2.17. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Allereerst wijst eiser er op dat verweerder in het bestreden besluit van 6 mei 2010 stelt dat hij (verweerder) [in het voornemen] niet heeft gesteld dat er twijfel omtrent de identiteit van eiser bestaat, maar dat hij (verweerder) heeft geconstateerd dat er sprake is van feiten en omstandigheden waaruit (door verweerder) wordt geconcludeerd dat de identiteit van eiser niet vaststaat. Eiser verwijst in dezen naar pagina 2 van het voornemen, waar is vermeld: “(..) zodat ernstige twijfel omtrent de identiteit is ontstaan.” Eiser is van mening dat verweerder met één mond behoort te spreken en zich niet mag verschuilen achter vage formuleringen.
Eiser stelt vast dat hetgeen door verweerder in het voornemen is gesteld – te weten dat niet meer met zekerheid valt te zeggen dat eiser het biologische kind is van Naima Hassan Ishak – niet wordt herhaald in het bestreden besluit. Verweerder stelt weliswaar in het bestreden besluit dat het voornemen als in het besluit herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, maar daarmee zou het besluit innerlijk tegenstrijdig worden, aldus eiser.
Eiser wijst er op dat de identiteit van zijn moeder, (…), vaststaat. Nu verweerder in het bestreden besluit aangeeft niet te twijfelen aan de identiteit van eiser,
staat daarmee, op basis van DNA-onderzoek, tevens vast dat eiser de zoon is van (moeder), waardoor de identiteit van eiser voldoende aannemelijk is gemaakt, aldus eiser. Onder verwijzing naar het in het ambtsbericht over Somalië gestelde over identiteitsdocumenten in Somalië, wijst eiser er op dat zijn identiteit onmogelijk verder kan worden vastgesteld aan de hand van een document, nu er geen document voorhanden is om de identiteit aan te tonen.
Ten aanzien van het tegenwerpen door verweerder van de contra-indicatie ‘het verstrekken van onjuiste gegevens’ merkt eiser op dat hijzelf geen onjuiste gegevens heeft verstrekt; het is zijn moeder geweest die zich heeft vergist in de geboortedatum. Dit kan eiser niet worden aangerekend. Eiser is voorts van mening dat verweerder de andere verklaringen op grond waarvan verweerder stelt dat er bij hem (verweerder) twijfel is gerezen, niet ten nadele van hem (eiser) mag aanwenden. Als er bij verweerder twijfel was, dan had verweerder tijdens het interview op de ambassade, toen eiser daar was in verband met de mvv-procedure, dienen door te vragen. Het gaat niet aan om deze twijfel eerst nu te uiten, nadat eiser Nederland is binnengekomen, aldus eiser.
2.18. In het verweerschrift heeft verweerder, in aanvulling op het bestreden besluit en in reactie op hetgeen in beroep is aangevoerd, onder meer het navolgende naar voren gebracht.
Eiser heeft zonder een afdoende verklaring of onderbouwing met documenten zijn geboortedatum gewijzigd van (…) 1997 in (…) 1995. De stelling dat sprake is van een vergissing van de moeder, overtuigt niet, aldus verweerder. Verweerder wijst er op dat blijkens het ‘Verklaringsformulier Ouderschapsonderzoek’ – met op het voorblad het datumstempel 13 augustus 2008 – (bijgevoegd als bijlage 1 bij het verweerschrift) en de aanvraag voor de mvv (stuk met opschrift ‘Application for Schengen Visa’, bijgevoegd als bijlage 2 bij het verweerschrift) ook eiser vóór zijn komst naar Nederland bij herhaling heeft verklaard dat hij is geboren op (…) 1997. Voorts verwijst verweerder naar het verslag van het op 21 november 2007 gehouden eerste gehoor [in de asielprocedure] van
de moeder van eiser, waarin is vermeld (op pagina 1, tweede alinea van onderen) dat zij heeft verklaard in 1997 voor het eerst te zijn gehuwd.
Het geboortejaar 1995 komt ook overigens niet overeen met de verklaring van de moeder van eiser dat eiser is geboren tijdens haar eerste huwelijk, aldus verweerder.
Verweerder merkt vervolgens op dat niet is weersproken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu. De stelling dat tijdens het interview op de ambassade hieromtrent had moeten worden doorgevraagd, snijdt in de visie van verweerder geen hout nu er, voor zover verweerder bekend is, geen sprake is geweest van een dergelijk interview. Hierbij is tevens van belang, aldus verweerder, dat het contact van eiser met de Nederlandse autoriteiten is aangevangen op het moment dat eiser Mogadishu reeds had verlaten en een andere verblijfplaats had. Gelet op de uitslag van het DNA-onderzoek, de door eiser en zijn moeder opgegeven (zeer jonge) leeftijd en de afwezigheid van een wettelijk vertegenwoordiger bestond ook overigens geen aanleiding eiser reeds op de ambassade in dit verband te interviewen, aldus verweerder. Verweerder merkt verder op dat het, ook in de onderhavige zaak, niet op de weg van verweerder ligt om middels het stellen van vragen aannemelijk te maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Daar komt bij, zo vervolgt verweerder, dat het alsnog stellen van vragen over Mogadishu gezien moet worden mede in het licht van de omstandigheid dat eiser eerst hier te lande zijn personalia (geboortedatum) heeft gewijzigd, tijdens het eerste gehoor zijn moeder ongevraagd een aantal cruciale vragen heeft beantwoord en eiser blijkens zijn eerste gehoor (zie pagina 7), niets kan verklaren over zijn adres in Mogadishu, vader en oma.
Met betrekking tot de verwijzing van eiser in beroep naar het voornemen dan wel het besluit waarin wordt gesproken over twijfel aan de identiteit, dan wel biologische relatie tussen eiser en zijn moeder, merkt verweerder nog het volgende op. Weliswaar blijkt uit het DNA-onderzoek dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is van een biologische verhouding tussen eiser en zijn moeder, maar hiermee is – aldus verweerder – mede gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat eiser dezelfde persoon is als degene aan wie de mvv is verstrekt. Wat verder ook zij van de vraag of eiser dezelfde persoon is als degene aan wie de mvv is verstrekt, ook overigens vormt hetgeen in het bestreden besluit en hiervoor [de rechtbank begrijpt: in het verweerschrift] is uiteengezet ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van de door eiser opgegeven identiteit en zijn verblijf in Mogadishu, alsmede de daar ondervonden problemen, aanleiding tot afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning, aldus verweerder.
Voorts merkt verweerder op dat uit de verklaringen die de moeder van eiser heeft afgelegd blijkt dat haar tweede echtgenoot tot haar komst naar Nederland niet op de hoogte was van het bestaan van eiser. Hiertoe verwijst verweerder naar het [rapport van het op 21 november 2007 gehouden] eerste gehoor van de moeder van eiser (zie pagina 4, laatste alinea). Verweerder concludeert dat niet geloofwaardig is dat eiser feitelijk behoorde tot het gezin van zijn moeder in het land van herkomst.
De stelling in beroep dat middels het afgeven van een mvv het vertrouwen is gewekt dat eiser ook in het bezit zal worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt door verweerder gelet op het voorgaande niet gevolgd.