Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 391171 / KG ZA 11-373
Vonnis in kort geding van 12 mei 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R. Skála te Haren,
de Staat der Nederlanden, met name het ministerie van Veiligheid en Justitie, specifiek het Centraal Justitieel Incassobureau,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.B. Vreede te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 april 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In 2002 en 2003 zijn aan eiser twee ontnemingsmaatregelen opgelegd voor een bedrag van in totaal € 27.036,73.
1.2. Bij vonnis van 21 augustus 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van eiser, die er onder meer op gericht was om een betalingsregeling te verkrijgen voor de ontnemingsmaatregelen, afgewezen. Bij arrest van 22 december 2009 heeft het gerechtshof 's-Gravenhage dit vonnis vernietigd en de Staat veroordeeld tot het aangaan van een betalingsregeling met eiser, inhoudende dat eiser bij vrijlating uit detentie eenmalig € 1.400,-- betaalt en vervolgens met ingang van de volgende maand maandelijkse termijnen van € 600,-- (hierna: 'de betalingsregeling').
1.3. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft de opgelegde betalingsregeling bij brief van 11 januari 2010 aan de advocaat van eiser geconcretiseerd. In de brief staat onder meer vermeld:
"De eerste termijn van € 600,- dient uiterlijk 1 april 2010 op het aangegeven girorekeningnummer van het CJIB te zijn bijgeschreven, onder vermelding van "termijnbetaling [naam van eiser]/zaaknummer 1803025840". De vervaldatum van de overige termijnen is telkens de 1e van elke volgende maand. Ter voldoening ontvangt u maandelijks een acceptgirokaart.
(...)
Bij niet, niet tijdige of niet volledige betaling van de maandelijkse termijnen vervalt de regeling en is de restantvordering direct volledig opeisbaar. In dat geval zal de vervangende hechtenis alsnog ten uitvoer worden gelegd.
Deze brief geldt dan ook als (nieuwe) wettelijke waarschuwing voor een eventuele tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in de zin van artikel 573 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering."
1.4. Bij vrijlating uit detentie is ten behoeve van eiser € 1.400,-- betaald aan het CJIB. Bij brief van 26 januari 2010 heeft de advocaat van eiser het CJIB verzocht de acceptgirokaarten naar het adres [adres 1] (bedoeld zal zijn adres 2) te [woonplaats] te sturen.
1.5. Nadat het CJIB eiser in het opsporingsregister heeft geplaatst vanwege het uitblijven van betalingen, heeft de advocaat van eiser in een brief van 18 februari 2011 onder meer vermeld:
"Thans is gebleken dat cliënt tot op heden geen enkele acceptgirokaart heeft ontvangen en van de regiopolitie heeft vernomen dat hij op de telex staat wegens het niet betalen van de ontnemingsvorderingen die in de vastgestelde regeling waren opgenomen.
Dit brengt dan ook met zich mee dat u nalatig bent en dat het (nog) niet betalen door cliënt niet aan hem kan en mag worden verweten.
Cliënt wenst de maandelijkse bedragen wel degelijk te voldoen aan u en wenst daartoe dan ook door u in de gelegenheid te worden gesteld."
1.6. In reactie daarop heeft het CJIB op 22 februari 2011 bericht:
"Het CJIB heeft in maart 2010 een termijnacceptgirokaart verzonden naar het toenmalige GBA-adres van uw cliënt, [adres 2] te [woonplaats].
Op 2 april 2010 gaf uw cliënt telefonisch aan dat hij zelfstandig de betaling zou overmaken. Aangezien betaling dan wel enige reactie van uw cliënt uitbleef, heeft het CJIB opnieuw in april en mei 2010 termijnacceptgirokaarten naar [adres 3] verzonden. Andermaal werd niets van uw cliënt vernomen.
Op 5 juni 2010 werd uw cliënt aangeschreven op zijn toenmalige postadres, [postadres] te [woonplaats]. Het CJIB heeft hierop geen enken reactie en/of betaling mogen ontvangen.
Op 4 augustus 2010 heeft het CJIB een waarschuwing arrestatiebevel naar [postadres] te [woonplaats] verzonden. Hierop kwam opnieuw geen enkele reactie.
Ondanks de talloze aanschrijvingen en de toezegging is uw cliënt niet tot betaling overgegaan. Het CJIB is bereid om de in het verleden toegekende regeling te hervatten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de opgelopen achterstand van € 6.600,00 ineens wordt voldaan.
Zodra het CJIB het betalingsbewijs van € 6.600,00 heeft ontvangen, zal het CJIB de signalering in het opsporingsregister intrekken en de betalingsregeling opnieuw hervatten."
1.7. De advocaat van eiser heeft voormeld voorstel van het CJIB bij brief van 24 februari 2011 van de hand gewezen als "niet haalbaar".
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
I
primair: veroordeling van gedaagde tot nakoming van de betalingsregeling van € 600,-- per maand met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag van de betekening van dit vonnis, onder de verplichting van het toezenden van acceptgirokaarten;
subsidiair: veroordeling van gedaagde tot nakoming van de betalingsregeling met dien verstande dat er € 1.000,-- per maand door eiser zal worden voldaan totdat de achterstand is ingelopen en daarna € 600,-- per maand, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag van de betekening van dit vonnis, onder de verplichting van het toezenden van acceptgirokaarten;
II
primair:
veroordeling van gedaagde, op straffe van een dwangsom, tot het zich onthouden van het uitvaardigen van een arrestatiebevel;
subsidiair: veroordeling van gedaagde, op straffe van een dwangsom, tot het intrekken van een reeds uitgevaardigd arrestatiebevel op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig door vast te houden aan het arrestatiebevel bij het niet voldoen aan de betalingsachterstand in één keer. Eiser is niet in staat geweest om te betalen, daar hij nimmer acceptgirokaarten heeft ontvangen.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. Nu voor eiser geen andere rechtsgang open staat dan die bij de burgerlijke rechter, is hij tevens ontvankelijk in zijn vordering.
3.2. Vooropgesteld wordt dat het CJIB bij de tenuitvoerlegging van ontnemingsmaatregelen een ruime beleidsvrijheid heeft. Dat brengt met zich dat een beslissing van het CJIB daarover in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst.
3.3. In onderhavig geschil heeft het Hof 's-Gravenhage een betalingsregeling opgelegd. Vaststaat dat eiser - afgezien van de hiervoor onder 1.4. genoemde betaling van € 1.400,-- - geen betalingen aan het CJIB heeft verricht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het primair de verantwoordelijkheid van eiser is om voor correcte betalingen conform de betalingsregeling zorg te dragen. Het CJIB stelt acceptgiro's aan eiser te hebben gezonden. Eiser heeft die verzending niet betwist maar wel de ontvangst. Of hij het gelijk aan zijn zijde heeft, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Echter, ook indien eiser - zoals hij stelt - geen acceptgirokaarten van het CJIB heeft ontvangen, doet dat niets af aan zijn betalingsverplichting. De ontvangst van acceptgiro's door eiser is geen onderdeel van de betalingsregeling. Het had op de weg van eiser gelegen om, zo hij de acceptgiro's niet heeft ontvangen, alternatieven voor de wijze van betaling te zoeken en te gebruiken. Daarbij komt dat eiser heeft erkend dat hij geen maandelijkse reservering heeft gedaan om in een later stadium te kunnen voldoen aan de betalingsregeling, waardoor hij thans niet in staat is de betalingsachterstand ineens te voldoen. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat eiser is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsregeling en dat die tekortkoming ook voor zijn rekening en risico komt.
3.4. De Staat heeft aangevoerd dat het CJIB als beleid hanteert dat niet-nakoming van een betalingsregeling leidt tot annulering van de regeling en tot het geheel opeisbaar zijn van het openstaande bedrag. Het hanteren van een dergelijk beleid valt binnen de aan het CJIB toekomende beleidsvrijheid en is voorshands niet onredelijk. Dat geldt te meer nu van de betalingsregeling deel uitmaakt de verplichting om met ingang van de maand volgende op vrijlating uit detentie maandelijks € 600,-- te voldoen. De Staat is op grond van het voorgaande dan ook gerechtigd tot annulering van de betalingsregeling en het uitvaardigen c.q. handhaven van een arrestatiebevel jegens eiser. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vorderingen van eiser zullen worden afgewezen.
3.5. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2011.