RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/14335 & Awb 11/14388
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en tegen het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van onbekende nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Rotterdam,
raadsvrouw mr. L.J. Meijering,
eiser;
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. I.A.M. de Groot,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Eiser heeft op 26 april 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op diezelfde datum heeft eiser beroep ingestelde tegen het verlengingsbesluit, gedateerd 26 april 2011
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 mei 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. L. Louwerse, kantoorgenoot van eisers raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring, Awb 11/14335
2.1 Op 4 november 2011 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 4 april 2011 (Awb 11/9625) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 31 maart 2011 in die zaak.
2.2 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Eiser bevindt zich reeds geruime tijd in vreemdelingenbewaring en nog steeds is verweerder er niet in geslaagd hem uit te zetten. De naar de Bosnische autoriteiten verzonden ‘readmission request’ dient als ondoelmatig te worden aangemerkt, nu eiser uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij niet in Bosnië is geboren en niet de Bosnische nationaliteit bezit. Eiser heeft met zijn geboorteakte aangetoond dat hij is geboren in Duitsland. Eiser stelt dat, nu voor het overnameverzoek aan Bosnië onvoldoende aanknopingspunten bestaan, er geen sprake is van een handeling die kan leiden tot zijn uitzetting en dat derhalve onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht ten aanzien van de uitzetting. De voortvarendheid dient bovendien in het licht te worden bezien van een reeks aan onvoldoende voortvarend uitgevoerde en ondoelmatige handelingen die reeds hebben plaatsgevonden. Die beoordeling dient niet beperkt te worden tot hetgeen na het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure heeft plaatsvonden.
2.3 Gelet op het vorenstaande dient eisers belang bij opheffing van de bewaring zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij voortzetting van de bewaring. Eiser wijst daarbij verder op zijn jonge leeftijd en het feit dat hij zich reeds meer dan een half jaar in bewaring bevindt.
Het beroep gericht tegen het verlengingsbesluit, Awb 11/14388
2.4 Eiser heeft aangevoerd dat nu de krachtens de Richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) maximaal toegestane duur van de bewaring zes maanden bedraagt alsmede het verweerder niet is toegestaan om ten nadele van een burger zich te beroepen op een richtlijn die nog niet in nationaal recht is omgezet, onderhavig verlengingsbesluit onrechtmatig moet worden geacht.
2.5 Voorts heeft eiser aangevoerd dat de verlenging van de bewaring in één keer met de duur van twaalf maanden als onrechtmatig moet worden aangemerkt, omdat dit in strijd is met punt (6), (13) en (24) van de considerans van de Terugkeerrichtlijn en artikel 8, vierde lid, artikel 15, eerste lid en artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.6 Eiser heeft verder gesteld dat de verlenging van de bewaring niet gerechtvaardigd is, gelet op het onvoldoende voortvarend handelen door verweerder de afgelopen zes maanden. Eiser verwijst daarbij naar hetgeen hij heeft aangevoerd in het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring, geregistreerd onder Awb 11/14355.
2.7 Eiser heeft voorts aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, zodat verlenging van de bewaring ook om die reden onrechtmatig is. Eiser verwijst daarbij naar het arrest van het (Europese) Hof van Justitie (het Hof) van 30 november 2009 (Kadzoev, JV 2010/30). Uit dit arrest blijkt dat er geen sprake meer is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering wanneer het weinig waarschijnlijk lijkt dat de vreemdeling, gezien de termijn zoals genoemd in artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn, in een derde land wordt opgevangen. In zijn geval bestaan er geen concrete aanwijzingen dat hij binnen de maximale termijn nog zal worden uitgezet, aldus eiser.
2.8 Voorts stelt verweerder ten onrechte dat eiser niet zou meewerken aan de uitzetting. Eiser heeft immers papieren overgelegd aangaande zijn identiteit, zo stelt hij. Voorts legt verweerder ten onrechte het feit dat eiser strafbare feiten zou hebben gepleegd aan de maatregel van bewaring ten grondslag. Onder verwijzing naar eerdergenoemd arrest Kadzoev van het Hof meent eiser dat verweerder deze omstandigheid niet ten grondslag kan leggen aan het verlengingsbesluit.
2.9 De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn – voor zover thans van belang – kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren.
2.11 Ingevolge het vijfde lid – voor zover thans van belang – stelt iedere lidstaat een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
2.12 Ingevolge het zesde lid kunnen de lidstaten de in het vijfde lid bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
2.13 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting - door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
2.14 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.15 Ingaande op 25 december 2010 is de termijn verstreken waarbinnen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moesten doen treden om aan de Terugkeerrichtlijn te voldoen. Aan die verplichting heeft de Nederlandse wetgever tot op heden niet voldaan.
2.16 Nu het beroep mede ziet op de toepassing van de Terugkeerrichtlijn, dient te worden bezien op welke wijze artikel 15, vijfde en zesde lid van de Terugkeerrichtlijn in deze zaak kunnen worden toegepast. Alvorens wordt toegekomen aan de vraag of een artikel van de Terugkeerrichtlijn rechtstreekse werking heeft, dient te worden nagegaan of het van toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 augustus 2007, AB 2007, 339).
2.17 Artikel 59 van de Vw 2000 kent – behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen – geen maximale duur van bewaring. Richtlijnconforme interpretatie leidt ertoe dat die bepaling thans aldus moet worden uitgelegd dat bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in beginsel niet langer mag duren dan zes maanden, en dat verlenging van die termijn alleen mogelijk is indien een van de omstandigheden, genoemd in artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn zich voordoet.
2.18 De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2011 (nr. 201100097/I/V3) waaruit volgt dat het verlengingsbesluit een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is derhalve bevoegd te oordelen over het op 28 maart 2011 genomen verlengingsbesluit.
2.19 Overeenkomstig eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling dient vervolgens te worden beoordeeld of, met toepassing van het hiervoor omschreven beginsel van richtlijnconforme uitleg, in het nationale recht een wettelijke grondslag voor het nemen van een verlengingsbesluit kan worden gevonden. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de minister bevoegd om, indien het belang van de openbare orde dat vordert, een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in bewaring te stellen met het oog op diens uitzetting. In die bevoegdheid ligt besloten dat deze niet slechts ziet op de oplegging van een bewaringsmaatregel maar ook op voortduring daarvan. Het verlengingsbesluit betreft eveneens de voortduring van de bewaring. Derhalve kan op grond van een richtlijnconforme uitleg in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een wettelijke grondslag voor het nemen van het verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de richtlijn worden gevonden.
2.20 Verweerder heeft in het verlengingsbesluit van 26 april 2011 overwogen dat aanleiding wordt gezien om de termijn van de bewaring met twaalf maanden te verlengen, ingaande op 4 mei 2011. Daarbij is – kort samengevat – de volgende motivering gegeven. Eiser beschikt niet over een (geldig) document voor grensoverschrijding. De uitzetting zal wellicht meer tijd vergen, omdat op 18 april 2011 de diplomatieke vertegenwoordiging te kennen heeft gegeven dat nader onderzoek in eisers (gestelde) land van herkomst verricht moet worden. Door eiser is geen dan wel onvoldoende medewerking verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel zijn vertrek. Bij afweging van alle betrokken belangen is voortduring van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd, waarbij verweerder betrekt dat eiser verdacht wordt van het plegen van strafbare feiten.
2.21 De rechtbank ziet, ook gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding om een onderscheid aan te brengen in de toetsing van het beroep gericht tegen de voortduring van de bewaring en het beroep gericht tegen het verlengingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen gelet op de samenhang tussen beide in het navolgende tezamen bespreken.
2.22 Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage, gedateerd 27 april 2011, blijkt dat op 8 april 2011 bekend is geworden dat eiser kan worden gepresenteerd bij de Bosnische autoriteiten. Die presentatie heeft vervolgens op 18 april 2011 plaatsgevonden. Uit het verslag van de presentatie blijkt voorts dat de vertegenwoordiger de personalia van eiser en van zijn ouders heeft genoteerd en dat vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen. Deze informatie zal worden doorgestuurd naar de autoriteiten in Bosnië voor een nader identiteitsonderzoek. De aanvraag voor een vervangend reisdocument blijft in onderzoek. Het vorenstaande, gevoegd bij de op 8 april 2011 en 21 april 2011 gehouden vertrekgesprekken, maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te oordelen dat zijdens verweerder onvoldoende voortvarendheid wordt betracht. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om op voorhand uitgesloten te achten dat het onderzoek door de Bosnische autoriteiten effect zal sorteren. Van een redelijk vooruitzicht op verwijdering is de rechtbank dan ook niet gebleken.
2.23 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden overwogen dat vanwege het in Bosnië te verrichten nader onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit de nodige documentatie uit Bosnië op zich laat wachten en de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen. Evenzeer heeft verweerder bij de verlenging van de maatregel van betekenis mogen achten dat eiser zich ten aanzien van het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit niet dan wel onvoldoende coöperatief toont. Dat eiser zich in het vertrekgesprek van 8 april 2011 en tijdens de presentatie op 14 april 2011 meewerkend opstelt en voorts een kopie van een Duitse geboorteakte heeft overgelegd, leidt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel, nu hij eerst toen blijk heeft gegeven van enige bereidheid om mee te werken aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Voordien heeft eiser nagelaten concrete actie ten aanzien van de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit te ondernemen. De stelling van eiser - onder verwijzing naar het arrest Kadzoev - dat het verdacht zijn van het plegen van strafbare feiten geen rol kan spelen bij (het voortduren van) de maatregel van bewaring volgt de rechtbank niet, waarbij zij wijst op uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 (zaak nr. 20110555/1, LJN: BP9281).
2.24 De rechtbank is van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.25 De beroepen zijn ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
De rechtbank
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. den Haan, rechter, en door haar en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.