vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 373911 / HA ZA 10-3068
Vonnis van 20 april 2011 bij vervroeging
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te Wateringen, gemeente Westland,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwekerk aan de IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2011 en de daaraan gehechte stukken. Ter gelegenheid van de comparitie hebben partijen verklaard zoals in het proces-verbaal weergegeven.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Partijen zijn gehuwd op 28 augustus 1981.
2.2.De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken op 8 april 2009 en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 21 augustus 2009.
2.3.De rechtbank heeft bij beschikking van 8 april 2009 (prod. 1 bij dagvaarding) een boedelverdeling uitgesproken, waarin partijen zich kunnen vinden. Bij deze boedelverdeling zijn ook de bankrekeningen van partijen verdeeld. Aan [gedaagde] zijn toebedeeld de rekeningen 3860674, met daaraan gekoppeld de renterekening 3860674, en 4063185. Aan [eiser] zijn toebedeeld de rekeningen 4279835, met daaraan gekoppeld de renterekening 4279835, en 1035283, telkens onder de bepaling dat de helft van het saldo aan de ander wordt uitbetaald. Ook in deze verdeling kunnen partijen zich vinden. Bij de behandeling van de zaak op 4 maart 2009 hebben partijen - op instigatie van [eiser] - deze verdeling zelf voorgesteld, waarbij niet is gesproken over een datum per wanneer de saldi vastgesteld zouden moeten worden.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde]
1. tot het geven van openheid van zaken in het saldo op 8 april 2009 van de haar toebedeelde bankrekeningen op straffe van verbeurte van een dwangsom met bepaling dat de feitelijke verdeling van de saldi zal plaatsvinden met inachtneming van die datum;
2. tot betaling van de helft van die saldi, onder verrekening van het door [eiser] uit hoofde van de verrekening te betalen bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.[gedaagde] voert verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag per welke datum de saldi van de onder 2.3 genoemde bankrekeningen dienen te worden bepaald. [eiser] stelt zich op het hiervoor weergegeven standpunt, [gedaagde] heeft zich bij conclusie van antwoord primair op het standpunt gesteld dat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt in januari 2009, maar [eiser] heeft deze ter comparitie betwist. Gelet op de verdere opstelling van [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie, waarbij zij heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met de bedragen zoals opgenomen in de tabel in het proces-verbaal, niet meer is teruggekomen op de afspraak van januari 2009 en heeft aangegeven -toen de rechter-commissaris voorrekende dat uitgaande van mei 2008 door haar ongeveer € 500,-- betaald zou moeten worden- dat zij tot het betalen van dat bedrag bereid was, gaat de rechtbank ervan uit dat zij dit standpunt heeft laten varen. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de verdeling dient plaats te vinden per 30 mei 2008, de datum waarop het rekest voor de echtscheiding is ingediend. Daaraan heeft zij (onweersproken) ten grondslag gelegd dat de redelijkheid en billijkheid dat in dit geval meebrengen omdat na 18 juli 2008 de partneralimentatie op de bankrekening 4063185 is gestort, welke alimentatie natuurlijk niet in de verdeling moet worden betrokken. Voorts heeft [gedaagde] daaraan (onbetwist) ten grondslag gelegd dat partijen vanaf mei 2008, maar in ieder geval vanaf januari 2009 de bankrekeningen zelf beheerd en gebruikt hebben.
4.2.Het standpunt van [gedaagde] met betrekking tot de partneralimentatie is juist. Ter comparitie heeft [eiser] bovendien verklaard dat zijn voornaamste probleem bij de vaststelling van de saldi van de rekeningen is dat [gedaagde] op 27 februari 2008 € 10.000,-- heeft opgenomen van de aan haar toebedeelde rekening 4063185 en € 3.000,-- van de aan hem toebedeelde rekening 4279835. Die bedragen, aldus [eiser], moeten worden betrokken in de verdeling. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] dienaangaande met betrekking tot het eerste bedrag verklaard dat zij dit voor € 6.500,-- heeft besteed aan een nieuwe (tweedehands) Nissan, die in de boedelverdeling is betrokken. Zij heeft dit onderbouwd door het kentekenbewijs te tonen, waarop als tenaamstellingsdatum 20 maart 2008 is vermeld. De overige € 3.500,-- zijn besteed aan de huishouding, aldus [gedaagde]. Met betrekking tot het tweede bedrag heeft [gedaagde] erop gewezen dat op het bankafschrift dat [eiser] heeft overgelegd ten bewijze van de opname van € 3.000,-- is vermeld "inboedel vervangen" omdat [eiser] een aantal inboedelgoederen heeft meegenomen, waaronder de televisie. Voor € 2.000,-- is dit bedrag daaraan besteed. € 1.000,-- heeft zij teruggestort, aldus [gedaagde]. Als bewijs daarvoor heeft zij ter zitting een bankafschrift getoond.
4.3.[eiser] heeft het kentekenbewijs niet betwist. Ook het ter zitting getoonde bankafschrift heeft [eiser] niet betwist. [eiser] heeft voorts ter gelegenheid van de comparitie beaamd dat hij enige inboedelgoederen heeft meegenomen toen hij de echtelijke woning verliet. De rechtbank heeft aan de hand van de beschikking van 8 april 2009 geconstateerd dat de inboedel van de echtelijke woning in de verdeling is inbegrepen.
4.4.Het voorgaande laat geen andere slotsom toe dan dat de door [gedaagde] opgenomen bedragen voor € 8.500,-- zijn begrepen in de boedelverdeling. Voor € 1.000,-- zijn zij begrepen in het saldo van de bankrekening 4279835. Dat het geld voor het overige in de periode februari - juli 2008 is opgegaan aan de kosten van de huishouding, komt de rechtbank, gelet op het onbetwiste verweer van [gedaagde] dat de alimentatie aanvankelijk op nihil is gesteld en pas met ingang van 18 juli 2008 is vastgesteld, volstrekt aannemelijk voor. [eiser] heeft een en ander ook niet meer voldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat, hoe het ook zij, zowel per 8 april 2009 als per 30 mei 2008, dit bedrag niet meer in het saldo van de rekeningen begrepen kan worden geacht. Dat [gedaagde] nog ergens een bedrag verborgen zou houden op een bankrekening waarvan zij het saldo niet heeft opgegeven/ wenst op te geven heeft [eiser], gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal aan deze stelling voorbij gaan. De gevorderde "openheid van zaken" dient derhalve te worden afgewezen.
4.5.Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat partijen het eens zijn met betrekking tot de banksaldi per mei 2008. Gelet op de onbestreden feiten die [gedaagde] aan haar beroep op de redelijkheid en billijkheid ten grondslag heeft gelegd acht ook de rechtbank het redelijk en billijk van die saldi uit te gaan. Hierbij is van belang dat niet is gesteld of gebleken (althans niet voldoende geconcretiseerd) dat in de saldi per de door [eiser] gewenste verdelingsdatum, die een ongeveer een jaar ligt na de door [gedaagde] voorgestane verdelingsdatum, bedragen zijn begrepen die niet zijn begrepen in de saldi per mei 2008, maar wel in de verdeling moeten worden betrokken. Andere argumenten waarom op grond van de redelijkheid en billijkheid van de datum van 8 april 2009 dient te worden uitgegaan zijn door [eiser] niet aangevoerd. De vordering tot verdeling met in achtneming van de saldi per 8 april 2009 van [eiser] komt evenmin voor toewijzing in aanmerking.
4.6.Aan de hand van het overzicht per mei 2008, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de comparitie van partijen kan per dat moment het volgende worden vastgesteld:
het totale saldo van de aan [eiser] toebedeelde bankrekeningen bedraagt € 1.081,99; daarvan komt de helft, zijnde € 540,995 toe aan [gedaagde];
het totale saldo van de aan [gedaagde] toebedeelde bankrekeningen bedraagt € 2.023,69;
daarvan komt de helft, zijnde € 1.011,845 toe aan [eiser].
Hiervan uitgaande dient [gedaagde] aan [eiser] uit hoofde van de verevening van de banksaldi € 470,85 te voldoen. In zoverre komt de vordering van [eiser] voor toewijzing in aanmerking. Nu [eiser] de wettelijke rente, die [gedaagde] niet heeft betwist, heeft gevorderd per 8 april 2009 en deze vordering op de wet gegrond is, is die toewijsbaar per 8 april 2009.
4.7.Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor een proceskostenveroordeling van [gedaagde] bestaat geen grond.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 470,85 (vierhonderdzeventig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 8 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.