieruit niet valt af te leiden dat de situatie in Centraal- en Zuid-Somalië ten tijde van belang uitzonderlijk was.
2.16 De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het gebied waar zij volgens verweerder een vestigingsalternatief heeft, Zuid- en Centraal-Somalië, op veilige wijze kan bereiken. Daarbij ligt het op de weg van verweerder om concreet aan te geven op welke wijze het vestigingsalternatief kan worden bereikt. De rechtbank benadrukt dat het hierbij niet gaat over de vraag of eiseres (eventueel) kan worden uitgezet via deze route, maar om de vraag of eiseres zelfstandig, via de door verweerder aangegeven route, het vestigingsalternatief veilig kan bereiken.
2.17 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en ter zitting op het standpunt gesteld dat Zuid- en Centraal-Somalië, voor zover gelegen buiten Mogadishu, op veilige wijze kan worden bereikt vanaf de internationale luchthaven Aden Adde in Mogadishu. Het vliegveld staat onder controle van de troepen van AMISOM en de TFG en dat geldt ook voor grote delen van het gebied rondom het vliegveld. Om het gebied buiten de stad te bereiken moet, volgens verweerder, vanaf het vliegveld de weg naar Afgoye worden genomen, die buiten het stadscentrum langsloopt. AMISOM en TFG hebben controle over het gebied rondom de weg naar Afgoye en uit diverse bronnen blijkt dat deze weg ook veelvuldig wordt gebruikt om te reizen tussen onder meer Mogadishu en Afgoye. Volgens het rapport van het UK Home Office, Border Office van 8 oktober 2010 met de titel ‘Somalia, report of fact finding mission to Nairobi 8-15 september 2010’, reizen elke maand ongeveer 1000 mensen Somalië in, met name via het genoemde vliegveld. Op zichzelf valt dan ook niet in te zien dat afgewezen asielzoekers niet via dit vliegveld Somalië zouden kunnen inreizen en vervolgens de weg naar Afgoye zouden kunnen nemen en doorreizen naar het gebied waar zij kunnen verblijven.
2.18 Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden, daarbij onder andere verwezen naar de hiervoor genoemde notitie van VluchtelingenWerk en zich op het standpunt gesteld dat het internationaal vliegveld in “15c-gebied” ligt.
2.19 De rechtbank overweegt dat in het WBV 2010/19 in paragraaf 4.1 staat dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu zodanig slecht is dat er in de stad Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn. Daartoe is verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 20 september 2010. In het ambtsbericht staat in de passage die gaat over de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu (pagina 30 en 31) dat de veiligheidssituatie in geheel Mogadishu in de verslagperiode slecht is en dat het niet mogelijk is om een duidelijk onderscheid te maken in de veiligheidssituatie in de diverse wijken in Mogadishu.
In het ambtsbericht noch in het WBV worden de grenzen van de stad Mogadishu respectievelijk het “15c-gebied” aangegeven. Verweerder heeft ter zitting overgelegd een kaart afkomstig van de UN Office for the Coördination of Humantarian Affairs (OCHA) getiteld ‘Somalia – Mogadishu Periphery, as february 2010’. Op deze kaart worden de districten van Mogadishu aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat hieruit moet worden afgeleid dat tot de stad Mogadishu in ieder geval behoort het gebied dat aan de zuid-westzijde wordt begrensd door het district Dharkenley en aan de noord-oostzijde door de districten Heliwaa en Karaan.
Gelet op het beleid, het ambtsbericht en de kaart moet het er voor worden gehouden dat verweerder zich op het standpunt stelt dat een uitzonderlijke situatie zoals hiervoor bedoeld heerst in het gehele gebied dat tot Mogadishu behoort. Het internationaal vliegveld van Mogadishu alsmede de route naar Zuid- en Centraal-Somalië zijn in dit gebied gelegen. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, het vliegveld in de periferie van Mogadishu ligt, doet er niet aan af dat ook deze periferie, wat van die kwalificatie verder ook zij, tot het gebied van Mogadishu behoort en dus is gelegen in een gebied waar een uitzonderlijke situatie heerst. Dat geldt eveneens voor de route tot aan de grenzen van de stad Mogadishu zoals die door verweerder is beschreven. Nu dat betekent dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dit gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, bedoelde ernstige bedreiging, kan de door verweerder aangegeven route waarlangs het vestigingsalternatief zou moeten worden bereikt, niet worden aangemerkt als een veilige wijze waarop toegang tot het gebied kan worden verkregen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat nu zowel het vliegveld als de door verweerder aangegeven route tot aan de grenzen van de stad Mogadishu niet van het “15c-gebied” zijn uitgezonderd, er, anders dan verweerder lijkt voor te staan, geen ruimte is voor een afzonderlijke beoordeling van deze route. Dat betekent dat niet is voldaan aan de in het beleid voorgeschreven voorwaarden, zodat verweerder zich niet, althans niet zonder nadere motivering, op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres een vestigingsalternatief heeft in Zuid- en Centraal-Somalië.
2.20 Het besluit berust aldus niet op een deugdelijke motivering en is daarmee genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en het besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.21 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 februari 2011;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,=, te voldoen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mrs. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en J.W.M. Bunt, rechters, en door de voorzitter en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.