ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ2525

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10-18548, Awb 10-22714 en Awb 10-27416
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de bestuursrechter in geschil over dwangsom en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de vraag of zij bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van een verzoek tot het voldoen van een dwangsom. Eiser, een Soedanese man, had eerder een dwangsom opgelegd gekregen door de rechtbank Assen, maar zijn verzoek om deze dwangsom te voldoen werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of de brief van de IND, waarin het verzoek werd afgewezen, een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de brief van 5 januari 2009 inderdaad een besluit was en dat de gemachtigde van eiser tijdig bezwaar had gemaakt tegen deze afwijzing. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het beroep te behandelen en dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar onterecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de IND en bepaalde dat de IND binnen zes weken een beslissing moest nemen op het bezwaar van eiser. De beroepen onder de andere kenmerken werden niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummers: Awb 10/18548, Awb 10/22714 en Awb 10/27416
Uitspraak in het geschil tussen:
[naam],
geboren op [datum] 1958,
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.P. Gaal - de Groot, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Bij brief van 7 november 2008 heeft de gemachtigde van eiser verweerder verzocht de bij uitspraak van 16 mei 2007 door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bepaalde dwangsom ter hoogte van het maximumbedrag van € 15.000,00 te voldoen.
1.2. Bij brief van 5 januari 2009 heeft verweerder de gemachtigde van eiser bericht dat het verzoek wordt afgewezen.
1.3. Bij brief van 11 maart 2010 heeft de gemachtigde van eiser verweerder verzocht de afwijzing van het verzoek vast te leggen in een voor bezwaar vatbare beslissing.
1.4. Bij brief van 25 maart 2010 heeft verweerder de gemachtigde van eiser bericht dat de brief van 5 januari 2009 een voor bezwaar vatbare beslissing betreft.
1.5. De gemachtigde van eiser heeft op 1 april 2010 bezwaar gemaakt tegen de brief van 5 januari 2009, alsmede tegen de brief van 25 maart 2010.
1.6. Bij brief van 10 mei 2010 heeft verweerder de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken alsnog de redenen op te geven van de door verweerder geconstateerd termijnoverschrijding van het bezwaarschrift van 1 april 2010 gericht tegen de brief van 5 januari 2009. Eiser heeft tegen voornoemde brief op 21 mei 2010 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk Awb 10/18548.
1.7. Bij besluit van 31 mei 2010 heeft verweerder het op 1 april 2010 ingediende bezwaar tegen de brief van 5 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen op 24 juni 2010 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk Awb 10/22714.
1.8. Bij besluit van 31 mei 2010 heeft verweerder het op 1 april 2010 ingediende bezwaar tegen de brief van 25 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen op 24 juni 2010 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk Awb 10/27416.
1.9. Bij brief van 25 juni 2010 zijn de gronden van het beroep geregistreerd onder kenmerk Awb 10/18548 ingediend. Bij brief van 26 juli 2010 zijn de gronden ingediend van het beroep geregistreerd onder kenmerk Awb 10/22714. Bij brief van 21 maart 2010 heeft eiser de rechtbank desgevraagd bevestigd dat de laatstgenoemde gronden tevens de gronden zijn van het beroep geregistreerd onder kenmerk Awb 10/27416.
1.10. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft bij faxbericht van 24 maart 2011 schriftelijk verweer uitgebracht.
1.11. De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van 29 maart 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten
2.1. Op 15 maart 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 12 augustus 2002. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 10 mei 2007 (Awb 07/11569) is het beroep van eiser gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen een termijn van vier weken na verzending van de uitspraak, te weten 16 mei 2007, een besluit op het bezwaar van 12 augustus 2002 neemt. Daarnaast heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bepaald dat de Staat der Nederlanden aan eiser een dwangsom van € 150,00 per dag verbeurt, voor iedere dag dat verweerder na de hiervoor door de rechtbank bepaalde beslistermijn in gebreke blijft te voldoen aan de uitspraak.
2.2. Bij besluit van 13 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser van
12 augustus 2002 in zoverre gegrond verklaard voor zover het zich richt tegen de beperking waaronder aan eiser bij besluit van 15 maart 2005 een verblijfsvergunning was verleend. Aan eiser wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van
12 juli 2002 en geldig tot 8 november 2006.
2.3. Eiser heeft tegen het besluit van 13 juni 2007 op 28 juni 2007 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank van 14 februari 2008 (Awb 07/26557) is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 juni 2007 vernietigd.
2.4. Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser van
12 augustus 2002 gegrond verklaard en aan eiser een verblijfsvergunning verleend met ingang van 12 juli 2002 en geldig tot 12 juli 2009. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
Standpunten van partijen
Ten aanzien van alle beroepen
2.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiser bij brief van 7 november 2008 verweerder heeft verzocht een dwangsom te voldoen. Bij brief van 5 januari 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Zowel de gemachtigde van eiser als verweerder hebben miskend dat de brief van de gemachtigde van eiser van 7 november 2008 en de reactie daarop van verweerder van 5 januari 2009 een civielrechtelijk geschil betreft en geen bestuursrechtelijk geschil. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar artikel 8:72, lid 7, Awb. Verweerder is derhalve van mening dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren, dan wel dat de beroepschriften niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ten aanzien van de beroepen geregistreerd onder kenmerk Awb 10/22714 en Awb 10/27416
2.6. Verweerder heeft het bezwaar van de gemachtigde van eiser gericht tegen de brief van 5 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard om de volgende redenen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 5 januari 2009 een besluit is in de zin van de Awb. Bij besluit van 5 januari 2009 is het verzoek van de gemachtigde van eiser om de dwangsom te voldoen voldoende gemotiveerd afgewezen. Bij brief van 1 april 2010 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De door de gemachtigde van eiser opgegeven redenen van termijnoverschrijding worden door verweerder niet voldoende geacht om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.7. Verweerder heeft het bezwaar van de gemachtigde van eiser gericht tegen de brief van 25 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 25 maart 2010 geen besluit of beschikking is in de zin van artikel 1:3 Awb.
2.8. Eiser heeft zich ten aanzien van beide besluiten op het standpunt gesteld dat de brief van verweerder van 5 januari 2009 niet een voor bezwaar vatbare beslissing bevat. Zo is de brief niet geadresseerd aan de belanghebbende en is het een brief waarin verweerder zijn mening geeft over de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van
10 mei 2007. In de brief wordt letterlijk gesproken over “ben ik van mening”. In de brief ontbreekt verder een rechtsmiddelenclausule en ook is de brief niet op een andere wijze herkenbaar als beslissing. Zoals gebruikelijk bij verweerder wordt bij een beslissing nadrukkelijk vermeld dat het om een besluit als bedoeld in de Awb gaat, wordt het onderwerp van de beslissing aangegeven en de geadresseerde, alsmede de rechtsgevolgen. Nu dit alles in de brief van 5 januari 2009 ontbreekt, kan de brief slechts worden opgevat als een persoonlijke mening en is de brief niet gericht op een rechtsgevolg. Indien de brief van
5 januari 2009 wel dient te worden opgevat als een beslissing gericht op een rechtsgevolg, dan is het bezwaar van 1 april 2010 ontvankelijk, omdat er sprake is van verschoonbare redenen voor termijnoverschrijding. Doordat verweerder zich niet heeft gehouden aan de eisen zoals deze voortvloeien uit de Awb (het adresseren aan belanghebbende, het noemen van de rechtsgevolgen, het opnemen van een rechtsmiddelenclausule) en ook op andere wijze niet duidelijk heeft gemaakt dat het hier gaat om een voor bezwaar vatbare beslissing (door te spreken over een mening) heeft verweerder zoveel onduidelijkheid gecreëerd dat de termijnoverschrijding niet voor rekening van de belanghebbende kan komen.
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder kenmerk Awb 10/18548
2.9. Verweerder heeft bij brief van 10 mei 2010 aangegeven dat de brief van
5 januari 2009 een besluit in de zin van de Awb betreft. Omdat verweerder is gebleken dat het bezwaarschrift op 1 april 2010 is ingediend na de in artikel 69 Vw 2000 genoemde termijn van vier weken, heeft verweerder de gemachtigde van eiser verzocht de redenen van de termijnoverschrijding kenbaar te maken. De gemachtigde van eiser is in de gelegenheid gesteld het genoemde verzuim binnen twee weken te herstellen.
2.10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte in de brief van 10 mei 2010 het bezwaar tegen de brief van 25 maart 2010 ongegrond heeft verklaard. De brief van 5 januari 2009 bevat een niet voor bezwaar vatbare beslissing.
Beoordeling van de beroepen
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder kenmerk Awb 10/22714
2.11. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige beroep. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich richt tegen de niet-ontvankelijk verklaringen van het op 1 april 2010 ingediende bezwaar tegen de brief van 5 januari 2009. Gelet op de strekking en reikwijdte van het bestreden besluit van
31 mei 2010 – een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar in verband met het
besluitbegrip, zoals dat is vervat in artikel 1:3, eerste lid, Awb – is eiser zonder meer als belanghebbende te beschouwen in de door hem naar aanleiding van het bestreden besluit aangespannen beroepsprocedure. Eiser moet immers als indiener van bezwaar worden geacht een in rechte te beschermen belang te hebben bij de beoordeling van de vraag of dat bezwaar terecht in verband met het besluitbegrip niet ontvankelijk is verklaard.
Ten aanzien van verweerders stelling dat de civiele en niet de bestuursrechter in deze kwestie de bevoegde instantie is overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de algemene dwangsombevoegdheid van de bestuursrechter, neergelegd in artikel 8:72, zevende lid, Awb, in samenhang met de regeling van artikel 6:2 Awb, om op te komen tegen uitblijvende beslissingen, is de rechtbank van oordeel dat zij – als bestuursrechter – de bevoegde rechter is en niet (enkel) de civiele rechter. De rechtbank acht zich derhalve bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.12. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verweerder terecht de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dit kader is het allereerst van belang om een oordeel te geven over de vraag of de brief van 5 januari 2009 is aan te merken als een besluit of beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb.
2.13. Artikel 1:3 Awb, voor zover hiervan belang, luidt als volgt:
1. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.14. In de brief van 5 januari 2009, geadresseerd aan de gemachtigde van eiser en verzonden door mr. J. Albronda (senior medewerker) namens het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en namens de Staatssecretaris van Justitie, staat onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van 7 november 2008.
In uw brief heeft u mij verzocht de dwangsom te voldoen die door de rechtbank Assen bij uitspraak van 10 mei 2007 was bepaald op € 150 per dag voor iedere dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Deze uitspraak is op
13 juni 2007 aan de Staat der Nederlanden te Den Haag betekend.
Bij beschikking van 13 juni 2007 is het bezwaar van 12 augustus 2002 gegrond verklaard voor zover gericht tegen de beperking waaronder de verblijfsvergunning was verleend, en is uw cliënt een verblijfsvergunning ‘voor het ondergaan van een medische behandeling’ verleend met ingang van 12 juli 2002, geldig tot 8 november 2006. Het bezwaar tegen de geldigheidsduur tot een andere datum dan 12 juli 2007 is ongegrond verklaard.
De rechtbank Groningen heeft deze beslissing op bezwaar op 15 februari 2008 vernietigd.
Op 3 oktober 2008 is besloten uw cliënt een verblijfsvergunning te verlenen ‘voor het ondergaan van medische behandeling’ met ingang van 12 juli 2002, geldig tot 12 juli 2009, alsmede een verblijfsvergunning op grond van de zogeheten pardonregeling met ingang van 15 juni 2007, geldig tot 15 juni 2008, welke vergunning vervolgens ambtshalve is gewijzigd in een verblijfsvergunning voor ‘voortgezet verblijf o.g.v. de Speciale Regeling’ met ingang van 15 juni 2008, geldig tot 15 juni 2013.
In antwoord op uw brief bericht ik als volgt.
Een dwangsom is verbeurd op de dag waarop de door de rechter bepaalde termijn is verstreken. Deze termijn gaat in vanaf de dag waarop de uitspraak met dwangsom is betekend. De termijn waarop een verbeurde dwangsom eindigt, is op de dag dat een (houdbare) beschikking wordt gegeven.
Aangezien op 13 juni 2007, derhalve binnen de door de rechtbank Assen gestelde termijn, het bezwaar gegrond is verklaard en een verblijfsvergunning voor het ondergaan van een medische behandeling is verleend, ben ik van mening dat de dwangsom niet door en vanaf de vernietiging op 15 februari 2008 door de rechtbank Groningen is gaan herleven, zodat ik uw verzoek om de dwangsom te voldoen, afwijs.”
2.15. De rechtbank stelt vast dat de brief van 5 januari 2009 een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan behelst, te weten de afwijzing van het verzoek om de door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, opgelegde dwangsom te voldoen. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of voornoemde schriftelijke beslissing een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu de beslissing een afwijzing inhoudt van het verzoek om te voldoen aan een door de bestuursrechter opgelegde dwangsomverplichting, die is gekoppeld aan het (niet) tijdig nemen van een – publiekrechtelijke – beslissing op bezwaar. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voornoemde brief van 5 januari 2009 aan te merken is als een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb.
2.16. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de gemachtigde van eiser bij brief van
22 januari 2009 onder meer het volgende aan verweerder heeft bericht:
“In uw brief van 5 januari 2009 geeft u aan, dat u het verzoek om de dwangsom te voldoen afwijst. Hier kan ik mij namens de heer Osman niet in vinden. U stelt zich op het standpunt dat op 13 juni 2007, binnen de door de rechtbank Assen gestelde termijn, het bezwaar gegrond is verklaard en hierdoor de IND geen dwangsom verschuldigd is. Op 15 februari 2008 heeft de rechtbank Groningen de beslissing van 13 juni 2007 vernietigd. Dit betekent dat in ieder geval vanaf 15 februari 2008 de beslissing van 13 juni 2007 niet meer bestond. Pas op 3 oktober 2008 is alsnog een rechtsgeldige beslissing genomen op het bezwaarschrift. Nu deze beslissing veel te laat is genomen buiten alle wettelijke beslistermijnen en ook buiten de termijn gesteld door de rechtbank te Assen, is de IND verplicht de dwangsom in zijn geheel te voldoen. Ik verzoek u dan ook de dwangsom binnen drie weken na heden te voldoen (…)”
2.17. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder voornoemde brief van
22 januari 2009, gelet op haar inhoud alsmede gelet op artikel 6:5, eerste lid, Awb, dienen te beschouwen als zijnde een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 5 januari 2009. Derhalve dient te worden geconcludeerd dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 5 januari 2009, gelet waarop verweerder bij besluit van 31 mei 2010 ten onrechte heeft overwogen dat het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 5 januari 2009 kennelijk niet-ontvankelijk is wegens de overschrijding van de termijn waarbinnen bezwaar had moeten worden gemaakt.
2.18. Het beroep van eiser is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient eiser alsnog op grond van artikel 6:6 Awb in de gelegenheid te stellen eventuele geconstateerde verzuimen te herstellen en dient vervolgens een beslissing te nemen op het door eiser bij brief van 22 januari 2009 ingediende bezwaarschrift.
Ten aanzien van de beroepen geregistreerd onder kenmerk Awb 10/18548 en Awb 10/27416
2.19. Namens eiser heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat alle beroepen dezelfde kwestie betreffen, te weten een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing te verkrijgen met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot uitbetaling van de door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, opgelegde dwangsom. Nu de rechtbank reeds hiervoor in het beroep met kenmerk Awb 10/22714 heeft overwogen dat de brief van 5 januari 2009 beschouwd dient te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, alsmede dat de brief van 22 januari 2009 beschouwd dient te worden als zijnde een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 5 januari 2009, waarop verweerder alsnog een beslissing dient te nemen, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij beoordeling van de beroepen onder kenmerk Awb 10/18548 en Awb 10/27416. De rechtbank zal voornoemde beroepen derhalve niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
Ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht
2.20. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten voor het beroep onder kenmerk Awb 10/22714 moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
2.21. Gelet op artikel 8:74 Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in het door eiser betaalde griffierecht in het beroep onder kenmerk Awb 10/22714. Ten aanzien van de overige door eiser ingediende beroepen ziet de rechtbank eveneens aanleiding om verweerder te veroordelen in het betaalde griffierecht, nu eiser, mede door de handelswijze van verweerder, meerdere beroepschriften heeft moeten indienen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep onder kenmerk Awb 10/22714 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 31 mei 2010;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak dient te beslissen op het door eiser op 22 januari 2009 ingediende bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- verklaart de beroepen onder kenmerk Awb 10/18548 en Awb 10/27416
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het door eiser betaalde griffierecht ad € 450,- aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier op 20 april 2011.
w.g. de griffier
w.g. de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.