ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4472

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
375121/FT-RK 10.2007 en 375123/FT-RK 10.2008
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling

Op 22 maart 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een tussenbeslissing genomen in een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De verzoekers, beiden geboren in 1979 en wonende te Gouda, hebben op 6 september 2010 een verzoekschrift ingediend. Dit verzoek is behandeld op 3 december 2010, waarbij de verzoekers zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers mogelijk niet voldoen aan de eisen van artikel 288 lid 2 onder b van de Faillissementswet, die vereist dat een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door een erkende instelling. De rechtbank heeft de verzoekers in de gelegenheid gesteld om met hulp van de gemeente Gouda aan te tonen dat Westerbeek, de instelling die hen bijstaat, voldoet aan de eisen van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bevoegdheid om de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw tijdig moet zijn gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda.

De rechtbank heeft verder aangegeven dat de verzoekers moeten aantonen dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De verzoekers hebben verklaard dat zij schulden hebben aan verschillende partijen, maar dat de onderliggende stukken ter ondersteuning van hun verklaringen ontbreken. De rechtbank heeft hen de gelegenheid gegeven om deze stukken te overleggen, al dan niet met hulp van Westerbeek.

De mondelinge behandeling van de verzoeken zal worden voortgezet op 21 april 2011, waarbij de gemeente Gouda wordt opgeroepen om aanwezig te zijn. De rechtbank heeft besloten dat de verzoekers bij de voortgezette behandeling aanwezig moeten zijn in het gebouw van de rechtbank te Den Haag.

Uitspraak

rekestnummer: 375121/FT-RK 10.2007 en 375123/FT-RK 10.2008
nummer verklaring: GOU0211000272 en GOU021100264
uitspraakdatum: 22 maart 2011
RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoeker]
en
[verzoekster],
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats].
verzoekers,
hebben op 6 september 2010 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift is op 3 december 2010 behandeld. De verzoekers zijn verschenen en gehoord. Verzoekers is te kennen gegeven dat hun verzoek wellicht meervoudig zal worden afgedaan. Zij hebben zich daartegen niet verzet. De uitspraak is bepaald op 17 december 2010 en is ten slotte nader bepaald op 22 maart 2011. Op 2 februari 2011 is nog een faxbrief ontvangen waarin Westerbeek C.O.D. BV (hierna: Westerbeek) laat weten NVVK-lid te zijn.
Artikel 288, lid 2 onder b van de Faillissementswet bepaalt dat de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet afwijzen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet. In artikel 48, eerste lid, van de Wck is bepaald dat het verbod op schuldbemiddeling niet van toepassing is op schuldbemiddeling:
a. om niet;
b. door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;
c. door advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;
d. door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in d. is niet afgegeven.
In een begeleidende brief van 3 september 2010 bij de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft [naam van medewerker], projectleider bij Westerbeek, geschreven dat Westerbeek door de gemeente Gouda is ingehuurd voor de uitvoering van de wachtlijst schuldhulpverlening, dat de gemeente Gouda daarmee de bevoegdheid heeft verleend aan Westerbeek voor het plegen van onderzoek naar de reële mogelijkheden van een buitengerechtelijke regeling en voor het waar mogelijk uitvoeren van een minnelijk regeling en dat Westerbeek daarmee voldoet aan artikel 285, eerste lid, onder f Faillissementswet. Uit het dossier valt op te maken dat het minnelijk traject is uitgevoerd door Westerbeek en dat de verklaring dat er geen mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen is afgegeven door [naam van medewerker] voornoemd van Westerbeek. Er blijkt niet dat de gemeente Gouda bemoeienis heeft gehad met het minnelijk traject of de totstandkoming van het verzoek.
In een na de brief van 3 september 2010 maar vóór de zitting gewezen arrest van 5 november 2010 (LJN: BN8060) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat ingevolge art. 285 lid 1, onder f, en art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw aan een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling dient te zijn voorafgegaan met als doel het gebruik van het wettelijke traject te beperken. Art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw vervat de eis dat de voorafgaande schuldbemiddeling door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck is uitgevoerd. Daarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bevorderd, zodat het vertrouwen daarin wordt verhoogd. De wetgever heeft met de verwijzing naar 'een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet' in art. 288 lid 2, aanhef en onder b, het oog gehad op de personen en instellingen, genoemd in art. 48 lid 1, onder b, c en d, en dus niet op de onder a bedoelde bemiddelaars die hun diensten om niet verrichten, overweegt de Hoge Raad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het toelatingsverzoek en de daarbij gevoegde stukken niet worden afgeleid dat Westerbeek moet worden aangemerkt als een instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck, waarnaar art. 288 lid 2, onder b, Fw verwijst. In navolging van de arrest van de Hoge Raad van 5 november 2010 wordt voorts geoordeeld dat bij deze stand van zaken bovendien geen grond bestaat als toereikend te aanvaarden dat de verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, wordt afgegeven door Westerbeek, wanneer de bevoegdheid daartoe niet aan Westerbeek is gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda.
Op de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan onder deze omstandigheden niet worden beslist. Verzoekers worden in de gelegenheid gesteld om met hulp van de gemeente Gouda aan te tonen dat Westerbeek moet worden aangemerkt als een instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck, waarnaar art. 288 lid 2, onder b, Fw verwijst. Bovendien dienen verzoekers met hulp van de gemeente Gouda aan te tonen dat de bevoegdheid om de verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, af te gegeven aan Westerbeek tijdig is gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. De behandeling van de toelatingsverzoeken zal daartoe worden aangehouden. Om proceseconomische redenen zal thans ook worden ingegaan op de inhoudelijke kant van de toelatingsverzoeken.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke. Artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet vereist voorts dat voldoende aannemelijk is dat verzoekers de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Verzoekers hebben ter zitting onder meer verklaard dat de schuld aan Arenda, die volgens de 285-verklaring is ontstaan in 2007, een schuld was uit 1999 bij een andere kredietinstelling en dat die schuld door Arenda is overgenomen. Verzoekers hebben verder verklaard dat de schuld aan Arenda enige jaren terug voor het laatst is verhoogd en voorts dat zij tot 6 maanden terug daarop maandelijks hebben afgelost. De schuld aan NVF Voorschotbank zou 4 jaar geleden in één keer zijn ontstaan en ook daarop zou tot 6 maanden geleden maandelijks zijn afgelost. Om de goede trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden aannemelijk te maken is het van belang dat deze verklaringen van verzoekers worden ondersteund door onderliggende stukken. Dergelijke stukken ontbreken thans in het rechtbankdossier. Verzoekers worden in de gelegenheid gesteld om, al dan niet met hulp van Westerbeek, de rechtbank van stukken te voorzien.
Verzoekers hebben ter zitting voorts verklaard dat zij schulden hebben aan vrienden, dat die schulden ongeveer € 15.000,- beliepen, dat zij 6 maanden geleden in opdracht van Westerbeek zijn gestopt met hun maandelijkse afbetalingen aan Arenda en aan NVF Voorschotbank, dat zij sindsdien aflossen op de schulden aan hun vrienden en dat die schulden inmiddels zijn afgenomen tot een bedrag van € 9.500,-. Van het bestaan van deze schulden is Westerbeek door verzoekers op de hoogte gebracht, aldus verzoekers. Deze schulden aan de bevriende schuldeisers zijn niet terug te vinden op de door Westerbeek voor verzoekers opgestelde schuldenlijst. Aan deze schuldeisers is evenmin een minnelijk aanbod gedaan, zo hebben verzoekers ter zitting verklaard. Voorts hebben verzoekers ter zitting verklaard dat zij een schuld hebben van € 2.000,- of € 3.000,- aan Primeline en een schuld van € 3.000,- aan Laser Service. Zij hebben verklaard dat zij deze schulden aan Westerbeek hebben opgegeven, maar de schulden bevinden zich niet op de opgestelde schuldenlijst. Of deze schuldeisers een minnelijk aanbod hebben gekregen is onbekend. Voor de beoordeling van de toelatingsverzoeken is belang dat verzoekers, al dan niet met hulp van Westerbeek, duidelijkheid verschaffen over de schulden die niet zijn terug te vinden op de schuldenlijst. Ook hiertoe zal de behandeling van de toelatingsverzoeken worden aangehouden.
Verder acht de rechtbank van belang de verklaring van verzoeker dat hij een voltijds dienstverband heeft maar dat hij nu ongeveer 2 jaar 4 uur per dag werkt en voor de overige uren een ziektewetuitkering ontvangt. Verzoekster heeft verklaard dat zij een arbeidsovereenkomst heeft voor 30 uur, dat zij niet voltijds kan werken vanwege hartproblemen en dat zij het afgelopen jaar feitelijk nauwelijks heeft gewerkt in verband met haar medische situatie.
De mondelinge behandeling van de toelatingsverzoeken wordt voortgezet op 21 april 2011 om 14.00 uur. Aan de gemeente Gouda het verzoek bij de nadere behandeling aanwezig te zijn. Eventuele stukken dienen één week voor de behandeling in het bezit van de rechtbank te zijn.
BESLISSING
De rechtbank:
- beslist dat de mondelinge behandeling van de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats 1], [geboorteland 1],
en
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats 2] [geboorteland 2],
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats]
wordt voortgezet op 21 april 2011 om 14.00 uur;
- roept verzoekers op om bij de voortgezette behandeling aanwezig in het gebouw van deze rechtbank, Prins Clauslaan 60, Den Haag.
Gewezen door mr. F.A.M. Veraart, mr. D.R. van der Meer en mr. C.M. Roskam, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.