RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 10/17364 & 10/17365
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1986], eiser
en [eiseres], geboren op [1990], eiseres
beiden van Armeense nationaliteit,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
de minister van Justitie, thans de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. D.B. Deckers.
1.1 Bij besluiten van 15 april 2010 heeft verweerder de aanvragen van eiser en eiseres (hierna: eisers) van 31 augustus 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eisers hebben hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 31 maart 2011, waar eisers zijn verschenen. Eisers en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.3 Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft rechtbank het onderzoek heropend.
2.1 Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen dat eisers toerekenbaar geen documenten over hun reisroute en asielrelaas hebben overgelegd.
2.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 11 februari 2008 (LJN: BC4709) geoordeeld dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw respectievelijk paragraaf C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermelde elementen documenten ontbreken en dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten.
2.3 Verweerder heeft aan eisers tegengeworpen dat zij onvoldoende hebben meegewerkt aan de vaststelling van hun reisroute, nu zij hun reisverhaal niet hebben onderbouwd met de door hen gebruikte reisdocumenten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hen is toe te rekenen. Ook heeft verweerder aan eisers tegengeworpen dat zij toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun asielrelaas.
2.4 Eisers hebben gesteld dat zij geen reisdocumenten kunnen overleggen van hun vliegreis van Georgië naar Kiev omdat zij deze niet in hun bezit hebben gehad. Met betrekking tot hun reis vanuit Kiev met de auto naar Nederland hebben eisers gesteld dat hun reisagente niets wilde zeggen over de gevolgde reisroute. Eiseres heeft gesteld dat zij tijdens de reis naar Nederland zo ziek was dat ze niet in staat was waarnemingen te doen en veel heeft geslapen.
2.5 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers geen documenten hebben overgelegd die hun reisverhaal kunnen onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken hiervan aan hen kan worden toegerekend. De omstandigheid dat de reisagente van eisers de reisdocumenten bij zich had tijdens hun vliegreis vanuit Georgië naar Kiev, heeft verweerder niet als verschoonbare reden hoeven aanmerken voor het ontbreken van reisdocumenten. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eisers geen enkel indicatief document van de door hen afgelegde reis hebben kunnen overleggen. Verweerder heeft in dit verband eisers mogen tegenwerpen dat van personen die een dergelijke reis hebben afgelegd in alle redelijkheid mag worden verwacht dat zij deze met documenten kunnen onderbouwen. Ook ten aanzien van de reis van eisers vanaf Armenië met de auto naar Georgië heeft verweerder eisers mogen tegenwerpen dat van hen mag worden verwacht dat zij daarvan indicatieve bewijzen kunnen overleggen. Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers geen consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen hebben afgelegd over hun reisroute. Eisers hebben gesteld dat zij niet weten met welke luchtvaartmaatschappij zij hebben gevlogen, dat zij geen vlucht- of stoelnummer kunnen noemen en dat zij van hun reis vanuit Kiev per auto naar Nederland geen landen of plaatsen kunnen noemen waardoor zij zijn gereisd. De verklaring van eiseres dat zij hiertoe niet in staat was omdat zij tijdens de reis vanuit Kiev naar Nederland veel heeft geslapen, doet aan het bovenstaande niet af nu van eiser, de echtgenoot van eiseres, wèl verlangd kon worden dat hij dergelijke verklaringen van de door hen afgelegde reis kon afleggen. Nu sprake is van een situatie waarin de reisdocumenten toerekenbaar ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat in dit geval sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder al gelet op het voorgaande - dus daargelaten de vraag of eisers toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun asielrelaas - in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw kunnen tegenwerpen. Van het asielrelaas van eisers dient dan ook positieve overtuigingskracht uit te gaan.
2.7 Eisers hebben, samengevat, aan hun aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was werkzaam als boekhouder in de supermarkt ‘[A] & Sons’. Op 20 mei 2009 werd hij in deze winkel benaderd door mensen die zich voordeden als medewerkers van de belastingdienst. Zij hebben eiser gevraagd naar papieren van de omzet en eigendomspapieren. Eiser heeft geweigerd deze papieren te geven. Later die dag is eiser door vier mannen meegenomen naar een kelder en daar is hij mishandeld. Op 23 mei 2009 is eiser, samen met eiseres, weer mishandeld. Eisers zijn gedwongen een verklaring te tekenen waarin stond dat de zoon van de baas van eiser van plan was een aanslag te plegen op het hoofd van de belastingdienst. Eiser is gewaarschuwd dat hij - indien nodig - nog opgeroepen zou kunnen worden om te getuigen. Eiser heeft vóór zijn vertrek naar Nederland nog gesproken met een plaatsvervanger bij het Openbaar Ministerie. Er is hem verteld dat hij geen bescherming kon krijgen. Daarop hebben eisers het land verlaten op 27 mei 2009.
2.8 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, waarbij het voornemen als ingelast wordt beschouwd, op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is en positieve overtuigingskracht mist. De verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden als boekhouder in de supermarkt zijn niet overtuigend en ongeloofwaardig. Dit brengt met zich dat geen geloof kan worden gehecht aan de problemen die eiser hierdoor stelt te hebben ondervonden. Gelet op het afhankelijke karakter van de asielaanvraag van eiseres, concludeert verweerder dat ook het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht mist.
2.9 Eisers hebben zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat hun asielrelaas geloof-waardig is en dat zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b dan wel c, van de Vw.
2.10 De rechtbank constateert dat zich in het procesdossier de volgende stukken bevinden die eisers in beroep hebben overgelegd:
- een brief van eisers, gedateerd 19 oktober 2010, waarbij een kopie van een document is overgelegd, zijnde een ondertekende verklaring van 22 december 2008 van de directeur en het hoofd van de boekhouding van de supermarkt ‘[A] & Sons’. Verklaard wordt dat eiser vanaf 1 november 2007 als boekhouder-operator werkzaam is bij genoemde supermarkt en 200.000 dram verdient;
- een brief van 3 november 2010 waarbij een vertaling wordt meegezonden van de op 19 oktober 2010 overgelegde kopie van het document;
- een brief van eisers van 28 maart 2011 waarin wordt opgemerkt dat zij in het bezit zijn van het origineel van de bij brief van 19 oktober 2010 overgelegde kopie van het document en dat zij deze ter zitting kunnen tonen.
Eisers hebben ter zitting het originele document aan de rechtbank en verweerder getoond. Eerder hadden eisers de brieven van 19 oktober 2010 en 3 november 2010 al in afschrift aan verweerder gezonden. Daarnaast had de rechtbank bij brief van 4 november 2010 ook de brief van 3 november 2010 naar verweerder toegezonden.
2.11 Verweerder heeft ter zitting echter te kennen gegeven dat hij de onder 2.10 vermelde stukken niet in zijn procesdossier heeft aangetroffen. Verweerder heeft zich vervolgens primair op het standpunt gesteld dat hij nader onderzoek naar het document geboden acht en heeft de rechtbank verzocht om aanhouding van het onderzoek, zodat het document voor onderzoek kan worden aangeboden aan de Koninklijke marechaussee of aan verweerders interne onderzoeksbureau. Desgevraagd heeft verweerder te kennen gegeven dat dit onderzoek binnen vier weken nadat het originele document door eisers zijn aangeleverd, kan worden afgerond.
2.12 Eiser heeft ter zitting ten aanzien van het standpunt van verweerder aangevoerd dat, als het document na onderzoek echt blijkt te zijn, de motivering in de bestreden besluiten ten aanzien van het ontbreken van positieve overtuigingskracht onvoldoende draagkrachtig is en deze besluiten niet in stand kunnen blijven.
2.13 Op 1 juli 2010 is het nieuwe artikel 83 van de Vw in werking getreden. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder a, houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. Op grond van het vijfde lid van artikel 83 laat verweerder de wederpartij en de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk weten of de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit.
2.14 Uit de Kamerstukken II 2008/09, 31 994, nr. 3, p. 20 (MvT) volgt dat ten aanzien van het nieuwe artikel 83 van de Vw geen overgangsregeling is opgenomen en dat dus sprake is van onmiddellijke werking van dat artikel.
2.15 De rechtbank overweegt dat eisers met het door hen in beroep overgelegde document hun stelling dat eiser werkzaam is geweest als boekhouder bij de supermarkt ‘[A] & Sons’ nader hebben onderbouwd. Nu verweerder al in oktober/november 2010 moet worden geacht de beschikking te hebben gehad over dit direct voor eisers asielrelaas relevante document en gelet op het door hem eerst ter zitting op 31 maart 2011 gedane verzoek om aanhouding van het onderzoek om dat document nader te (laten) onderzoeken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met voormeld artikel 83, vijfde lid, van de Vw. Het (begin van een) standpunt dat verweerder ter zitting heeft ingenomen over het document acht de rechtbank, bezien in het licht van verweerders primaire verzoek om aanhouding, onvoldoende om het vastgestelde gebrek te herstellen.
2.16 Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a toepast.
2.17 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen voormeld gebrek te herstellen. Dit herstellen kan door, zoals verweerder zelf heeft verzocht, nader onderzoek te (laten) doen naar het door eisers overgelegde document en dit document vervolgens te beoordelen in het licht van hun asielrelaas. Dat onderzoek kan leiden tot hetzij een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, tot een nieuw besluit op de aanvraag na intrekking van het thans bestreden besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen, bepaalt de rechtbank op zes weken (te weten vier weken voor het (laten) doen van het onderzoek en twee weken voor het beoordelen van de uitkomst) na verzending van deze tussenuitspraak. Mocht verweerder nog niet in het bezit zijn van het originele document, dan dienen eisers dat binnen één week na verzending van deze uitspraak aan verweerder alsnog toe te zenden.
2.18 Na verstrijken van de termijn van zes weken of zoveel eerder als verweerder aan de rechtbank en aan eisers zal hebben kenbaar gemaakt, zal de rechtbank einduitspraak doen.
2.19 De beoordeling van de overige beroepsgronden stelt de rechtbank uit tot de einduitspraak. De rechtbank neemt verder nog geen beslissing over de vergoeding van de gemaakte proceskosten. Zij wacht ook hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek te herstellen door naar het in rechtsoverweging 2.10 vermelde document onderzoek te (laten) verrichten en de uitkomst daarvan te beoordelen in het licht van het asielrelaas van eisers;
houdt iedere verder beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Glerum en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2011.
mr. E.J.M. Janssen mr. M.P. Glerum
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.