Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1982, van (gestelde) Mongoolse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 29 december 2010 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 18 januari 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S. Surenjav als tolk in de Mongoolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiseres heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Weliswaar staat op het terugkeerbesluit, opgelegd op 29 december 2010 om 14.25 uur, dat een afschrift hiervan onmiddellijk aan eiseres is uitgereikt, doch eiseres bestrijdt dit gezien het feit dat eiseres op 29 december 2010 niet is gehoord. Eiseres stelt zich dan ook op het standpunt dat een afschrift van het terugkeerbesluit eerst na de inbewaringstelling op 29 december 2010 om 14.25 uur aan haar is uitgereikt. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit gelijktijdig met de maatregel van bewaring aan haar is uitgereikt en derhalve niet voorafgaand daaraan. Ingevolge de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
13 januari 2011 (LJN BP1676) dient een terugkeerbesluit voorafgaand aan de bewaring te zijn uitgereikt.
Voorts merkt eiseres op dat het artikel 59 van de Vw 2000-gehoor niet voor en ook niet zo spoedig mogelijk na de inbewaringstelling heeft plaats gevonden. Hieruit volgt tevens dat verweerder ten onrechte niet voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft beoordeeld of toepassing van een lichter middel geïndiceerd was.
Ook bepleit eiseres dat de gronden welke verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd deze niet kunnen dragen.
Voorts bepleit eiseres dat verweerder haar uitlating van 30 december 2010 “bescherming te willen” had dienen op te vatten als een wens tot het indienen van een asielaanvraag. Verweerder had haar daartoe in de gelegenheid dienen te stellen en haar over dienen te plaatsen naar een AC.
Tot slot had verweerder op het moment dat eiseres haar asielaanvraag indiende het terugkeerbesluit dienen in te trekken.
De maatregel is om deze redenen onrechtmatig opgelegd en duurt onrechtmatig voort.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Uit het terugkeerbesluit blijkt dat een afschrift hiervan op 29 december 2010 om 14.25 uur aan eiseres is uitgereikt. Eiseres heeft haar twijfel dienaangaande niet onderbouwd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een terugkeerbesluit niet noodzakelijk voorafgaand aan de inbewaringstelling dient te zijn uitgevaardigd. Overigens stelt verweerder zich op het standpunt dat in dit geval het terugkeerbesluit is uitgevaardigd gelijktijdig met de inbewaringstelling, waarmee op moment van de inbewaringstelling de terugkeerprocedure reeds was opgestart.
Eiseres is weliswaar niet voorafgaand aan haar inbewaringstelling gehoord, in verband met het niet tijdig beschikbaar zijn van een Mongoolse tolk, maar wel zo spoedig mogelijk nadien.
Verweerder meent dat toepassing van een lichter middel niet geïndiceerd is en verwijst daartoe naar de gronden van de maatregel en het feit dat eiseres bij gelegenheid van het artikel 59 van de Vw 2000-gehoor heeft verklaard niet terug te willen keren naar Mongolië. Voorts blijkt uit de gronden van de maatregel in voldoende mate dat sprake is van onttrekkinggevaar: uit het feit dat eiseres zich niet heeft gemeld en zij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats blijkt dat sprake is van het ontwijken van de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure. Uit het feit dat eiseres geen identiteitspapieren heeft blijkt dat zij de voorbereiding van de terugkeer of verwijderingsprocedure belemmert. Op 4 januari 2011 heeft eiseres in een vertrekgesprek gevraagd of het mogelijk is een asielaanvraag in te dienen, indien Frankrijk weigert haar terug te nemen. Op 31 januari 2011 is eiseres in een vertrekgesprek medegedeeld dat Frankrijk afwijzend heeft geantwoord op het claimverzoek, waarop eiseres heeft aangegeven nu in Nederland een asielaanvraag te willen indienen. Eiseres zal hier zo spoedig mogelijk toe in de gelegenheid worden gesteld door verweerder.
Verweerder ziet tot slot niet in dat met het indienen van een asielaanvraag verweerder het terugkeerbesluit dient in te trekken. De asielprocedure is slechts een tijdelijke onderbreking van de terugkeerprocedure en blijft van kracht.
De maatregel is om deze redenen rechtmatig opgelegd en duurt rechtmatig voort.
Beoordeling van de beroepsgronden
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het dossier blijkt dat het terugkeerbesluit op
29 december 2010 om 14.25 uur is uitgevaardigd. Op dit terugkeerbesluit is aangetekend dat een afschrift hiervan onmiddellijk aan eiseres is uitgereikt. Het enkele gegeven dat eiseres op 29 december 2010 niet is gehoord, is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de uitreiking van een afschrift van het terugkeerbesluit aan eiseres onmiddellijk na de oplegging hiervan. De rechtbank gaat er daarmee vanuit dat het uitreiken van het terugkeerbesluit gelijktijdig met het opleggen van de maatregel van bewaring heeft plaats gevonden. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 januari 2010 niet zo dient te worden gelezen dat uitreiking van het terugkeerbesluit en oplegging van de maatregel tot inbewaringstelling niet gelijktijdig kunnen plaats vinden. Indien bij de oplegging van de vreemdelingenbewaring gelijktijdig een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd, is op het moment van de oplegging van de bewaring immers voldaan aan de voorwaarde dat jegens eiser een terugkeerprocedure loopt.
4.1 De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier blijkt dat eiseres op 29 december 2010 om 14.25 uur in bewaring is gesteld. Uit het op ambtseed opgemaakt proces verbaal van gehoor van 30 december 2010 blijkt dat er op 29 december 2010 geen Mongoolse tolk beschikbaar was, waarop het gehoor op 30 december 2010 op 11.35 uur met een tolk Mongools heeft plaats gevonden.
4.2 Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de vreemdeling gehoord, voordat hij in bewaring wordt gesteld. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, is dat niet van toepassing indien het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. Ingevolge het derde lid wordt in dat geval de vreemdeling zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring gehoord.
4.3 Nu in een, op ambtseed opgemaakt, proces verbaal is vast gelegd dat op 29 december 2010 geen Mongoolse tolk beschikbaar was en eiseres zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging, op 30 december 2010 om 11.35, met een Mongoolse tolk alsnog is gehoord, is de enkele stelling dat een Mongoolse tolk eerder beschikbaar was, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat eiseres niet zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring alsnog is gehoord.
5. Ingevolge vaste jurisprudentie van deze rechtbank (onder meer uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 december 2010, LJN BP1500) volgt uit artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dat verweerder in iedere zaak actief dient na te gaan of zich de situatie voordoet dat met een minder dwingend middel dan bewaring kan worden volstaan.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat is gekeken naar de vraag of een lichter middel kon worden toegepast maar dat het gevaar dat eiseres zich daaraan niet zal houden te groot is. Verweerder verwijst daartoe naar de gronden van de maatregel en naar het feit dat eiseres in het gehoor op 30 december 2010 heeft aangegeven dat zij niet wil terugkeren naar Mongolië. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de inbewaringstelling voornoemd gehoor nog niet had plaats gevonden. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de vreemdelingenbewaring op andere wijze onderzoek heeft gedaan naar de eventuele mogelijkheid van toepassing van een lichter middel. De enkele verwijzing naar de gronden van de maatregel is daartoe in ieder geval onvoldoende nu uit deze gronden niet zonder meer volgt dat een lichter middel, bijvoorbeeld in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel, niet doeltreffend kon worden toegepast. Hieruit volgt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is genomen en dat onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend kon worden toegepast. De vrijheidsontnemende maatregel is dan ook van meet af aan onrechtmatig.
7. Gelet op bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
8. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiseres op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiseres in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 2720,--.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2720,00 (zegge: zevenentwintighonderdtwintig euro), te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 3 februari 2011 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.