ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4874

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/14771
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Y. van Wezel
  • V. Liemburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een Surinaamse nationaliteit hebbende vreemdeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens de zitting geen beeld werd ontvangen uit de telehoorruimte van de detentieboot in Zaandam, maar dat de geluidsverbinding wel functioneerde. Eiser kon het verhandelde ter zitting horen, en de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de belangen van eiser, aangezien hij het verhandelde op andere manieren kon volgen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat hij in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van beeld, verworpen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is opgelegd en dat de rechtbank moet toetsen of deze maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel, waaronder het ontbreken van identiteitspapieren en het niet naleven van de vertrektermijn, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoende heeft meegewerkt aan zijn terugkeer, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, zoals het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, voldoende grond vormen voor de maatregel.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Suriname beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat dit vooruitzicht niet aanwezig is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Y. van Wezel, als rechter, en de griffier V. Liemburg.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 11/14771
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1983], van gestelde Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. V. van Zuiderbaan, advocaat te Amsterdam,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. D.B. Deckers.
Procesverloop
Verweerder heeft op 24 april 2011 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 mei 2011. Eiser heeft in persoon en bij gemachtigde, bijgestaan door mr. E. van Kempen als waarnemer van de gemachtigde, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt vast dat in de zittingszaal geen beeld werd ontvangen uit de telehoorruimte van de detentieboot in Zaandam, de locatie waar eiser ten tijde van de zitting verbleef. De geluidsverbinding functioneerde wel. Aldus konden de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en de rechtbank eiser niet zien, maar wel horen. In de telehoorruimte in Zaandam was zowel beeld als geluid aanwezig. Eiser heeft het verhandelde ter zitting op de gebruikelijke wijze kunnen volgen.
3. Namens eiser is aangevoerd dat eiser, nu het beeldscherm niet adequaat werkte, in zijn belangen is geschaad. Voor de gemachtigde van eiser was namelijk niet zichtbaar wat zich in de telehoorruimte afspeelde. Gelet hierop is volgens eiser de bewaring onrechtmatig en dient deze te worden opgeheven.
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de omstandigheid dat de in de zittingszaal verschenen gemachtigden en de rechtbank eiser niet konden zien, geen schoonheidsprijs verdient. Niet gebleken is echter dat eiser hiermee in zijn belangen is geschaad. Hierbij is van belang dat eiser het verhandelde ter zitting kon horen en dat de personen in de zittingszaal het verhandelde in de telehoorruimte konden horen. Daarnaast heeft eiser het verhandelde ter zitting op beeld kunnen volgen. Bovendien is uit oogpunt van zorgvuldigheid ter zitting aan eiser gevraagd wie er aanwezig waren in de telehoorruimte. Hierop is door eiser geantwoord dat er een bewaarder aanwezig was en dat er op een gegeven moment ook een vrouw in de telehoorruimte is verschenen. De bewaarder heeft desgevraagd aangegeven dat deze vrouw het technische mankement aan het beeldscherm probeerde te verhelpen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Het gestelde dat de gemachtigde van eiser niet kon zien wat gaande was in de telehoorruimte, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat uit de gronden die onder de maatregel zijn gelegd niet blijkt dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft zelf met het Surinaamse consulaat gebeld om een paspoort te verkrijgen. Ook heeft eiser een aanbetaling van € 300,- gedaan om zijn terugkeer naar Suriname te bewerkstelligen en beschikt hij, gelet op de middelen die hij ontvang van de stichting Open deur, over voldoende middelen van bestaan. Gelet op recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan een meervoudige weigering om te vertrekken niet worden gezien als een intentie om niet mee te werken aan de terugkeer- of de verwijderingsprocedure. Gelet hierop is de bewaring onrechtmatig en dient deze volgens eiser te worden opgeheven.
6. Onder de maatregel van bewaring zijn de omstandigheden ten grondslag gelegd dat eiser: (a) niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), (b) zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn, (c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en (d) onvoldoende middelen van bestaan heeft.
7. Op 24 december 2010 is de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) verstreken. Niet in geschil is dat deze Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Voor zover in dit geding van belang gaat het hier, tenzij hierna in andere zin wordt overwogen, om bepalingen van de Terugkeerrichtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld dan wel rechten die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden. Verder is eiser een onderdaan van een derde land, althans geen burger van de Europese Unie, die illegaal verblijft in Nederland. Ook verder is er geen reden de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing te achten op dit geval. Daarom zal de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel direct toetsen aan de Terugkeerrichtlijn, waarbij voor zover nodig de nationale wetgeving richtlijnconform wordt uitgelegd of buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank merkt in dit verband, onder verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 6 juli 2006 in de zaak C-212/04, Adeneler e.a., r.o. 110 en 111, en van 19 januari 1982, in de zaak 8/81, Becker, op dat het beginsel van richtlijnconforme uitleg vereist dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheid al het mogelijke doet om, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht. Indien en voor zover richtlijnconforme uitleg niet mogelijk is, moet de nationale rechter nationaalrechtelijke bepalingen die in strijd zijn met rechtstreeks werkende bepalingen van de Terugkeerrichtlijn buiten toepassing laten.
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 21 maart 2011 (LJN: BP9284) heeft geoordeeld, bestaat, indien betrokkene niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en zich daarnaast - bijvoorbeeld - de omstandigheid voordoet dat betrokkene zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden, in beginsel aanleiding aan te nemen dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. In dit geval heeft verweerder over de grond genoemd onder (c) verklaard dat eiser door het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats niet traceerbaar is en dat hij daarmee de voorbereiding op de terugkeer of de verwijderingsprocedure belemmert. Uit de grond genoemd onder (b), tezamen met de grond genoemd onder (c), blijkt, mede gelet op de jurisprudentie van de ABRvS, voldoende dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De omstandigheid dat eiser een aanbetaling zou hebben gedaan om zijn terugkeer naar Suriname te bewerkstelligen - wat daar ook van zij - en de omstandigheid dat hij heeft gebeld met het Surinaamse consulaat, maken het voorgaande niet anders. Ook eisers beroep op de uitspraak van het EHRM van 2 december 2010 (Jusic tegen Zwitserland) (LJN: BP4935) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. De gronden genoemd onder (b) en (c) zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel te dragen. De gronden genoemd onder (a) en (d) behoeven dan ook geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft aangevoerd dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Suriname niet aanwezig is en dat om die reden de bewaring onrechtmatig is en dient te worden opgeheven.
11. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat medio maart 2011 vijftien tot twintig noodpaspoorten zijn verkregen bij de Surinaamse autoriteiten. In april 2011 en op 4 mei 2011 hebben gesprekken plaatsgevonden met het Surinaamse consulaat-generaal. De uitkomst van het op 4 mei 2011 gehouden gesprek met het consulaat-generaal is op dit moment nog niet bij verweerder bekend. Volgens verweerder kan niet gezegd worden dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Suriname niet langer bestaat.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit het verhandelde ter zitting weliswaar gebleken is dat de contacten met de Surinaamse autoriteiten en het verkrijgen van noodpaspoorten niet optimaal verloopt, maar dat op dit moment, gelet op de afgifte van vijftien tot twintig noodpaspoorten in maart 2011 en de gesprekken met het Surinaamse consulaat-generaal, geen grond bestaat voor het oordeel dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Suriname niet langer aanwezig is. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
13. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij de nagekomen stukken van verweerder pas de dag voor de zitting heeft ontvangen. Niet gebleken is dat het niet mogelijk zou zijn deze stukken eerder toe te zenden. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende voortvarend gehandeld. Om die reden is de bewaring onrechtmatig en dient deze te worden opgeheven.
14. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De omstandigheid dat de stukken laat worden toegezonden is volgens verweerder een gebruikelijke gang van zaken bij bewaringszaken.
15. De rechtbank is van oordeel dat het gebruikelijk is dat bij bewaringszaken stukken laat worden toegezonden. Dit hangt samen met de aard van een bewaringszitting en de omstandigheid dat (in de meeste gevallen) partijen hun standpunten ter zitting kenbaar maken en toelichten. Verder is niet gebleken dat eiser niet op de door verweerder ingebrachte nadere stukken heeft kunnen reageren. Gelet hierop is eiser niet in zijn belangen geschaad.
Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat op 29 april 2011 met eiser een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de telefoonnotitie van 9 mei 2011 abusievelijk staat vermeld dat op 20 april de laissez passer (lp)-aanvraag is verzonden naar de lp-kamer. De door verweerder ondertekende lp-aanvraag is volgens verweerder op 29 april 2011 verzonden naar de lp-kamer en deze is daar op 4 mei 2011 ontvangen. Verweerder heeft verder aangegeven dat de IND op donderdag 5 mei 2011 en vrijdag 6 mei 2011 gesloten was en dat mede om die reden op dit moment de lp-aanvraag nog niet is doorgestuurd naar de Surinaamse autoriteiten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
16. Eiser heeft aangevoerd dat volstaan had moeten worden met het opleggen van een lichter middel.
17. De rechtbank is van oordeel dat ook na het verstrijken van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn bij een beroep op het toepassen van een lichter middel door de rechtbank een terughoudende toetsing moet plaatsvinden. In punt 13 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn is overwogen dat het gebruik van dwangmaatregelen uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, uitdrukkelijk aan de beginselen van evenredigheid en doeltreffendheid moet worden onderworpen. Dat komt terug in punt 16 van de preambule, waaraan wordt toegevoegd dat inbewaringstelling alleen gerechtvaardigd is indien minder dwingende middelen niet afdoende zouden zijn. De evenredigheid als daar bedoeld heeft naar het oordeel van de rechtbank geen andere betekenis voor het nationale systeem zoals dat werd gehanteerd voordat directe werking toekwam aan de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank merkt in dit verband op dat de Terugkeerrichtlijn op zichzelf openlaat of beslissingen over bewaring worden genomen door een bestuursorgaan, getoetst door een rechter, of worden genomen door een rechter. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van deze rechtbank, deze nevenzittingsplaats, van 19 januari 2011 (LJN: BP1451) en 20 januari 2011 (LJN: BP1569).
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 5 februari 2010 (LJN: BL3890), komt verweerder indien er voor het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende gronden zijn, bij de beantwoording van de vraag of met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan om de verwijdering te verzekeren, beoordelingsruimte toe. De rechtbank beoordeelt de door eiser opgeworpen vraag of verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel dan ook terughoudend. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen grond is gelegen om van het opleggen van de maatregel van bewaring af te zien en het risico te aanvaarden dat eiser zich niet meer zou melden, zodra zijn verwijdering daadwerkelijk in zicht zou komen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
18. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
19. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. Y. van Wezel, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2011.
De griffier: De rechter:
V. Liemburg mr. Y. van Wezel
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.