ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4382

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-18874
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somaliër en vestigingsalternatief

In deze zaak heeft eiser, afkomstig uit Mogadishu, Somalië, op 3 september 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 10 september 2009 door verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de voorzieningenrechter op 2 oktober 2009, waarin het beroep gegrond werd verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 februari 2010 het hoger beroep van verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag op 4 mei 2010 opnieuw afgewezen, waarna eiser op 27 mei 2010 opnieuw beroep heeft ingesteld. In een brief van 24 december 2010 heeft verweerder de motivering van de afwijzing ingrijpend gewijzigd en verzocht om het bestreden besluit te herstellen via een bestuurlijke lus.

De openbare behandeling vond plaats op 19 januari 2011, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na de zitting is het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op aanvullende beroepsgronden. De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 11 maart 2011 om nadere inlichtingen verzocht over het vestigingsalternatief dat aan eiser is tegengeworpen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser het vestigingsalternatief op veilige wijze kan bereiken, en dat er niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.37d, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 mei 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 18874
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 mei 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.O. Kanhai, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 3 september 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 september 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld alsmede verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2 Bij uitspraak van 2 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, het beroep gegrond verklaard en het verzoek toegewezen (AWB 09/32734 en AWB 09/32732).
1.3 Bij uitspraak van 3 februari 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het door verweerder ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard (200907707/1).
1.4 Verweerder heeft de voormelde aanvraag bij besluit van 4 mei 2010 wederom afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 27 mei 2010 beroep ingesteld.
1.5 Bij brief van 24 december 2010 heeft verweerder de motivering van het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag ingrijpend gewijzigd en de rechtbank verzocht het bestreden besluit door middel van een zogenoemde bestuurlijke lus te herstellen.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 19 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.7 Na de zitting is het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een inhoudelijk standpunt in te nemen naar aanleiding van de aanvullende beroepsgronden van 6 januari 2011 en eiser de gelegenheid te geven daarop te reageren. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van 15 februari 2011 en 2 maart 2011. Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 11 maart 2011 verweerder om nadere inlichtingen verzocht met betrekking tot het aan eiser tegengeworpen vestigingsalternatief en is eiser in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Hierop is gereageerd bij brieven van 25 maart 2011 en 8 april 2011. Daarna is het onderzoek, met toestemming van partijen, zonder nadere mondelinge behandeling, gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Eiser is afkomstig uit Somalië, Mogadishu. Uit de voormelde uitspraak van 2 oktober 2009 volgt dat verweerder het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig heeft hoeven vinden en in dat relaas derhalve geen grond heeft hoeven zien voor verlening van en verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De reden dat met die uitspraak het besluit van 10 september 2009 toch is vernietigd is dat verweerder daarin niet deugdelijk had gemotiveerd dat eiser niet op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt in verband met zijn beroep op artikel 15, aanhef en onder c, richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitie- of Kwalificatierichtlijn).
In het thans bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in Mogadishu geen sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. In zijn brief van 24 december 2010 heeft verweerder dat standpunt niet langer gehandhaafd. In deze brief heeft verweerder de volgende motivering ten grondslag gelegd aan de afwijzing van eiser beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
(…)
De situatie in Mogadishu wordt op dit moment gekwalificeerd als een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Betrokkene komt echter niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b van de Vreemdelingenwet omdat betrokkene zich aan de hierbedoelde dreiging kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen. Ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu wordt er in beginsel van uitgegaan dat een vestigingsalternatief in Centraal- Zuid-Somaiië aanwezig is als de gevreesde dreiging voor een onmenselijke behandeling enkel een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn in Mogadishu.
(…)
2.2 Nu verweerder de in het bestreden besluit gegeven motivering voor de afwijzing van eisers aanvraag ingrijpend heeft gewijzigd dient dat besluit te worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 Awb. Er is geen aanleiding tot het toepassen van de formele bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a Awb, reeds omdat de gewijzigde motivering die is vermeld in verweerders brief niet is opgesteld in antwoord op een verzoek van de rechtbank het bestreden besluit te herstellen. Wel dient te worden beoordeeld of de in die brief vermelde motivering aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet daartoe om de volgende redenen geen aanleiding.
2.3 Tegen de gewijzigde motivering, waarbij eiser een vestigingsalternatief is tegengeworpen, heeft eiser onder meer aangevoerd dat dit gebied daadwerkelijk en reëel en op legale en veilige wijze bereikbaar dient te zijn. Nu dat niet het geval is kan eiser het vestigingsalternatief niet worden tegengeworpen.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat deze grond doel treft, in die zin dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in casu is voldaan aan alle voorwaarden die gelden voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
2.5 Artikel 3.37d Voorschrift Vreemdelingen (VV), in welk artikel het bepaalde in artikel 8 Definitierichtlijn is geïmplementeerd, luidt als volgt:
1. Bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet geldt dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien er in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet bestaat en van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.
2. Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet, wordt rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen.
3. Het eerste lid kan van toepassing zijn ondanks het bestaan van technische belemmeringen om terug te keren naar het land van herkomst.
2.6 In C4/2.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels neergelegd met betrekking tot de toepassing van artikel 3.37d VV. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
(…)
Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief, wordt op grond van artikel 3.37d, tweede lid, VV rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen. In de volgende gevallen kan in redelijkheid van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft:
a. het gaat om een gebied waar voor de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen bestaat;
b. de vreemdeling kan op veilige wijze toegang tot dat gebied verkrijgen; en
c. de vreemdeling kan zich in het gebied vestigen en van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.
(…)
Ad b
Voor de vraag of het gebied toegankelijk is, wordt gekeken naar de situatie zoals deze bestaat op het moment van de beoordeling. Dit betekent dat het gebied vanuit Nederland daadwerkelijk en reëel bereikbaar moet zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.
(…)
2.7 De rechtbank heeft bij brief van 11 maart 2011 het volgende aan verweerder voorgelegd:
(…)
Na ontvangst van de schriftelijke reacties van partijen van 15 februari 2011 en 2 maart 2011, heeft de rechtbank ambtshalve kennis verkregen van een standpunt dat verweerder heeft ingenomen in een andere zaak (AWB 10/15956), welke zaak op 3 maart 2011 op de zitting bij deze rechtbank en nevenzittingsplaats is behandeld. Bijgaand treft u het proces-verbaal van de behandeling van die zitting in die zaak. Uit het proces-verbaal begrijpt de rechtbank dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat het vliegveld waar naartoe vreemdelingen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal Somalië worden uitgezet Aden Adde International airport in Mogadishu betreft en dat personen die van daaruit verder moeten reizen naar een gebied elders in Zuid- en Centraal Somalië door de stad moeten reizen, hetgeen door verweerder gezien de veiligheidssituatie in Mogadishu niet van hen wordt verwacht.
In de onderhavige zaak is de vreemdeling afkomstig uit Mogadishu en hem is als vestigingsalternatief tegengeworpen dat hij zich in Zuid en Centraal Somalië kan vestigen. Ingevolge artikel 3.37d, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen kan in redelijkheid van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft als:
(…)
b de vreemdeling op veilige wijze toegang tot dat gebied kan verkrijgen;
(…)
Ten aanzien het reizen naar het vestigingsalternatief heeft verweerder zich in zijn brief van 15 februari 20l1 op het standpunt gesteld dat toegang mogelijk is via het internationale vliegveld van Mogadishu en dat door eiser vanaf het vliegveld f een andere plaats van inreis over land de beoogde plaats van alternatief verblijf kan worden bereikt.
De rechtbank verzoekt verweerder aan te geven hoe voormeld standpunt zich verhoudt tot het standpunt dat verweerder in de hierboven vermelde zaak (AWB 10/15956) heeft betrokken ten aanzien van het reizen vanaf het vliegveld Aden Adde International airport in Mogadishu. Indien verweerder thans van mening is dat eiser niet via dat vliegveld op veilige wijze toegang kan krijgen tot het gebied van het vestigingsa1ternatief dan verzoekt de rechtbank verweerder aan te geven op welke andere plaats van inreis verweerder in zijn brief van 15 februari 2011 doelt via welke eiser op veilige wijze het vestigingsalternatief kan bereiken. Tevens verzoekt de rechtbank in uw reactie te betrekken dat eiser zich in zijn brief van 2 maart 2011 onder punt 4 gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat inmiddels gebleken is dat binnenlandse vluchten niet meer mogelijk zijn.
2.8 Bij brief van 25 maart 2011 heeft verweerder gereageerd op voormelde brief van de rechtbank. In die reactie heeft verweerder het standpunt zoals weergegeven in de brief van 15 februari 2011 herhaald. Er wordt geen (inhoudelijk) antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank omtrent het in voormelde andere zaak (AWB 10/15956) door verweerder ingenomen standpunt over het vliegveld waar naartoe vreemdelingen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal Somalië worden uitgezet en de (gestelde) andere mogelijkheden tot veilig reizen naar het gebied dat door verweerder als vestigingsalternatief is aangemerkt.
2.9 Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser het vestigingsalternatief op veilige wijze kan bereiken. Al om die reden heeft verweerder evenmin deugdelijk is gemotiveerd dat is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 3.37d, tweede lid, VV.
2.10 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Awb. De overige grieven behoeven thans geen bespreking.
2.11 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.12 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de grif
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.