ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3004

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
381819 - FA RK 10-9706
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter inzake internationale kinderontvoering en gezagskwesties

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich onbevoegd verklaard ten aanzien van verzoeken tot teruggeleiding van minderjarigen van Duitsland naar Nederland, alsook verzoeken inzake gezag, hoofdverblijfplaats en inschrijving op Nederlandse scholen. De vader had op 15 november 2010 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Assen, waarin hij vroeg om met eenhoofdig gezag over zijn kinderen te worden belast en om hun hoofdverblijfplaats bij hem te vestigen. De moeder voerde verweer en stelde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was. De rechtbank Assen verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak door naar de rechtbank 's-Gravenhage.

De rechtbank overwoog dat de minderjarigen, die in Duitsland wonen, een bijzondere band met Nederland hebben, maar dat de Duitse rechter beter in staat is om de verzoeken te behandelen. De vader had aanvankelijk geen bezwaar tegen de verhuizing van de kinderen naar Duitsland, maar had wel bezwaar tegen hun inschrijving op Duitse scholen. De rechtbank concludeerde dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Duitsland hebben verkregen, waardoor de Duitse rechter bevoegd is op basis van artikel 8 van de EG-Verordening nr. 2201/2003 (Brussel IIbis).

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen en de verzoeken inzake gezag, hoofdverblijfplaats en inschrijving op Nederlandse scholen. De beschikking werd gegeven door kinderrechter M.J. Alt-van Endt, bijgestaan door griffier G. Kolkman, en uitgesproken op 20 april 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 10-9706
Zaaknummer: 381819
Datum beschikking: 20 april 2011
Internationale kinderontvoering en gezagsuitoefening
Beschikking op het op 15 november 2010 bij de rechtbank Assen ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats B], Duitsland,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink te Coevorden.
Procedure
De vader heeft bij de rechtbank Assen op 15 november 2010 een verzoekschrift ingediend.
De rechtbank Assen heeft zich bij beschikking van 24 november 2010 aanstonds relatief
onbevoegd verklaard om van dit verzoek kennis te nemen en heeft de zaak in de stand
waarin deze zich bevond doorverwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage.
Voormelde stukken zijn ingekomen bij deze rechtbank. Deze rechtbank heeft voorts
onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
- de brief van 6 december 2010, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het aanvullend verzoekschrift;
- het faxbericht van 5 januari 2011 van de zijde van de moeder;
- de brief van 6 januari 2011, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief van 10 januari 2011, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het faxbericht van 7 februari 2011, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het verweerschrift;
- de brief van 11 maart 2011, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brief van 17 maart 2011, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het faxbericht van 22 maart 2011, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het faxbericht van 22 maart 2011 van de zijde van de vader, inhoudende een aanvullend verzoekschrift, alsmede een verzoekschrift wijziging behandelplaats;
- het faxbericht van 22 maart 2011, met bijlage, van de zijde van de moeder.
De minderjarige [de minderjarige B], heeft zich schriftelijk uitgelaten over de verzoeken.
Op 23 maart 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
De vader heeft op 15 november 2010 primair verzocht te bepalen dat de moeder wordt
gelast de na te noemen minderjarigen [de minderjarige C], [de minderjarige D], [de minderjarige E] en [de minderjarige F] in te schrijven op de
[basisschool] te [woonplaats A] en de na te noemen minderjarige [de minderjarige B] in te schrijven
op scholengemeenschap [scholengemeenschap] te [plaats C], en voor zover dit niet binnen de
gestelde termijn is geschied, subsidiair de vader vervangend te machtigen tot inschrijving;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Hij heeft op 27 december 2010 zijn verzoek gewijzigd en heeft primair verzocht [de minderjarige B], [de minderjarige C],
[de minderjarige D], [de minderjarige E] en [de minderjarige F] terug te geleiden naar Nederland en af te geven op het woonadres van de
vader in [woonplaats A] en uit te schrijven op het woonadres van de moeder in [woonplaats B],
Duitsland en subsidiair [de minderjarige C], [de minderjarige D], [de minderjarige E] en [de minderjarige F] in te schrijven op de [basisschool] te
[woonplaats A] en [de minderjarige B] in te schrijven op scholengemeenschap [scholengemeenschap] te
[plaats C], en voor zover dit niet binnen de gestelde termijn is geschied, meer subsidiair de
vader vervangend te machtigen tot inschrijving; een en ander voor zover mogelijk met
uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft op 22 maart 2011 aanvullend verzocht om te bepalen dat hij met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige B], [de minderjarige C], [de minderjarige D], [de minderjarige E] en [de minderjarige F] wordt belast, alsmede dat deze minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Tot slot heeft hij op 23 maart 2011 bij separaat ingediend verzoekschrift nog verzocht om de behandelplaats van het verzoekschrift betreffende het gezag en de hoofdverblijfplaats zoals dat op 18 maart 2011 bij het Amtsgericht Nordhorn, Duitsland, is ingediend, te wijzigen in die zin dat dit verzoekschrift bij de rechtbank 's-Gravenhage zal worden behandeld, alsmede om voornoemd verzoekschrift te voegen met de onderhavige procedure, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij heeft zich voor alle weren beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter en voorts inhoudelijk verweer gevoerd, welke verweren hierna - voor zover nodig - zullen worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1991 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op [datum omzetting] 2007 omgezet in een geregistreerd partnerschap.
- Bij convenant van [datum beëindiging] 2007 hebben partijen de gevolgen van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap geregeld.
- Uit voornoemd huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige A], geboren op [geboortedatum minderjarige A] 1994 te [geboorteplaats minderjarige A],
- [de minderjarige B], geboren op [geboortedatum minderjarige B] 1997 te [geboortedatum minderjarige B],
- [de minderjarige C], geboren op [geboortedatum minderjarige C] 1999 te [geboortedatum minderjarige C],
- [de minderjarige D], geboren op [geboortedatum minderjarige D] 2001 te [geboortedatum minderjarige D],
- [de minderjarige E], geboren op [geboortedatum minderjarige E] 2003 te [geboortedatum minderjarige E], en
- [de minderjarige F], geboren op [geboortedatum minderjarige F] 2004 te [geboortedatum minderjarige F].
- De minderjarige [de minderjarige A] verblijft thans bij de vader in [woonplaats A] en de overige minderjarigen verblijven thans bij de moeder.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
- De moeder is in december 2009 met de vijf bij haar woonachtige minderjarigen en met haar nieuwe partner naar [woonplaats B], Duitsland, verhuisd. Zij staan daar sinds 28 december 2009 ingeschreven.
- De plaatsen [woonplaats A] en [woonplaats B] liggen beide in de grensstreek Nederland-Duitsland.
- Bij vonnis in kort geding van 7 januari 2011 van de rechtbank 's-Gravenhage heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van de vader - betreffende de inschrijving van de minderjarigen op hun voormalige Nederlandse scholen - kennis te nemen.
- Op 18 maart 2011 heeft de vader bij het Amtsgericht Nordhorn, Duitsland een verzoekschrift ingediend dat ertoe strekt dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige B], [de minderjarige C], [de minderjarige D], [de minderjarige E] en [de minderjarige F], danwel hem het recht te geven de hoofdverblijfplaats van deze minderjarigen te bepalen en voorts dat deze procedure naar Nederland zal worden verwezen ter verdere beslissing. De beslissing op deze verzoeken is aangehouden.
Beoordeling
Teruggeleiding
Ingevolge artikel 12 van het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 dient de rechter van de staat waar het kind zich bevindt te beslissen op een verzoek tot teruggeleiding. Aangezien de vijf bij de moeder woonachtige minderjarigen zich in Duitsland bevinden, is het niet aan de Nederlandse rechter om over het verzoek tot teruggeleiding te oordelen. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren om hiervan kennis te nemen.
Gezag, hoofdverblijfplaats en inschrijving op Nederlandse scholen
Uit de eigen verklaring van de vader ter zitting en de stellingname in zijn verzoekschrift van 15 november 2010 in combinatie met de volgorde van indiening van de in deze zaak ter beoordeling staande verzoeken, volgt genoegzaam dat de vader in de verhuizing van de vijf bij de moeder woonachtige minderjarigen naar [woonplaats B], Duitsland, heeft berust. De vader had geen bezwaar tegen de verhuizing naar Duitsland omdat het ging om een verhuizing binnen de grensstreek Nederland-Duitsland en de minderjarigen zo op korte afstand van hem woonachtig zouden blijven. Feitelijk zou er daarom voor hem weinig veranderen. Wel had hij bezwaar tegen het besluit van de moeder om - anders dan aanvankelijk het geval was - de minderjarigen eind 2010 ook in Duitsland naar school te laten gaan. Dit brengt mee dat de minderjarigen al ruim voorafgaand aan de indiening van de verzoeken inzake het gezag, de hoofdverblijfplaats en de schoolinschrijving hun gewone verblijfplaats in Duitsland hebben verkregen, zodat ingevolge artikel 8 van de
EG-Verordening nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel IIbis) de Duitse rechter dienaangaande bevoegd is.
Wijziging behandelplaats
Ter terechtzitting heeft de vader verduidelijkt dat zijn verzoek er op is gericht dat de Nederlandse rechter contact zal opnemen met de Duitse rechter om hem te verzoeken de bevoegdheid ten aanzien van het bij hem ingediende verzoekschrift aan de Nederlandse rechter (deze rechtbank) over te dragen op de voet van het bepaalde in artikel 15
Brussel IIbis.
Ingevolge artikel 15, eerste lid en onder b, Brussel IIbis kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
Blijkens het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel is lid 1 onder meer van toepassing op verzoek van het gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, overeenkomstig lid 3. Dit kan slechts plaatsvinden indien de verwijzing door tenminste één van de partijen wordt aanvaard.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel kunnen de gerechten van de andere lidstaat, wanneer dit, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak, in het belang van het kind is, binnen zes weken nadat de zaak op grond van lid 1, onder a of b, bij hen aanhangig is gemaakt, de bevoegdheid aanvaarden. Het gerecht waarbij de zaak het eerst was aangebracht, ziet in dit geval af van het uitoefenen van zijn bevoegdheid.
In dit geval is evident dat de vijf bij de moeder woonachtige minderjarigen een bijzondere band hebben met Nederland. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit, zij hebben tot december 2009 in Nederland gewoond en hun vader, die mede belast is met het gezag, is hier te lande woonachtig. Een eventuele verwijzing naar deze rechtbank wordt door de vader verzocht en dus aanvaard.
Echter, de rechtbank acht zich op dit moment niet beter dan de Duitse rechter in staat om de verzoeken inzake het gezag en de hoofdverblijfplaats te behandelen, nu de minderjarigen inmiddels alweer geruime tijd met hun moeder en haar nieuwe partner in Duitsland wonen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding de bevoegde Duitse rechter te verzoeken zijn bevoegdheid aan haar over te dragen. Daarbij is meegewogen het betoog van de vader dat het voor hem financieel niet mogelijk is een procedure in Duitsland te voeren, maar dit betoog leidt - gelet op het in artikel 15 neergelegde toetsingscriterium - niet tot een ander oordeel.
Dit brengt mee dat het verzoek wijziging behandelplaats zal worden afgewezen en dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de verzoeken betreffende het gezag, de hoofdverblijfplaats en de inschrijving op de Nederlandse scholen kennis te nemen.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen;
* verklaart zich eveneens onbevoegd ten aanzien van de verzoeken inzake het gezag, de hoofdverblijfplaats en de inschrijving op Nederlandse scholen;
* wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, kinderrechter, bijgestaan door mr. G. Kolkman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2011.