Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/752100-10, 09/930007-11 (t.t.z. gev)
Datum uitspraak: 8 april 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte Z],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gevanhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging- dat:
Parketnummer 09/752100-10
hij op of omstreeks 4 september 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [P15] en/of [P16] en/of [P17] en/of [P18], in elk geval een of meer medewerker(s) van C1000 (filiaal Heeswijkplein) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ruim 21.700 euro) en/of een of meer mobiele telefoons en/of emballagabonnen en/of bioscoopkaartjes en/of enig ander goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [P15] en/of [P16] en/of [P17] en/of [P18] en/of winkelbedrijf C1000, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes en/of
- zeggen: "Met z'n allen in het kashok" en/of "Doorlopen anders wordt er iemand neergestoken", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 september 2010 tot en met 4 oktober 2010 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een of meer mobiele telefoons en/of emballagebonnen en/of bioscoopkaartjes en/of enig ander goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen/dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 09/930007-11
hij op of omstreeks 07 september 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse kledingstukken van het merk Tommy Hilfiger (met een waarde van ongeveer 900 euro, bestaande uit onder andere enkele broeken, een jas, een trui, overhemden en/of shirts en/of een polo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Tommy Hilfiger Denim en/of [P21] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 september 2010 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, diverse kledingstukken van het merk Tommy Hilfiger (met een waarde van ongeveer 900 euro, bestaande uit onder andere enkele broeken, een jas, een trui, overhemden en/of shirts en/of een polo) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kleding wist(en) en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van 09/752100-10:
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 september 2010 het personeel van de C1000 aan het Heeswijkplein in Den Haag heeft afgeperst. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit heeft begaan.
Ten aanzien van 09/930007-11 komt de verdenking er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van een aantal Tommy Hilfiger kledingstukken. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte voor de primair tenlastegelegde diefstal zal vrijspreken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het onder 09/752100-10 en onder 09/930007-11 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder beide tenlasteleggingen subsidiair tenlastegelegde refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
09/752100-10
Op 4 september 2010 omstreeks 07:25 uur wordt een filiaal van de supermarkt C1000, gevestigd aan de Heeswijkplein 200 te Den Haag overvallen door twee mannen. Eén van de mannen is in het bezit van een vuurwapen, de ander van een mes. Vijf personeelsleden worden door de daders gedwongen mee te lopen naar het "kashok" en de kluis open te maken. Door aangever [P15] wordt de kluis geopend en het geld aan de overvallers overhandigd. Het geld betrof papiergeld en rollen kleingeld. De overvallers hadden een tas bij zich waarin zij het geld stopten. Vervolgens moesten de personeelsleden onder bedreiging van een wapen hun telefoons afgeven. Ze leverden in het totaal drie mobiele telefoons en de draadloze telefoon van de winkel bij de overvallers in.
De rechtbank is van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij deze overval. Deze aanwijzingen bestaan uit:
- één van de bij de overval weggenomen mobiele telefoons leidt de politie naar [P22] die heeft verklaard dat ze die telefoon op zondag 5 september 2010 van verdachte heeft gekregen.
- In een telefoongeprek met [P22] vraagt verdachte of hij een probleem heeft. [P22] antwoordt hierop met:" ja".
- In de kelderbox van verdachte worden een bundel met emballagebonnen - daterend van 3 september 2010 - afkomstig van de C1000 Heeswijkplein, meerdere bioscoopkaartjes afkomstig van de C1000, een bankbiljet van € 5,- en een zwarte regenbroek met witte randen op de broekspijpen die sterk overeenkomt met de broek van één van de overvallers aangetroffen.
- Enkele minuten voor de overval wordt vanaf het huis van verdachte gebeld naar het mobiele nummer van medeverdachte [Y].
- Net na de overval wordt met een van de weggenomen telefoons gebeld naar verdachte.
- De aanschaf van een nieuwe simkaart door verdachte en door medeverdachte in de omgeving van Dordrecht op de dag van de overval.
- Een telefoongesprek tussen verdachte en zijn medeverdachte anderhalf uur nadat in een uitzending van TvWest beelden van de overval waren getoond, waarin de medeverdachte zegt "We staan erop vriend." Onmiddellijk hierna wordt de verbinding verbroken.
Deze sterke aanwijzingen op voor de betrokkenheid van verdachte bij de overval leveren ernstige bewaren op voor het onder 1 tenlastegelegde medeplegen aan afpersing in vereniging, maar vormen, ook in samenhang bezien, onvoldoende wettig bewijs voor dit feit. Uit deze bewijsmiddelen volgt namelijk niet dat verdachte één van de overvallers was die op 4 september 2010 in de C1000 het aanwezige personeel heeft afgeperst. Nu verdachte om 7:09:11 uur vanaf zijn huis aan de [adres] heeft gebeld naar medeverdachte en uit de berekeningen van de politie is gebleken dat de daders om 7:11:14 uur de C1000 zijn binnengekomen, is de rechtbank van oordeel dat fysieke aanwezigheid van verdachte bij de overval is uitgesloten. Een deel van de gestolen spullen is later bij verdachte in de kelderbox aangetroffen. Echter de verklaring van verdachte dat hij de tas met spullen in de bosjes had gevonden, kan niet worden uitgesloten op basis het beschikbare bewijs. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan derhalve onvoldoende duidelijkheid worden verkregen over een andere rol van verdachte bij de overval, zodat ook niet kan worden bewezen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de overvaller. De rechtbank zal verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Verdachte heeft zowel tegenover de politie1 als ter terechtzitting2 verklaard dat hij in de bosjes bij de Anna Bijnslaan een tas heeft gevonden met daarin (naar later bleek) gestolen goederen afkomstig van de C1000. Hij heeft de oranje telefoon aan [P22] gegeven en de andere telefoons in de put gegooid. De overige spullen uit de tas - emballagebonnen, bioscoopkaartjes en € 5,- - zijn bij verdachte thuis in de kelderbox aangetroffen.3 Verdachte heeft verklaard dat hij zich later realiseerde dat deze spullen iets te maken hadden met de overval op de C1000. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
09/930007-11
Op 7 september 2010, zag de brigadier van politie [brigadier] op de Anna Bijnslaan in Den Haag enkele jongens kledingstukken in en uit twee plastic tasjes halen.4 Verdachte en medeverdachte [V] hebben verklaard dat zij de eigenaren van de tasjes waren. In de tasjes zaten kledingstukken van het merk Tommy Hilfiger. De prijskaartjes zaten er nog aan. De politie heeft deze kledingstukken, te weten 1 trui ter waarde van 120 euro, 2 overhemden ieder ter waarde van 80 euro, 1 vest ter waarde van 160 euro, 1 winterjas ter waarde van 250 euro, 1 spijkerbroek ter waarde van 69, 95 en 1 Polo ter waarde van 99 euro, in beslag genomen.5 De in beslaggenomen kledingstukken bleken op 7 september 2010 te zijn weggenomen bij Tommy Hilfiger Denim te Rotterdam.6 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het winkelen in Rotterdam werd aangesproken door een vriend van een vriend van hem, die een woning wist waar Tommy Hilfiger kleding voor minder geld werd verkocht. Verdachte is meegegaan naar die woning en heeft de kleding gekocht. Verdachte heeft verklaard dat hij diep van binnen wel wist dat het niet deugde, maar dat hij niet verder dacht dan: "Dat is mooi meegenomen."7
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primair aan verdachte tenlastegelegde. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
hij in de periode van 4 september 2010 tot en met 4 oktober 2010 te 's-Gravenhage, een of meer mobiele telefoons en/of emballagebonnen en/of bioscoopkaartjes en/of enig ander goed voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
hij op 07 september 2010 te Rotterdam en 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, diverse kledingstukken van het merk Tommy Hilfiger (met een waarde van ongeveer 900 euro, bestaande uit onder andere een broek, een jas, een trui, overhemden en een polo) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kleding wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen;
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 09/752100-10 primair en het onder 09/930007-11 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot Jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, proeftijd 3 jaar
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om onmiddellijke invrijheidstelling van zijn cliënt aangezien de duur van diens voorarrest in geen enkele verhouding staat tot de straf die doorgaans voor heling wordt opgelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in zeer korte tijd tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan opzetheling. Heling is een verwerpelijk feit. Helers houden de afzetmarkt voor de van diefstal afkomstige goederen, en derhalve indirect ook de diefstal zelf van goederen, in stand. Bovendien heeft verdachte indirect ook materiële schade toegebracht aan de slachtoffers door de gestolen goederen onder zich te houden.
Verdachte is, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 1 november 2010, in het verleden niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, afdeling strafzaken te Den Haag, d.d. 31 maart 2011 betreffende verdachte opgemaakt door [rapporteur]. De rapporteur onthoudt zich van een strafadvies omdat verdachte het tenlastegelegde ontkent, heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en omdat zowel hij als zijn ouders hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan hulpverlening.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie zonder voorwaardelijk deel van na te noemen duur in de onderhavige zaak een passende reactie vormt.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van zowel de immateriële als de materiële schade zoals opgenomen in de vorderingen benadeelde partijen waarbij dient te worden bepaald dat verdachte met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is en de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen benadeelde partijen nu verdachte van het hieraan onderliggende feit dient te worden vrijgesproken.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
[P15], [P16],[P17] en [P18] hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, respectievelijk groot € 1081,60, € 250,00, € 800,00 en € 800,00.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg en 416 Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummers 09/752100-10 en 09/930007-11 primair tenlategelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummers 09/752100-10 en 09/930007-11 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Parketnummer 09/752100-10
Parketnummer 09/930007-11
MEDEPLEGEN VAN OPZETHELING;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partijen [P15], [P16], [P17] en [P18] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, nu de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vorderingen betrekking hebben is vrijgesproken;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Alwin, voorzitter,
mr. J.A. Van Steen kinderrechter,
mr. S.M. Christiaan, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Hamelink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2011.
1 PV van verhoor, PL1533 2010181391-23, blz.140/141
2 PV ter terechtzitting, d.d. 7 april 2011
3 PV van bevindingen, PL1533 2010181391-18, blz 106
4 PV van bevindingen, PL1533 2010183835-4, blz. 44
5 PV van bevindingen, PL1533 2010183835-4, blz. 45
6 PV van aangifte, PL1533 2010183835-1, blz. 41
7 PV ter terechtzitting, d.d. 7 april 2011