1. Procesverloop
1.1 Eiseressen hebben op 10 mei 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 24 november 2010 afgewezen. Eiseressen hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van de geschillen is begonnen op 11 maart 2011 en voortgezet op 31 maart 2011. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden drs. F. Gieskes (11 maart 2011) en D.S. Asarfi (31 maart 2011).
2. Overwegingen
2.1 Eiseressen hebben eerder, op 22 december 2008, een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan die aanvragen hebben zij het volgende, hier verkort weergegeven, relaas ten grondslag gelegd. Eiseres 1 is in 2006 in contact gekomen met de in Iran verboden politieke partij de [naam partij] en heeft vervolgens tot november 2008 activiteiten verricht. Vanwege deze activiteiten van eiseres 1 en omdat ze naar haar op zoek waren, is de man van eiseres 1 op 10 oktober 2008 gearresteerd. Eiseres 1 is vervolgens samen met haar kinderen, waaronder eiseres 2, haar land van herkomst ontvlucht.
2.2 Verweerder heeft de aanvragen van 22 december 2008 bij besluiten van 14 mei 2009 afgewezen, omdat het asielrelaas van eiseres 1 ongeloofwaardig is bevonden en de aanvraag van eiseres 2 is gestoeld op dat relaas. De tegen deze besluiten door eiseres ingestelde beroepen zijn bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 maart 2010 (AWB 09/20586 en 09/20588) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 1 juni 2010 (nr. 201003807/1/V3) bevestigd.
2.3 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.4 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.5 De bestreden besluiten zijn materieel verglijkbaar met de afwijzende besluiten van 14 mei 2009, zodat de rechtbank ambtshalve dient te onderzoeken of eiseressen aan hun herhaalde asielaanvraag nova ten grondslag hebben gelegd. Eiseressen hebben zich bij hun herhaalde asielaanvragen op het standpunt gesteld dat bij hen sprake is van de volgende nova.
In de eerste plaats heeft eiseres 1 van haar echtgenoot gehoord dat hij erachter is gekomen dat zij in Iran een buitenechtelijke relatie heeft gehad met de zoon van de buurvrouw en dat hij daarvan aangifte heeft gedaan bij de autoriteiten in Iran. Die relatie was eiseres 1 in Iran heimelijk begonnen uit wraakgevoelens jegens haar echtgenoot, die haar tijdens hun huwelijk heeft mishandeld en misbruikt en contact onderhield met andere vrouwen. Eiseres vreest vanwege deze problemen bij terugkeer naar Iran te zullen worden gestenigd en voor eerwraak.
In de tweede plaats is zowel eiseres 1 als eiseres 2 in Nederland bekeerd tot het christendom en zijn zij thans belijdend christen. In verband hiermee vrezen zij bij terugkeer naar Iran voor vervolging dan wel een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de tijdens het onderzoek naar haar herhaalde asielaanvraag door eiseres 1 omtrent haar buitenechtelijke relatie afgelegde verklaringen, niet worden aangemerkt als nova. Voor dat oordeel is redengevend dat eiseres die verklaringen niet heeft gestaafd met documenten en die verklaringen bovendien niet te rijmen zijn met de verklaringen die eiseres tijdens het onderzoek naar haar eerste asielaanvraag heeft afgelegd omtrent het huwelijk met haar echtgenoot. Tijdens dat onderzoek heeft eiseres 1 hierover, onder meer, verklaard dat het huwelijk niet slecht is gegaan en dat de keuze van de ouders van eiseres 1 om toestemming te geven voor het huwelijk achteraf goed is geweest.
Dat eiseressen beiden in Nederland tot het christendom zijn bekeerd, kan wel als novum worden aangemerkt. Niet alleen hebben eiseressen tijdens het door verweerder ingestelde onderzoek naar hun herhaalde aanvraag geloofwaardige verklaringen over die bekering afgelegd, maar ook hebben zij tijdens dat onderzoek een origineel doopcertificaat van de [naam kerk] getoond waaruit blijkt dat ze door die kerk op [datum] zijn gedoopt. Ook hebben zij een lidmaatschapskaart van deze kerk overgelegd. Gezien de situatie van (bekeerde) christenen in Iran is niet op voorhand uitgesloten dat de bekering van eiseressen kan afdoen aan het afwijzende besluit op hun eerste asielaanvraag.