Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 10 / 36310 (beroep)
AWB 10 / 36311 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 18 april 2011
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Irakese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.O. Kanhai, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 22 maart 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 oktober 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en gevraagd verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep uitspraak heeft gedaan.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Eiser heeft eerder op 16 juni 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 30 januari 2009 afgewezen. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 juni 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn eerdere aanvraag onder meer aangevoerd dat hij vanwege zijn homoseksualiteit problemen heeft ondervonden in Irak. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Verweerder twijfelt niet aan de seksuele geaardheid van eiser, maar heeft de verklaringen van eiser over de problemen die hij daardoor heeft ondervonden niet geloofwaardig geacht.
2.3 Verweerder heeft met toepassing van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) de onderhavige aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
2.4 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn onderhavige aanvraag naar voren gebracht dat hij transseksueel is en dat zijn transseksualiteit veel meer zichtbaar is geworden, voortvloeiend uit zijn gevoelens dat hij zich hier in Nederland in vrijheid kan uiten. Eiser neemt deel aan bijeenkomsten van transseksuelen, heeft zich aangesloten bij een belangenvereniging voor Islamitische homoseksuelen, treedt op bij paneldiscussies en is verschenen in de documentaire [naam]. Eiser heeft daarbij voorts de volgende documenten aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd:
- rapport van Human Rights Watch (HRW), They Wants Us Exterminated: Murder, Torture, Sexual Orientation and Gender in Iraq, van 17 augustus 2009,
- brieven van het Genderteam VU Medisch Centrum te Amsterdam aan eiser met bevestiging van afspraken met psycholoog drs. [naam], van 13 oktober 2009, 7 mei 2010 en 12 mei 2010,
- afsprakenkaart van het VU medisch centrum, zorgcentrum Genderdystrofie,
- aankondiging van de Stichting Secret Garden voor een vertoning van de documentaire Me and Nuri Bala en aansluitend een paneldiscussie over transseksualiteit bij migranten met een Islamitische achtergrond in Nederland, met onder meer eiser als panellid, in Bioscoop Het Ketelhuis te Amsterdam,
- een brief van de Stichting Secret Garden van 22 februari 2010 met een uitnodiging aan onder meer eiser voor een voorbespreking van de paneldiscussie,
- een krantenartikel, In Irak loert naast het rechte pad de dood, over onder meer [naam], de transseksuele kamergenoot van eiser in het AZC te Katwijk,
- een DVD van de documentaire [naam], waarin onder anderen eiser en zijn kamergenoot [naam] te zien zijn,
- e-mailberichten van [naam], maker van [naam], en [naam], communicatie-adviseur van het COA, over toestemming om [naam] en eiser te filmen in het AZC te Katwijk, van oktober 2009,
- een brief van [naam] en [naam], makers van [naam], aan de advocaat van eiser met een toelichting op de documentaire en de rol van eiser daarin, van 28 januari 2010,
- foto’s van eiser als deelnemer aan een paneldiscussie tijdens het Koerdisch Cultureel Evenement in het kader van sociale acceptatie van homoseksualiteit, georganiseerd door de Stichting Rainbow te ’s-Gravenhage op 19 juni 2010.
2.6 In beroep heeft eiser voorts een verslag overgelegd van voornoemd Koerdisch Cultureel Evenement. Daarnaast heeft eiser zich beroepen op het algemene ambtsbericht over Irak van oktober 2010 waaruit blijkt dat homoseksuelen nog immer ernstig te lijden hebben onder de gebrekkige veiligheidssituatie, relatieve straffeloosheid en lokaal toenemende invloed van conservatieve Islamitische stromingen in Irak, en dat in de verslagperiode sprake was van gerichte discriminatie en geweldplegingen jegens personen wegens hun (vermeende) seksuele geaardheid.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het feit dat hij transseksueel is al in de eerste procedure naar voren had kunnen en behoren te brengen. Eiser brengt daartegen in dat niet zozeer het enkele feit dat hij transseksueel is een nieuw feit is ten opzichte van het eerdere afwijzende besluit, maar het feit dat zijn transgenderisme thans veel meer zichtbaar is geworden. Volgens eiser is sprake van een geleidelijk mentaal en lichamelijk proces en is hij inmiddels zover ontwikkeld tot vrouw dat van hem niet verlangd kan worden terug te keren naar Irak. Terugkeer naar Irak in zowel de mentale als fysieke toestand waarin eiser zich thans bevindt, zal een onaanvaardbaar risico met zich meebrengen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.8 Vast staat dat het transgenderisme van eiser een proces is waarin hij zich geleidelijk zowel mentaal als lichamelijk ontwikkelt tot vrouw en dat hij in dit proces mede is gestimuleerd door het liberale klimaat ten opzichte van homoseksualiteit en transgenderisme zoals hij dat in Nederland heeft ervaren. Voorts staat vast dat eiser onder behandeling staat van het Genderteam van het VU Medisch Centrum te Amsterdam, ter onderbouwing waarvan eiser brieven met afspraakbevestigingen van na het eerdere afwijzende besluit heeft overgelegd, en dat eiser tengevolge van de hormoonbehandeling die hij ondergaat steeds meer zichtbare vrouwelijke lichamelijke kenmerken heeft, zoals onder meer borstgroei en verminderde lichaamsbeharing. Dit proces zal volgens eiser uiteindelijk leiden tot een geslachtsveranderende operatie. Eiser heeft ter zitting toegelicht deze operatie graag te willen, maar op dit moment nog niet zover te zijn. Hij voert daartoe gesprekken met een psycholoog van het Genderteam van het VU Medisch Centrum.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat de ontwikkeling die eiser heeft doorgemaakt en doormaakt in het uiten van zijn transseksualiteit en de lichamelijke veranderingen die zijn opgetreden als gevolg van zijn (hormoon)behandeling door het Genderteam van het VU Medisch Centrum zijn aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van het eerdere afwijzende besluit. Ten tijde van het vorige besluit heeft eiser weliswaar reeds verklaard dat hij homoseksueel is en ook dat hij in Irak soms binnenshuis graag vrouwenkleding droeg, maar dat doet niet af aan de mentale en lichamelijke ontwikkeling die hij sindsdien heeft doorgemaakt. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of op voorhand is uitgesloten dat deze nieuwe feiten en omstandigheden kunnen afdoen aan het eerdere afwijzende besluit.
2.10 Eiser heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat terugkeer naar Irak in de situatie waarin hij zich thans bevindt een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM zal betekenen, verwezen naar het algemene ambtsbericht over Irak van oktober 2010 (paragraaf 3.4.11) waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Er rust een sociaal taboe op homoseksualiteit in Irak. Over het algemeen wordt homoseksualiteit verborgen gehouden voor de omgeving, aangezien de eer van de familie bij openbaarmaking zou worden aangetast. Men staat over het algemeen afwijzend tegenover homoseksualiteit, indien men er openlijk mee wordt geconfronteerd. Het is mogelijk dat, daar waar homoseksuele geaardheid wordt vermoed, de betrokkene in een sociaal isolement geraakt, bijvoorbeeld doordat deze beschimpt, vernederd of gemeden wordt.
Homoseksuelen hebben net als andere groepen ernstig te lijden onder de gebrekkige veiligheidssituatie, relatieve straffeloosheid en lokaal toenemende invloed van conservatieve islamitische stromingen in Irak. Ook gedurende deze verslagperiode was er sprake van gerichte discriminatie en geweldplegingen jegens personen vanwege hun (vermeende) seksuele geaardheid.
Er kan vanuit worden gegaan dat overheidsinstanties noch derden bescherming bieden aan homoseksuelen die slachtoffer van eerwraak of ander geweld zijn geworden of dreigen te worden.
Voormelde informatie in het ambtsbericht is onder meer gebaseerd op het rapport van HRW van 17 augustus 2009, They Wants Us Exterminated: Murder, Torture, Sexual Orientation and Gender in Iraq, waarnaar ook eiser heeft verwezen.
2.11 In het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C24/11.3.13 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is, onder verwijzing naar voormelde passage in het algemene ambtsbericht over Irak, opgenomen dat homoseksuelen in Irak worden aangemerkt als risicogroep. In het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) worden aan personen behorende tot een risicogroep minder hoge eisen gesteld met betrekking tot het aannemelijk maken van de zwaarwegendheid van de ondervonden gebeurtenissen. Dit houdt in dat wanneer deze personen zich beroepen op problemen op basis van hun homoseksualiteit van de huidige (centrale) autoriteiten, of derden, of met medeburgers, en er is sprake van een geloofwaardig en individualiseerbaar asielrelaas, reeds met geringe indicaties aannemelijk kan worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Indien hiervan sprake is, kan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat hij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.
2.12 Verweerder stelt, onder verwijzing naar voornoemd beleid, dat in het geval van eiser niet is gebleken van geringe indicaties op grond waarvan aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging in Irak en dat daarom op voorhand is uitgesloten dat de seksuele geaardheid van eiser kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. Nog daargelaten dat eiser niet stelt dat hij een gegronde vrees heeft vervolging in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, maar bij terugkeer naar Irak een behandeling vreest in strijd met artikel 3 EVRM als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, zien voornoemd beleid en voormelde passage in het ambtsbericht op de positie van homoseksuelen in Irak in het algemeen en niet op de specifieke situatie voor transseksuelen, en meer in het bijzonder niet op transseksuelen die een (gedeeltelijke) geslachtsveranderde behandeling hebben ondergaan, zoals eiser. In het ambtsbericht staat vermeld (voetnoot 275) dat over de specifieke positie van transseksuelen en travestieten in de verslagperiode geen informatie is gevonden.
2.13 Reeds gelet op het voorgaande is niet op voorhand uitgesloten dat de transseksualiteit van eiser in het stadium van ontwikkeling waarin hij zich thans bevindt en de lichamelijke kenmerken van eiser die inmiddels zijn opgetreden, kunnen afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. Aannemelijk is immers dat de risico’s op discriminatie, vernedering en geweldpleging die blijkens voornoemd ambtsbericht bestaan voor homoseksuelen in Irak te meer zullen gelden voor transseksuelen in het stadium van ontwikkeling waarin eiser zich thans bevindt. Reeds gelet op de lichamelijke kenmerken van eiser zal zijn seksuele geaardheid al snel in de aandacht komen te staan en is niet uitgesloten dat hij daardoor in een (ernstig) kwetsbare positie zal komen te verkeren, waarvan vaststaat dat de Iraakse autoriteiten daartegen geen bescherming bieden.
2.14 Bij het voorgaande komt dat, voor zover van eiser kan worden verlangd dat hij met (geringe) specifieke indicaties aannemelijk maakt dat hij voornoemde risico’s loopt, eiser heeft gewezen op zijn rol in de documentaire [naam], waarvan hij de DVD heeft overgelegd, en zijn optredens bij verschillende paneldiscussies over homoseksualiteit en transgenderisme. In genoemde documentaire worden vreemdelingen in beeld gebracht die vanwege hun homoseksualiteit of transgenderisme hun land van herkomst zijn ontvlucht. In deze documentaire is eiser te zien in gezelschap van zijn transseksuele kamergenoot in het asielzoekerscentrum in Katwijk. De documentaire is uitgezonden op de Belgische televisie en is ook via internet (nog steeds) te zien. Zowel de documentaire als het optreden van eiser bij paneldiscussies dateren van na het eerdere afwijzende besluit. Niet op voorhand is uitgesloten dat het optreden van eiser in het openbaar over zijn transgenderisme in Irak bekend is of zal worden en dat eiser ook op die wijze bij terugkeer in de negatieve aandacht zal komen te staan. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij via zijn netwerkaccount op internet reeds (anonieme) bedreigingen ontvangt vanuit Irak die verband houden met zijn optreden in de documentaire. Het betoog van verweerder ter zitting dat hieraan geen betekenis kan worden gehecht omdat eiser niet weet van wie de bedreigingen afkomstig zijn, kan niet worden gevolgd. De bedreigingen zijn immers gericht aan het adres van eiser en houden verband met zijn transseksualiteit, zodat deze bedreigingen specifiek op de persoon van eiser zijn gericht en daarom niet op voorhand is uitgesloten dat eiser bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
2.15 Uit het voorgaande volgt dat de door eiser aangedragen nieuwe feiten en omstandigheden een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen omdat niet op voorhand is uitgesloten dat die kunnen afdoen aan het eerdere afwijzende besluit ten aanzien van de beoordeling of eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en voorzover verweerder daarin heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De rechtbank kan derhalve het bestreden besluit in zoverre in rechte beoordelen.
2.16 Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen volgt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 4:6 Awb heeft afgewezen. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:6 Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.18 Nu de rechtbank uitspraak zal doen op het beroep, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 14 oktober 2010,
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak,
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- aan eiser te betalen.
De voorzieningenrechter:
3.5 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- aan eiser te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.