ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3460

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1012783 \ CV EXPL 10-9133
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiekosten bij niet verlengen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in strijd met redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2011 uitspraak gedaan over de terugvordering van studiekosten door een werkgever van een werknemer. De werknemer was op 23 juni 2008 in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. Bij indiensttreding was overeengekomen dat de werkgever de studiekosten van de werknemer zou betalen, met de voorwaarde dat de werknemer deze kosten zou terugbetalen indien hij binnen 36 maanden na betaling uit dienst zou treden. De arbeidsovereenkomst is echter niet verlengd na het eerste jaar, wat leidde tot een geschil over de terugbetaling van de studiekosten van € 3.233,26.

De werkgever vorderde betaling van deze studiekosten, stellende dat de werknemer op eigen initiatief de arbeidsovereenkomst niet had verlengd. De werknemer betwistte dit en voerde aan dat de werkgever het initiatief had genomen om de overeenkomst niet te verlengen. De kantonrechter oordeelde dat de onduidelijkheid over de bedoeling van de bepaling omtrent de studiekosten voor rekening en risico van de werkgever diende te blijven. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer redelijkerwijs mocht aannemen dat hij alleen verplicht was de studiekosten terug te betalen als hij zelf het initiatief had genomen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de werkgever af en oordeelde dat de werkgever de kosten van de procedure diende te vergoeden. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de noodzaak voor werkgevers om onduidelijkheden in contracten te vermijden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Leiden
AW
Rolnr.: 1012783 \ CV EXPL 10-9133
Datum: 23 februari 2011
Vonnis in de zaak van:
[werkgever]
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. T.K. Dik,
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.H. Oome.
Partijen worden aangeduid als “[werkgever]” en “[werknemer]”.
1 Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 4 november 2010 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties.
Na conclusie van antwoord is een inlichtingen- en schikkingcomparitie gelast. De comparitie is gehouden op 11 januari 2011; van het verhandelde is aantekening gehouden.
Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de comparitie heeft [werkgever] nog een brief d.d. 4 januari 2011 met producties overgelegd.
2 Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
2.1 [werknemer] is op 23 juni 2008 bij [werkgever] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar in de functie van werkvoorbereider/calculator tegen een salaris van € 3.000,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Uitgangspunt van beide partijen was, dat na een jaar de arbeidsovereenkomst verlengd zou worden. [werkgever] heeft [werknemer], die op dat moment bij [een derde] werkzaam was, benaderd voor de functie.
2.2 Vóór het aangaan van de arbeidsovereenkomst met [werkgever] was [werknemer] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst bij [een derde]. Gedurende het dienstverband bij [een derde] heeft [werknemer] een opleiding gevolgd, welke opleiding hij ten tijde van de indiensttreding bij [werkgever] nog niet (geheel) had afgerond. Om bij [werkgever] in dienst te kunnen treden heeft [werknemer] de arbeidsovereenkomst met [een derde] opgezegd.
2.3 Bij indiensttreding van [werknemer] bij [werkgever] zijn partijen overeengekomen dat de studiekosten die [werknemer] nog aan [een derde] diende te voldoen, door [werkgever] zouden worden voldaan en dat [werknemer] het resterende deel van de opleiding zou afmaken op kosten van [werkgever].
2.4 Artikel 11 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen bepaalt het volgende:
“Indien de werknemer externe cursussen of trainingen volgt en deze door de werkgever zijn erkend zal de werkgever de kosten daarvan betalen of vergoeden. Indien de werknemer binnen 36 maanden nadat de kosten als bedoeld in de vorige volzin zijn vergoed of betaald, uit dienst treedt, dient de werknemer voor iedere nog niet verstreken maand van deze 36-maandsperiode een bedrag aan de werkgever te betalen gelijk aan 1/36 deel van de oorspronkelijke vergoeding of betaling. De werkgever is terzake gerechtigd tot verrekening over te gaan met aan de werknemer toekomende bedragen”.
2.5 [een derde] heeft [werkgever] op 11 juni 2008 een factuur ad € 3.793,90 inclusief btw doen toekomen betreffende de studiekosten van [werknemer], welke factuur door [werkgever] is voldaan.
2.6 Op 26 mei 2009 heeft tussen partijen een functioneringsgesprek plaatsgevonden. De uitkomst van dit gesprek was dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd of voortgezet zou worden.
2.7 [werkgever] heeft [werknemer] op 29 mei 2009 een brief gestuurd waarin zij onder meer bevestigt dat het dienstverband op 22 juni 2009 van rechtswege zal eindigen. In de brief staat verder, voor zover hier van belang, het volgende: “ De voor u betaalde studiekosten dient u overeenkomstig hetgeen overeengekomen in de arbeidsovereenkomst te vergoeden. Overeenkomstig bijgevoegd overzicht bedraagt het terug te betalen bedrag € 3.233,26 exclusief BTW”.
2.8 Op 14 juli 2009 heeft [werkgever] aan [werknemer] een factuur ad € 3.233,26 gestuurd. [werknemer] heeft deze factuur tot op heden onbetaald gelaten.
3 Geschil
3.1 [werkgever] vordert [werknemer] te veroordelen tot betaling van € 3.233,26 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2009, de buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk vast te stellen op twee punten van het liquidatietarief alsmede de kosten van deze procedure.
3.2 [werkgever] baseert haar vordering op de vaststaande feiten en de navolgende stellingen.
Partijen zijn overeengekomen dat [werkgever] de studiekosten aan [een derde] zou betalen en ook de kosten voor de nog te volgen studie zou voldoen, onder de voorwaarde dat [werknemer] deze kosten naar rato aan haar zou terugbetalen indien hij korter dan 3 jaar in dienst zou zijn.
Op initiatief van [werknemer] en na onderling overleg is de arbeidsovereenkomst niet verlengd en van rechtswege geëindigd. Tegen de inhoud van de brief d.d. 29 mei 2009 heeft [werknemer] geen bezwaren geuit, zodat [werkgever] ervan uit mocht gaan dat [werknemer] akkoord ging met de inhoud daarvan en de studiekosten zou terugbetalen. [werkgever] betwist dat de terugvordering in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De tekst van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is volgens haar volstrekt duidelijk. De regeling kent bovendien een afbouwschema waarbij de terugbetalingsverplichting elke maand vermindert. Dienovereenkomstig is de restitutieverplichting vastgesteld. De opleiding was niet noodzakelijk voor de door [werknemer] uitgeoefende functie omdat [werknemer] al voldoende relevante werkervaring had. Voorts heeft [werknemer] profijt gehad van het volgen van de opleiding en kan hij hier in zijn verdere loopbaan zijn voordeel mee doen. [werkgever] heeft daarentegen van de investering niet ten volle kunnen profiteren, zodat het redelijk is dat de terugbetalingsregeling van toepassing is.
3.3 [werknemer] heeft tegen de vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot
afwijzing van de vorderingen. Hij voert daartoe het volgende aan.
Artikel 11 van de arbeidsovereenkomst behelst, dat alleen als [werknemer] op eigen initiatief bij [werkgever] weg zou gaan, hij gehouden was de studiekosten terug te betalen.
Het initiatief om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen is uitgegaan van [werkgever] en niet van hem. In het gesprek op 26 mei 2009 is het punt van de studiekosten niet aan de orde geweest.
Hij is het er niet mee eens dat hij de studiekosten moet terugbetalen. De redenen hiervoor zijn,
1) dat het contract op initiatief van [werkgever] niet is verlengd,
2) dat de studie niet in tijd van de werkgever is gevolgd,
3) dat de studie was gericht op de werkzaamheden van [werknemer],
4) dat de kosten ervan door [werkgever] als bedrijfskosten kunnen worden geboekt en
5) dat andere collega’s ook de studiekosten niet hebben hoeven terugbetalen.
4 Beoordeling
4.1 Partijen twisten over de vraag hoe het studiekostenbeding zoals opgenomen bij de feiten onder 2.4 dient te worden uitgelegd. De kantonrechter stelt vast dat als uitgangspunt dient te gelden dat voor uitleg van de bepaling met betrekking tot de studiekosten niet alleen naar de taalkundige uitleg van die bepaling moet worden gekeken, maar ook naar de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
Bij de comparitie is gebleken, dat artikel 11 van de arbeidsovereenkomst op initiatief van [werkgever] in de arbeidsovereenkomst is opgenomen en dat de tekst ook door haar is geformuleerd. Voorts is gebleken, dat er tijdens de besprekingen voorafgaand aan het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst niet is gesproken over wat precies de bedoeling van die bepaling was. [werknemer] heeft aangevoerd dat hij ervan is uitgegaan en – gelet op de tekst van de bepaling - ook vanuit mocht gaan dat alleen als hij het initiatief nam voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, de studiekosten terugbetaald moesten worden. Volgens [werknemer] was dat ook het geval met de studiekostenbepaling in zijn arbeidscontract met [een derde]. Omdat hij daar zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd, diende hij de studiekosten terug te betalen.
Gelet op het feit, dat dit beding op initiatief van [werkgever] in de arbeidsovereenkomst is opgenomen en ook door haar is geformuleerd, komt een eventuele onduidelijkheid over de bedoeling van het beding voor rekening en risico van [werkgever]. [werkgever] heeft voorts niet betwist dat [werknemer] het beding heeft opgevat zoals hiervoor weergegeven. De kantonrechter is van oordeel, dat [werknemer] dat beding, gelet op de tekst daarvan, de gang van zaken bij [een derde], en het ontbreken van iedere verdere toelichting op het beding door [werkgever], in redelijkheid ook zo kon en mocht opvatten. Daarbij neemt de kantonrechter voorts in aanmerking dat [werknemer] door [werkgever] is benaderd voor de functie, dat hij om bij [werkgever] in dienst te kunnen treden zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [een derde] heeft opgezegd en dat beide partijen de intentie hadden om na afloop van het eerste jaar de arbeidsovereenkomst te verlengen.
Dat [werkgever] het beding kennelijk ruimer bedoelde en ook (gedeeltelijke) terugbetaling van de voor haar rekening gekomen studiekosten van [werknemer] zou verlangen, indien de arbeidsovereenkomst na verloop van het eerste jaar niet verlengd zou worden, valt niet zonder meer in de tekst van het beding te lezen en is ook niet besproken, voorafgaand aan de indiensttreding van [werknemer], zodat dit voor [werknemer] ook niet kenbaar is geweest of had moeten zijn.
4.2 Zelfs indien geoordeeld zou moeten worden, dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg tussen partijen niet is voortgezet na ommekomst van het eerste jaar, waarvoor de overeenkomst was aangegaan, komt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Onvoldoende gebleken is immers, dat het initiatief voor de beëindiging (mede) van [werknemer] is uitgegaan. Uit de brief d.d. 29 mei 2009 blijkt dit niet en [werknemer] heeft dit ook betwist. Uit de verklaring van de directeur van [werkgever] d.d. 3 januari 2011 blijkt, dat [werknemer] in het gesprek van 26 mei 2009 is aangesproken op het feit dat hij naar het oordeel van de directeur en de projectleider van [werkgever] niet naar behoren functioneerde en dat [werknemer] vervolgens, toen hem werd gevraagd of hij dan nog wel toekomst zag bij [werkgever], heeft gezegd dat hij dat niet zag zitten en het beter was als hij een andere baan ging zoeken. Ook daaruit volgt niet, dat het initiatief voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst (mede) bij [werknemer] lag.
4.3 Gelet op het voorgaande zal de vordering van [werkgever] worden afgewezen. Dit brengt mee dat de overige verweren van [werknemer] verder onbesproken gelaten kunnen en zullen worden.
4.4 [werkgever] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5 Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 350,-- voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.G.L. den Os-Brand en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2011.