Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/758925-10
Datum uitspraak: 8 april 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte Y],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden - Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging - dat:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [P15] en/of [P16] en/of [P17] en/of [P18], in elk geval een of meer medewerker(s) van C1000 (filiaal Heeswijkplein) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ruim 21.700 euro) en/of een of meer mobiele telefoons en/of emballagabonnen en/of bioscoopkaartjes en/of enig ander goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [P15] en/of [P16] en/of [P17] en/of [P18] en/of winkelbedrijf C1000, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een mes en/of
- zeggen: "Met z'n allen in het kashok" en/of "Doorlopen anders wordt er iemand neergestoken", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig geldbedrag en/of strippenkaarten en/of postzegels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan C1000 (filiaal Heeswijkplein), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [P1] en/of [P2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- vastpakken en/of duwen en/of trekken (aan de kleding) van die [P1] en/of [P2] en/of
- in de rug duwen en/of tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [P2] en/of
- tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of mes aan die [P1] en/of
- (meermalen) slaan van die [P1] en/of [P2] en/of
- zeggen tegen die [P2] dat hij hem zou vermoorden, althans woorden van gelijke strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 juni 2010 en op 4 september 2010 in de C1000 aan het Heeswijkplein in Den Haag in vereniging het in die supermarkt aanwezige personeel heeft afgeperst.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte beide feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor beide feiten dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Op 4 september 2010 omstreeks 07:25 uur wordt een filiaal van de supermarkt C1000, gevestigd aan de Heeswijkplein 200 te Den Haag overvallen door twee mannen. Eén van de mannen is in het bezit van een vuurwapen, de ander van een mes. Vijf personeelsleden worden door de daders gedwongen mee te lopen naar het "kashok" en de kluis open te maken. Door aangever [P15] wordt de kluis geopend en het geld aan de overvallers overhandigd. Het geld betrof papiergeld en rollen kleingeld. De overvallers hadden een tas bij zich waarin zij het geld stopten. Vervolgens moesten de personeelsleden onder bedreiging van een wapen hun telefoons afgeven. Ze leverden in het totaal drie mobiele telefoons en de draadloze telefoon van de winkel bij de overvallers in.
De rechtbank is van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij deze overval. Deze aanwijzingen bestaan uit:
- Het telefooncontact tussen verdachte en een medeverdachte [Z] enkele minuten voordat de overval plaatsvindt.
- De aanschaf van een nieuwe simkaart door verdachte en door medeverdachte in de omgeving van Dordrecht op de dag van de overval.
- Een telefoongesprek tussen verdachte en zijn medeverdachte anderhalf uur nadat in een uitzending van TvWest beelden van de overval waren getoond, waarin verdachte zegt "We staan er op vriend." Onmiddellijk hierna wordt de verbinding verbroken.
- Het telefoongesprek een dag later tussen verdachte en ene [B] waarin verdachte verteld dat de medeverdachte de telefoon heeft opgehangen. [B] reageert daarop met:" je mag dat nooit over de telefoon zeggen" en "hij heeft opgehangen zodat je niet in de problemen kon komen."
- De verklaring van [P19] dat [P20] in de tram een jongen heeft aangewezen die betrokken was bij de overval op 4 september 2010 in combinatie met de verklaring van [P20] dat zij verdachte in de tram zijn tegengekomen, maar dat hij niets heeft gezegd over diens betrokkenheid bij een overval.
Deze sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij de overval leveren ernstige bewaren op voor het onder 1 tenlastegelegde medeplegen aan afpersing in vereniging, maar vormen, ook in samenhang bezien, onvoldoende wettig bewijs voor dit feit. Uit deze bewijsmiddelen volgt namelijk niet dat verdachte één van de overvallers was die op 4 september 2010 in de C1000 het aanwezige personeel heeft afgeperst. Evenmin kan op basis daarvan voldoende duidelijkheid worden verkregen over een eventuele andere rol van verdachte bij de overval zodat ook niet kan worden bewezen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de overvaller(s). De rechtbank zal verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Op zaterdag 19 juni 2010 omstreeks 06:55 uur dringen 3 onbekende personen de C1000, gevestigd op het Heeswijkplein in Den Haag, binnen. Gewapend en dreigend met een mes en een vuurwapen vragen ze het winkelpersoneel om geld en gaan zij rechtstreeks naar het kassakantoor. In het kassakantoor bevindt zich de kluis met de kassaladen en het geld. Eén van de personeelsleden wordt gedwongen de kleine kluisdeur en vervolgens de kassaladen te openen, waarna een van de daders het geld uit de kassaladen haalt en het briefgeld in een zwarte sporttas met witte letters stopt. Een kassalade wordt ongeopend in een rode C100-tas gedaan. Nadat twee personeelsleden met een vuist in het gezicht zijn geslagen en een van hen in het kantoor wordt geduwd, maken de daders zich uit de voeten.
Kort daarna worden drie personen gesignaleerd in de gemeentetuin tussen de flats van de Verwoldestraat en de Hackfortstraat, waarbij ze duidelijk iets weggooien. In voornoemde tuin worden een zwarte tas, een zwarte jas, een vuurwapen en een rode C1000-tas met geldlades gevonden. Kort hierop wordt een van de medeverdachten - [W] - aangehouden, die zich na de overval verdacht zoekend heeft opgehouden in de gemeentetuin. Later in het onderzoek komen verdachte en medeverdachte [X] als verdachten naar boven.
De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval sterke aanwijzingen zijn dat verdachte bij de overval betrokken is geweest. Deze aanwijzingen bestaan uit:
- Een DNA-mengprofiel met daarin DNA van verdachte en medeverdachte [X] op de door de overvallers gebruikte tas.
- Het afgeluisterde tapgesprek tussen verdachte en medeverdachte [X] waarin zij afspreken niet te praten en alleen zogenaamd te verklaren. Uit dit gesprek komt ook de vrees naar voren dat iemand anders belastend over hen zou verklaren.
- De veelvuldige telefooncontacten tussen verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand aan de overval.
In het bijzonder het aangetroffen DNA-mengprofiel levert een sterke aanwijzing op voor de betrokkenheid van verdachte bij de overval. Echter, aangezien de match tussen het DNA van verdachte en het aangetroffen DNA-mengprofiel niet statistisch is te onderbouwen, dienen hogere eisen aan het aanvullende bewijs te worden gesteld om tot een bewezenverklaring te komen. Uit voornoemde (aanvullende) bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte één van de overvallers was die op 19 juni 2010 in de C1000 de gewapende overval heeft gepleegd. Evenmin kan op basis daarvan duidelijkheid worden verkregen over een andere rol van verdachte bij de overval, zodat ook niet kan worden bewezen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de overvaller(s).
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde aanwijzingen voldoende ernstige bezwaren tegen verdachte opleveren ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, maar dat deze, ook in samenhang bezien, onvoldoende wettig bewijs opleveren voor een veroordeling. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken.
4. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
4.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van zowel de immateriële als de materiële schade zoals opgenomen in de vorderingen benadeelde partijen [P15], [P18], [P17] en [P16] waarbij bovendien de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen benadeelde partijen nu verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
[P15], [P18], [P17] en [P16], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, respectievelijk groot € 1081,60, € 250,00, € 800,00 en € 800,00.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vorderingen betrekking hebben, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
5. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partijen [P15], [P18], [P17] en [P16] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, nu de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vorderingen betrekking hebben is vrijgesproken;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. L. Alwin, voorzitter,
J.A. Van Steen en S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Hamelink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2011.