Parketnummer 09/901084-10 en 10/610375-08 (TUL)
Datum uitspraak: 26 april 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland", Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 mei 2010 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [A] en/of [B], gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, te weten rond 1.40 uur 's nachts, in een woning gelegen aan de [adres], tot welke plaats hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang heeft/hebben verschaft door een bovenlicht te forceren, heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- dreigend tonen van een mes en/of het dreigend zwaaien met en/of houden van een mes voor en/of in de buurt van het gezicht van die [A] en/of [B] (terwijl die [A] en/of [B] in bed lag/lagen) en/of
-(daarbij/vervolgens) zeggen/vragen "waar is de kluis" en/of "Geld" en/of
"meelopen, nu", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 06 mei 2010 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ([adres]) weg te nemen goederen van zijn/hun gading/geld, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen van zijn/hun gading/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, hebbende verdachte met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een bovenlicht/raam geforceerd en/of (vervolgens) (een) kast(en) doorzocht in de keuken en/of het kantoor/werkruimte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen in de nachtelijke uren een woning is binnengedrongen, dat hij een van de bewoners heeft gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee en dat hij heeft getracht goederen uit die woning weg te nemen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken. Primair is aangevoerd dat het rapport met betrekking tot de identificatie van een op een sieradenboekje aangetroffen dactyloscopisch spoor dient te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet in voldoende mate kan worden uitgesloten dat het aangetroffen dactyloscopisch spoor afkomstig is van een eerdere, door verdachte in diezelfde woning gepleegde inbraak.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van het volgende.
Aangever [A] heeft verklaard dat hij op 6 mei 2010 in zijn[adres]es] te Maasland tussen 01.30 uur en 01.40 uur, terwijl hij in bed lag, wakker werd gemaakt .2 Hij heeft verklaard dat hij drie mensen in de slaapkamer zag: één man bij het bed aan de kant van aangever, één bij de kant van zijn vrouw en één in de deuropening. De man aan de kant van aangever had een mes vast,3 hield deze steeds met een wisselende afstand van 10 tot 50 cm bij het gezicht van aangever en zwaaide er enigszins dreigend heen en weer mee.4 Deze man zei dat hij geld wilde zien en dat de aangever de kluis moest aanwijzen.5 Tevens hoorde de aangever de man zeggen: "Meelopen nu".6 Aangever heeft verklaard dat hij zijn portemonnee aan één van de mannen heeft gegeven. In de portemonnee zaten ongeveer € 150,- en 2 winkelpasjes.7 Nadat de mannen waren vertrokken, is gebleken dat lades in het kantoor en de keuken waren doorzocht. Hieruit was niets weggenomen.8
Getuige [B] heeft verklaard dat zij op 6 mei 2010 lag te slapen met haar man [A]. Omstreeks 01.30 uur werd zij wakker doordat zij stemmen hoorde. Zij merkte dat aan de kant van het bed waar haar man lag, een persoon stond. Zij hoorde dat die persoon tegen haar man sprak. Voorts zag zij een andere persoon aan het voeteneind van het bed staan.9 De persoon die aan de kant van haar man stond zei: "Waar is de kluis? Geld". Ze zag dat haar man de slaapkamer verliet. Even later hoorde ze van haar man dat hij de overvallers geld had moeten geven.10
Verbalisanten hebben op 6 mei 2010 omstreeks 9.00 uur gezien dat het bovenlicht aan de voorzijde van de woning aan de [adres] te Maasland was verbroken.11 Voorts hebben zij gezien dat het kantoor was doorzocht. Er lagen diverse goederen op een tafel in het kantoor die waren verplaatst, waaronder een boekje behorend bij een sieradendoosje. De verbalisanten hebben het boekje onderzocht op dactyloscopische sporen. Vervolgens hebben zij een aangetroffen dactyloscopisch spoor op het sieradenboekje verpakt, gewaarmerkt met nummer AACL6328NL,12 veiliggesteld en inbeslaggenomen.13 Het spoor is door twee onafhankelijke dactyloscopisch deskundigen geïdentificeerd op het overeenkomstige gedeelte van de rechtermiddelvinger, voorkomend op het dactyloscopische signalement ten name van verdachte. De identificatie betekent dat het spoor met nummer AACL6328NL identiek is aan een afdruk van de rechtermiddelvinger van verdachte.14
Uitsluiting bewijs
De verdediging heeft primair aangevoerd dat het rapport met betrekking tot de identificatie van een dactyloscopisch spoor dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu de wijze waarop dit spoor is veiliggesteld en onderzocht slordig is gerelateerd. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat
1. onduidelijk is of het dactyloscopisch spoor is aangetroffen op de verpakking van het sieradendoosje of op het sieradenboekje,
2. in het proces-verbaal sporenonderzoek staat vermeld dat op het sieradenboekje geen bruikbare dactyloscopische sporen zijn aangetroffen en
3. de opsteller van voornoemd rapport niet zelf het onderzoek heeft verricht, maar slechts heeft vermeld wat hij van anderen heeft vernomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
1. Het proces-verbaal Sporenonderzoek en het proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming, beide opgemaakt door [C] en [D], houden in dat het dactyloscopisch spoor SVO AACL6328NL is aangetroffen op het sieradenboekje op tafel in studeerkamer. Uit voornoemde bewijsmiddelen valt zonder twijfel af te leiden dat het dactyloscopisch spoor is aangetroffen op het sieradenboekje.
2. De rechtbank heeft met de raadsman geconstateerd dat in het proces-verbaal sporenonderzoek staat vermeld dat op het spoor met nummer AACL6328NL geen bruikbare dactyloscopische sporen zijn aangetroffen. In een aanvullend proces-verbaal gedateerd 31 december 2010 (p. 92) relaas is door [E] gerelateerd dat [F], senior deskundige forensische opsporing bij politie Haaglanden, heeft verklaard dat hoogstwaarschijnlijk abusievelijk in het proces-verbaal sporenonderzoek staat vermeld dat er geen bruikbare dactyloscopische sporen waren aangetroffen. Voorts heeft [F] verklaard dat het bedoelde spoor ter onderzoek aan [G] is aangeboden, waaruit blijkt dat het bedoelde spoor wel degelijk bruikbaar was.15 De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
3. Het rapport identificatie van een dactyloscopisch spoor, op ambtsbelofte opgemaakt door [G], vermeldt dat twee onafhankelijke deskundigen het spoor hebben geïdentificeerd en dat de identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure en voldoet aan de in Nederland geldende forensische technische normen en eisen. De rechtbank heeft geen reden om aan de identificatie en het door [G] opgestelde rapport te twijfelen.
De rechtbank overweegt op grond van het bovenstaande dat er geen reden is tot bewijsuitsluiting van het aangetroffen dactyloscopisch spoor.
Eerdere inbraak
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat het op het sieradenboekje aangetroffen dactyloscopisch spoor afkomstig is van een eerdere, door verdachte in diezelfde woning gepleegde inbraak. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte concrete daderinformatie over de in 2008 gepleegde inbraak heeft gegeven, dat het spoor slechts een deel van een vinger betreft, dat de omstandigheid dat verdachte de aangever als getuige ter terechtzitting heeft opgeroepen een aanwijzing is voor zijn standpunt dat hij de ten laste gelegde inbraak niet heeft gepleegd, dat verdachte niet vloeiend Nederlands spreekt en dat verdachte goede redenen had om pas voor het eerst ter terechtzitting te verklaren over de eerder gepleegde inbraak.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Hij heeft verklaard dat het mogelijk zou kunnen zijn dat het aangetroffen dactyloscopisch spoor is achtergelaten bij een in 2008 door hem gepleegde inbraak. Voorts heeft hij verklaard dat hij op 5 mei 2010 in Rotterdam Bevrijdingsdag 's avonds heeft gevierd, alcohol heeft gedronken, geblowd heeft, vervolgens "out" is gegaan en thuis wakker is geworden.
De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte - die hij overigens pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 12 april 2011 voor het eerst heeft afgelegd - niet aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk eerder in de bewuste woning is geweest. Zijn herinneringen zijn echter vaag en niet specifiek. De rechtbank merkt op dat verdachte geen concrete feiten heeft aangedragen over de inbraak en de wijze waarop de inbraak in 2008 heeft plaatsgevonden. Zo heeft verdachte desgevraagd geen specifieke gegevens vermeld over de woning en evenmin over zijn mededader, ene [H] uit Hoek van Holland, die vaak in een coffeeshop is te vinden en die zijn verklaring zou kunnen ondersteunen. De rechtbank volgt dan ook niet het betoog dat verdachte concrete daderinformatie heeft gegeven. De verklaring van verdachte dat bij door hem gepleegde inbraken lades zijn opengelaten en sieraden zijn weggenomen kan naar het oordeel van de rechtbank niet als concrete daderinformatie worden beschouwd. Ook heeft verdachte geen specifieke, te verifiëren gegevens vermeld over hetgeen hij op 5 mei 2010 in Rotterdam heeft gedaan.
Hetgeen voorts door de verdediging is aangevoerd, leidt evenmin tot de conclusie dat het dactoloscopisch spoor ten tijde van een eerdere inbraak in 2008 op het sieradendoosje is aangebracht.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank de verklaring van verdachte als onaannemelijk ter zijde.
Conclusie van de rechtbank
Aangever heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat het sieradenboekje bij een horloge hoort dat hij verpakt in een bijbehorend sieradendoosje op 1 mei 1998 heeft gekregen van zijn werkgever voor zijn 25-jarig jubileum. Hij heeft het boekje even ingekeken, in het bijbehorende sieradendoosje gedaan en in de kast gelegd. Daarna heeft hij het nooit meer ingekeken en het sieradendoosje niet meer uit de kast gehaald. Na de inbraak op 6 mei 2010 lag het doosje en het boekje niet meer in de kast, maar op tafel.16
Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het dactyloscopisch spoor kan worden aangemerkt als een daderspoor. Een redelijke verklaring voor de aanwezigheid van het dactyloscopisch spoor, dat zou kunnen leiden tot het oordeel dat het spoor geen verband houdt met de ten laste gelegde inbraak, is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht dan ook de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat:
hij op 6 mei 2010 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld tegen [A], gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, te weten rond 1.40 uur 's nachts, in een woning gelegen aan de [adres], tot welke plaats verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang hebben verschaft door een bovenlicht te forceren, heeft gedwongen tot de afgifte van een
portemonnee met inhoud, toebehorende aan die [A], welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- tonen van een mes en het dreigend zwaaien met en houden van een mes in de buurt van het gezicht van die [A] (terwijl die [A] in bed lag) en
- daarbij/vervolgens zeggen/vragen "waar is de kluis" en "Geld" en "meelopen, nu";
hij op 6 mei 2010 te Maasland, gemeente Midden-Delfland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen goederen, toebehorende aan [A] en/of [B], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, hebbende verdachte met een of meer van zijn mededaders, een bovenlicht/raam geforceerd en vervolgens kasten doorzocht in de keuken en het kantoor/werkruimte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem bij dagvaarding eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is samen met een ander of anderen 's nachts een woning binnengedrongen met de bedoeling goederen te stelen. Voorts zijn de bewoners, die op dat moment in bed lagen te slapen, wakker gemaakt en onder bedreiging van een mes gedwongen tot afgifte van een portemonnee met inhoud. Ook bleek de woning, onder meer de studeerkamer te zijn doorzocht kennelijk op zoek naar geld of goederen. De eigen woning is bij uitstek de plaats waar de bewoners zich veilig moeten kunnen voelen. Dergelijke ernstige misdrijven worden door de directe slachtoffers veelal als zeer traumatisch ervaren. Ook bij anderen die van dergelijke feiten horen kan dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen. De rechtbank rekent de verdachte de bewezenverklaarde feiten dan ook zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2011 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder en veelvuldig is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het beknopte reclasseringsadvies d.d. 16 maart 2011, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker. Volgens dit advies is er geen inschatting van het recidiverisico mogelijk, maar gezien het onvermogen van verdachte om zichzelf staande te houden op het gebied van wonen, scholing/werk en inkomen wordt aannemelijk geacht dat verdachte zal recidiveren. De reclassering meent dat een plan van aanpak een kans van slagen zou kunnen hebben, wanneer de begeleiding zowel directief als ondersteunend is. Binnen het toezicht zal verdachte worden aangemeld bij:
- Stichting Mozaïk voor praktische ondersteuning op het gebied van begeleid wonen, financiën, dagbesteding en overige zaken. Zij kunnen ook andere hulp inschakelen, zoals Bouman verslavingszorg; en
- De Waag omdat verdachte aangaf te kampen met problemen in zijn hoofd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard alle hulp te kunnen gebruiken. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank heeft bij de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor woninginbraak. Daarvoor geldt als uitgangspunt 10 weken gevangenisstraf. Dit is van toepassing voor het tweede feit, waarbij sprake is van een poging. Voor het eerste feit heeft de rechtbank mede gelet op de ressortelijke indicatiepunten voor overvallen, waarbij gebruik is gemaakt van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) en niet veel geweld is gebruikt. Hiervoor geven de indicatiepunten een gevangenisstraf van één tot twee jaren. Als strafverzwarende omstandigheid laat de rechtbank meewegen dat het feit in de woning van de slachtoffers plaatsvond, 's nachts, toen zij sliepen en dat het feit werd gepleegd in vereniging. Voorts wordt in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Rekening houdend met het vorengaande komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, maar tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank zal een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen. Mede gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte na afloop van het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf gelegenheid krijgt met hulp en begeleiding van de reclassering te werken aan zijn problemen en niet opnieuw zal overgaan tot het plegen van strafbare feiten.
7. De vordering tenuitvoerlegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 maart 2009, te weten gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op het tot vrijspraak strekkende pleidooi, betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 20 januari 2011 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 maart 2009, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 45, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief:
poging tot diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 8 (acht) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt begeleiding door en/of (ambulante) behandeling bij Stichting Mozaïk en/of De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 maart 2009, gewezen onder parketnummer 10/610375-08, te weten gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.C. van Veen, voorzitter,
C.H.M. Royakkers en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.L.H.M. Glansbeek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2011.
1 Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal (p. 1 tot en met 90) met het nummer PL1563 2010093555-1 van de politie Haaglanden, District Rijswijk/Westland, Bureau Westland.
2 Proces-verbaal aangifte, p. 29-30.
3 Proces-verbaal aangifte, p. 31.
4 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 42.
5 Proces-verbaal aangifte, p. 31.
6 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 42.
7 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 43.
8 Proces-verbaal aangifte, p. 31.
9 Proces-verbaal verhoor getuige, p. 46.
10 Proces-verbaal verhoor getuige, p. 47.
11 Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 49-50.
12 Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 51.
13 Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, p. 53.
14 Rapport "Identificatie van een dactyloscopisch spoor", p. 71.
15 Proces-verbaal relaas van de politie Haaglanden, nr. PL1563 2010093555-12, d.d. 31 december 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, [E].
16 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 44, en verklaring aangever, afgelegd als getuige tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 12 april 2011.