ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ2333

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/752074-10; 09/760001-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overvallen door minderjarige verdachte met verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een toen 15-jarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij vier gewapende overvallen en verboden wapenbezit. De overvallen vonden plaats op drie winkelbedrijven en op medewerkers van een vierde winkelbedrijf die hun omzet wilden afstorten. Tijdens de overval op de medewerkers van het vierde bedrijf werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van een slachtoffer gehouden, met als doel om hem te dwingen tot afgifte van een sealbag met € 9.800,-. Bij de andere overvallen werden de slachtoffers bedreigd en gedwongen om geld en waardevolle spullen af te geven, waarbij ook dreigende taal werd gebruikt en vuurwapens werden getoond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 9 maanden en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een ernstig delict had gepleegd dat grote gevolgen had voor de slachtoffers en de maatschappij. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gedragsproblemen van de verdachte en de noodzaak voor behandeling. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond de opgelegde straf passend gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/752074-10; 09/760001-11 (ttz.gev.)
Datum uitspraak 22 april 2011
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte X]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
en wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in Rijksinrichting De Heuvelrug, Locatie Eikenstein.
De terechtzittingen.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 13 en 20 januari 2011, 18 februari 2011 (in het aanhoudingsproces-verbaal van deze terechtzitting is abusievelijk 18 januari 2011 vermeld) en 7 april 2011 en ter terechtzitting van 8 april 2011 ex artikel 495b, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de gelijktijdige behandeling met de zaken van de medeverdachten [Y] en [Z].
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te Almelo, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. L. Robert-Altimari heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/752074-10 onder 1, 2 eerste cumulatief/alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde en het hem bij dagvaarding 09/760001-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [D] tot een bedrag van € 1.764,98.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.764,98, met de bijbehorende dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [D].
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [E] tot een bedrag van € 55,-.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 55,-, met de bijbehorende dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [E].
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schoenen, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage B aan dit vonnis is gehecht), zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De officier van justitie heeft ten slotte medegedeeld dat zij tevens een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig heeft gemaakt.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/752074-10
1. ([winkelbedrijf 1])
hij op of omstreeks 7 februari 2010 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met inhoud, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 1] en/of [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk
-tegen die [A] en/of [B] heeft/hebben gezegd "Geld, geld,
geld, nu", althans woorden van gelijke strekking, en/of
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen/op het
hoofd van die [A] heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben gericht op die
[A] en/of [B];
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2. ([winkelbedrijf 2])
hij op of omstreeks 16 mei 2010 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [C] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal ongeveer 9535 euro, althans een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 2] en/of [C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [C], en/of
- tegen die [C] heeft gezegd en/of geschreeuwd: "Doe al het geld in een tasje" en/of "Doe het anders schiet ik je dood" en/of "Doe het anders schiet ik je dood" en/of "Doe de kluis open", althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 16 mei 2010 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 2] en/of [C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [C], en/of
- zeggen en/of schreeuwen tegen die [C] "Doe al het geld in een tasje" en/of "Doe het anders schiet ik je dood" en/of "Doe het anders schiet ik je dood" en/of "Doe de kluis open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3. ([winkelbedrijf 3])
hij op of omstreeks 06 juni 2010 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen en/of strippenkaarten en/of een I-phone en/of buskaarten en/of sigaretten en/of postzegels en/of boekenbonnen en/of irischeques en/of cadeaubonnen en/of dinercheques en/of een cadeaukaart en/of bioscoopbonnen en/of een waardebon en/of weekabonnementen en/of maandabonnementen en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 3] en/of [D] en/of [E], in geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [D] en/of [E], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- vastpakken en/of in de houtgreep nemen van die [E] en/of
- tonen en/of voorhouden en/of zwaaien met een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [D] en/of [E] en/of
- duwen van die [D] en/of
- roepen van de woorden "dit is een overval" en/of "naar de kluis"en/of "waar is de andere kluis" en/of "waar is het geld" en/of "open de kassa"en/of "bukken, bukken" en/of "schieten, schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4. ([winkelbedrijf 3])
hij op of omstreeks 06 juni 2010 te Delft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk [merk], model [model], voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Ten aanzien van parketnummer 09/760001-11
1. ([winkelbedrijf 4])
hij op of omstreeks 13 augustus 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [F] en/of [G] heeft gedwongen tot de afgifte van twee, althans een of meer, boterhamdoosjes met inhoud en/of zes, althans een of meer, sealbags met inhoud (in totaal inhoudende 4240,25 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van twee, althans een of meer, vuurwapens, althans een of meer op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en), aan die [F] en/of [G], en/of het zeggen tegen die [F] en/of [G] "We willen geld" en/of "Geld, geld";
en/of
hij op of omstreeks 13 augustus 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een of meer, boterhamdoosjes met inhoud en/of zes, althans een of meer, sealbags met inhoud (in totaal inhoudende 4240,25 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [F] en/of [G], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van twee, althans een of meer, vuurwapens, althans een of meer op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en), aan die [F] en/of [G], en/of het zeggen tegen die [F] en/of [G] "We willen geld" en/of "Geld, geld";
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[W] en/of [verdachte] op of omstreeks 13 augustus 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [F] en/of [G] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van twee, althans een of meer, boterhamdoosjes met inhoud en/of zes, althans een of meer, sealbags met inhoud (in totaal inhoudende 4240,25 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van twee, althans een of meer, vuurwapens, althans een of meer op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en), aan die [F] en/of [G], en/of het zeggen tegen die [F] en/of [G] "We willen geld" en/of "Geld, geld";
en/of
[W] en/of [Y] op of omstreeks 13 augustus 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen twee, althans een of meer, boterhamdoosjes met inhoud en/of zes, althans een of meer, sealbags met inhoud (in totaal inhoudende 4240,25 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [F] en/of [G], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van twee, althans een of meer, vuurwapens, althans een of meer op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en), aan die [F] en/of [G], en/of het zeggen tegen die [F] en/of [G] "We willen geld" en/of "Geld, geld",
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 13 augustus 2010 te Utrecht, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 Wetboek van Strafrecht
2. ([winkelbedrijf 4])
hij op of omstreeks 13 augustus 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk [merk], model [model], kaliber 9mm P.A.) en/of munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie, te weten twee, althans een of meer, gaspatronen (merk [merk], kaliber 9mm PAK) en/of een knalpatroon (merk [merk], kaliber 9mm PAK) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
art 55 lid 3 ahf/ond b Wet wapens en munitie
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen als bijlage (bijlage A) aan dit vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van 09/752074-10, feit 1 ([winkelbedrijf 1]), feit 2 ([winkelbedrijf 2]) feiten 3 en 4 ([winkelbedrijf 3]) Ten aanzien van 09/760001-11, feiten 1 en 2 ([winkelbedrijf 4])
De verdachte heeft in eerste instantie zijn betrokkenheid bij de overvallen ontkend, later heeft hij bij de politie, alsmede ter terechtzitting geen verklaringen willen afleggen ten aanzien van de aan hem ten laste gelegde feiten.
In het dossier bevindt zich de uitwerking van een in P.I. Eikenstein opgenomen gesprek van 10 september 2010 (verder te noemen OVC gesprek) van de verdachte met zijn bezoekers. De verdachte vertelt in dit gesprek - kort samengevat - vier overvallen, te weten [winkelbedrijf 1], [winkelbedrijf 2], [winkelbedrijf 3] en [winkelbedrijf 4], te hebben gepleegd. De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de uitlatingen van zijn cliënt in het voormelde gesprek dienen te worden beschouwd als grootspraak. Hij zou zich tegenover zijn vrienden stoer hebben willen voordoen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de verdachte zich heeft bediend van grootspraak, nu zijn uitlatingen op hoofdlijnen en relevante bijzonderheden steun vinden in andere bewijsmiddelen, welke op zijn betrokkenheid bij de hem ten laste gelegde feiten wijzen. De rechtbank zal de inhoud van het OVC-gesprek dan ook voor het bewijs bezigen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af ten aanzien van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van 09/752074-10, feit 1 ([winkelbedrijf 1])
Op zondag 7 februari 2010 omstreeks 17:50 uur, heeft in de binnentuin van een parkeergarage in Delft een afpersing plaatsgevonden van twee medewerkers van [winkelbedrijf 1], gevestigd aan de [adres] te Delft. De bewuste medewerkers waren op weg om de omzet van de winkel, door hen vervoerd in een sealbag, af te storten. Drie personen dwongen de medewerkers de sealbag met € 9.800,- af te geven. Hierbij is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van de aangever gezet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd op grond van de aangiftes, verdachtes uitlatingen in het OVC-gesprek en de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer in gebruik bij de verdachte (op dat moment [telefoonnummer]), waaruit geconcludeerd kan worden dat de verdachte ten tijde van de overval in Delft aanwezig was.
Ten aanzien van 09/752074-10, feit 2 ([winkelbedrijf 2])
Op zondag 16 mei 2010 omstreeks 16:55 uur wordt de heer [C], winkelmedewerker van de [winkelbedrijf 2] te Delft overvallen door drie personen. Hierbij is gebruik gemaakt van een zilverkleurig vuurwapen. Tijdens de overval kwam een klant binnen die onder schot is gehouden en mee moest werken. De overvallers hebben een geldbedrag van € 9.535,- weggenomen.
In de winkel van de [winkelbedrijf 2] heeft een beveiligingscamera de overval geregistreerd. Deze beelden zijn door de politie opgevraagd en geanalyseerd.
Op de voormelde beelden zijn drie verdachten te zien. Verbalisant [verbalisant 1] herkent één van hen als [verdachte].
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding 09/752074-10 onder 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de aangiftes, verdachtes uitlatingen in het OVC-gesprek en de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] van de verdachte op de beschikbare camerabeelden.
Ten aanzien van 09/752074-10, feiten 3 en 4 ([winkelbedrijf 3])
Op zondag 6 juni 2010 omstreeks 16.55 uur, heeft een gewapende overval plaatsgevonden op de eigenaar van de firma [winkelbedrijf 3] te Delft, te weten de heer [D] en zijn dochter, [E]. Deze overval is uitgevoerd door drie daders. Tijdens de overval is de dochter door een van de overvallers bij haar nek vastgepakt, terwijl een ander een pistool in zijn hand had. De dochter is gedwongen de kluis in het kantoor te openen, waarna een van de daders de inhoud van de kluis in een tas heeft gedaan. Daarna is aan de eigenaar en zijn dochter gevraagd waar de andere kluis is. Ook hebben de overvallers het kantoor doorzocht waarbij de i-phone van de dochter uit haar tas is gestolen. De dochter heeft de TNT kluis in de winkel geopend, de daders hebben de inhoud hiervan meegenomen alsmede de kassalade. Daarna zijn de eigenaar en zijn dochter door een van de daders naar het kantoor geleid, waarna de eigenaar nog de sleutel van de kluis aan een van hen moest afstaan. De kantoordeur is dichtgegooid en de daders hebben rennend de winkel verlaten.
Ook de heer [D] is vervolgens de winkel uit gerend en ziet op straat zijn zoon en de vriend van zijn dochter bij een van de daders staan. De heer [D] is er naar toe gerend en heeft de jongen bij zijn keel gegrepen en tegen de muur gedrukt. De politie is ter plaatse gekomen en heeft de betreffende dader, te weten medeverdachte [Z], aan gehouden.
Bij deze overval zijn sigaretten, cadeaubonnen, bioscoopbonnen, strippenkaarten, postzegels een i-phone en een groot geldbedrag buit gemaakt.
Het bij de overval gebruikte vuurwapen is in een nabij gelegen sloot/gracht op aanwijzen van getuigen door het duikteam van de politie opgevist.
Voorts heeft de beveiligingscamera in de winkel de overval geregistreerd. Deze beelden zijn door de politie opgevraagd en geanalyseerd. Tevens zijn er camerabeelden d.d. 6 juni 2010 van de nabijgelegen [winkelbedrijf 2] opgevraagd en geanalyseerd, teneinde een totaalbeeld te verkrijgen van een mogelijke route van de daders. Op de laatstgenoemde beelden zijn de drie daders van de overval op de [winkelbedrijf 3] ook te zien.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd op grond van het OVC-gesprek, de aangiftes van de heer [D] en zijn dochter [E], de herkenning van de verdachte op de beschikbare camerabeelden en de aanwezigheid van verdachtes DNA op de tas waarin de buit zat.
Ten aanzien van 09/760001-11, feiten 1 en 2 ([winkelbedrijf 4])
Op vrijdag 13 augustus 2010, omstreeks 12.05 uur, heeft een gewapende overval plaatsgevonden op twee medewerksters van de firma [winkelbedrijf 4], [adres] te Utrecht. De overval is uitgevoerd door twee gewapende en gemaskerde mannen. Tijdens de overval is een van de medewerksters van [winkelbedrijf 4] gedwongen om een deur die toegang geeft tot het kantoor in het filiaal te openen. Op dat moment zat een tweede medewerkster in het kantoor. Eenmaal in het kantoor is de eerste medewerkster gedwongen om de in dat kantoor geplaatste en afgesloten kluis te openen en daaruit verschillende sealbags inhoudende een totaal geldbedrag van ruim € 4.220,25 te pakken en aan een van de twee overvallers af te geven. Door die overvaller is een tas voor haar open gehouden en is zij gedwongen de met geld gevulde sealbags in die tas te deponeren.
Hierna zijn de twee daders de winkel uit gevlucht en weggerend via de [straat]. Direct bij het verlaten van het winkelcentrum zijn de twee daders achtervolgd door diverse omstanders/getuigen. Verdachte [verdachte] is na deze achtervolging op aanwijzing van een getuige aangehouden.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de overval is gepleegd door drie daders. Dat een derde dader betrokken is geweest en samen met de eerste twee overvallers is gevlucht, wordt mede ondersteund door het feit dat, tijdens het onderzoek in de omgeving van de vluchtroute (in het plantsoen aan de [straat]) diverse goederen, waaronder drie overjassen, zijn aangetroffen. Voorts is door diverse getuigen ([getuige 1], [getuige 2], [getuige 3]) verklaard dat, kort voor de overval, drie jonge mannen, allen gekleed in een zwarte jas, zich hebben opgehouden in de zeer directe omgeving van het winkelcentrum [winkelcentrum] met zicht op het filiaal van [winkelbedrijf 4]. Het viel die getuigen op dat de drie jongens allen een winterjas droegen terwijl de buitentemperatuur ongeveer 24 graden was. Daarnaast spreken ook getuigen van drie vluchtende mannen na de overval. Op grond van hetgeen de verdachte hierover heeft gezegd in het OVC gesprek, gaat de rechtbank er van uit dat hij degene is geweest die buiten voor de winkel heeft gestaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de aanhouding van de verdachte, de aangiftes en het OVC-gesprek.
De raadsman heeft naar voren gebrachte dat nu [F] - medewerkster van [winkelbedrijf 4] - verdacht wordt van betrokkenheid bij de overval, het bestanddeel 'bedreiging van geweld' jegens haar niet opgaat.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Daartoe wordt overwogen dat de opvatting dat van "bedreiging met geweld" in de zin van art. 312 Wetboek van Strafrecht geen sprake kan zijn indien de persoon tegen wie die bedreiging is gericht, zich niet bedreigd heeft gevoeld, geen steun vindt in het recht (vgl. t.a.v. art. 317 Sr HR 26 april 1994, LJN AD2096, NJ 1994/580).
De bewezenverklaring.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/752074-10 onder 1, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 vermelde feiten, en de bij dagvaarding met parketnummer 09/760001-11 onder 1 primair eerste cumulatief/alternatief en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht:
Ten aanzien van parketnummer 09/752074-10
1. ([winkelbedrijf 1])
hij op 7 februari 2010 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [A] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met inhoud toebehorende aan [winkelbedrijf 1], door met zijn mededaders, opzettelijk
- tegen die [A] en [B] heeft gezegd "Geld, geld, geld, nu", en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [A] heeft gehouden en gericht op die [A] en [B].
2. eerste en tweede cumulatief/alternatief ([winkelbedrijf 2])
hij op 16 mei 2010 te Delft tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [C] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [winkelbedrijf 2], door met zijn mededaders, opzettelijk
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [C], en
- tegen die [C] heeft gezegd: "Doe al het geld in een tasje" en "Doe het anders schiet ik je dood" en "Doe de kluis open";
en
hij op 16 mei 2010 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [winkelbedrijf 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het
- richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [C], en
- zeggen tegen die [C] "Doe al het geld in een tasje" en/of "Doe het anders schiet ik je dood" en "Doe de kluis open".
3. ([winkelbedrijf 3])
hij op 06 juni 2010 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen en strippenkaarten en een I-phone en buskaarten en sigaretten en postzegels en boekenbonnen en irischeques en cadeaubonnen en dinercheques en een cadeaukaart en bioscoopbonnen en een waardebon en weekabonnementen en maandabonnementen en een mobiele telefoon, toebehorende aan [winkelbedrijf 3] of [D] of [E], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [D] en [E], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- vastpakken en in de houtgreep nemen van die [E] en
- tonen en voorhouden en zwaaien met een vuurwapen;
- richten van een vuurwapen op die [D] en [E] en
- duwen van die [D] en
- roepen van de woorden "dit is een overval" en "naar de kluis"en "waar is de andere kluis" en "waar is het geld" en "open de kassa"en "bukken, bukken" en "schieten, schieten".
4. ([winkelbedrijf 3])
hij op 06 juni 2010 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk [merk], model Magnum F06), voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 09/760001-11
1. primair, eerste cumulatief/alternatief ([winkelbedrijf 4])
hij op 13 augustus 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [F] en [G] heeft gedwongen tot de afgifte van sealbags met inhoud (in totaal inhoudende 4240,25 euro) toebehorende aan [winkelbedrijf 4], welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen van een vuurwapen aan die [F] en [G], en het zeggen tegen die [F] en [G] "We willen geld" of "Geld, geld";
2. ([winkelbedrijf 4])
hij op 13 augustus 2010 te Utrecht in vereniging met anderen een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk [merk], model [model], kaliber 9mm P.A.) en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie, te weten twee gaspatronen (merk [merk], kaliber 9mm PAK) en een knalpatroon (merk [merk], kaliber 9mm PAK) voorhanden heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan vier gewapende overvallen, alsmede aan verboden wapenbezit. Deze overvallen zijn gepleegd op drie winkelbedrijven, alsmede op medewerkers van de [winkelbedrijf 1] die de omzet wilden afstorten.
Bij de overval op de medewerkers van [winkelbedrijf 1] is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van het slachtoffer gehouden, met als doel om hem te dwingen tot afgifte van een sealbag met geld, in totaal een bedrag ad € 9.800,-.
Bij de overvallen op het personeel van [winkelbedrijf 2], [winkelbedrijf 3] en [winkelbedrijf 4] hebben de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers bedreigd en gedwongen geld en andere waardevolle spullen af te geven, dan wel hebben zij dit weggenomen. Aan de slachtoffers is een vuurwapen getoond, waarbij door de overvallers dreigende taal is geuit. Door het gebruik van capuchons, petjes en bivakmutsen hebben de verdachte en zijn mededaders getracht zich voor de slachtoffers onherkenbaar gemaakt.
Dergelijke brutale overvallen, waarbij de slachtoffers worden bedreigd met een vuurwapen zijn zeer ernstig en veroorzaken grote gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen hebben met de gevolgen van deze vreesaanjagende ervaringen. Bovendien wekken dergelijke feiten in toenemende mate verontwaardiging op in de maatschappij, mede gezien het kennelijke gemak waarmee dergelijke overvallen worden gepleegd. Daarnaast lijden de getroffen ondernemers door dergelijke feiten aanzienlijke financiële schade. De verdachte en zijn mededaders hebben zich aan dit alles evenwel niets gelegen laten liggen en uitsluitend oog gehad voor hun eigen gewin.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten geen verklaring af willen leggen. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte geen rekenschap afgelegd over zijn handelen. Evenmin heeft hij blijk gegeven van enig besef van het leed dat door het handelen van hem en zijn mededaders aan de slachtoffers is toegebracht of van ook maar enig medeleven met de slachtoffers. Deze houding baart de rechtbank grote zorgen voor de toekomst.
Bovendien heeft de rechtbank door de proceshouding van de verdachte geen inzicht kunnen verkrijgen in (de achtergrond van) het delictpatroon en de situatie waarin de verdachte zich bevindt met het oog op zijn toekomst.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 16 augustus 2010, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van de voorlopige hechtenis uitgebracht d.d. 24 augustus 2010, 22 september 2010, 21 oktober 2010 en 1 november 2010.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot negen maanden jeugddetentie en hem te plaatsen in een inrichting voor jeugdigen (PIJ).
De raadsman van verdachte heeft verzocht de PIJ-maatregel niet op te leggen. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om nader over de mogelijkheid van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) te doen rapporteren.
Uit de voormelde rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming komt naar voren dat zorgpunten in de ontwikkeling van verdachte sinds 2007 in toenemende mate aanwezig zijn. De verdachte laat op alle leefgebieden problemen zien. Hij is zowel op school, thuis als binnen een hulpverleningstraject niet aan te sturen en gaat geheel zijn eigen gang. Binnen de thuissituatie zorgt de verdachte vrij regelmatig voor de nodige ophef of problemen die uit de hand lopen en loopt hij van huis weg. De verdachte laat zich door zijn ouders niet corrigeren, op school laat hij gedragsproblemen zien en is sprake van ongeoorloofd schoolverzuim. Begeleiding (ITB-plus) en behandeling (Equip-training) in een strafrechtelijk kader zijn niet van de grond gekomen of hebben niet geleid tot de gewenste resultaten, mede door het ontbreken van motivatie bij zowel de verdachte als zijn ouders. De grote zorgen over het persoonlijk functioneren, alsmede over de opvoedingsituatie, hebben in mei 2010 geleid tot een ondertoezichtstelling. De verdachte toont geen probleeminzicht en wijst intensieve vorm van hulpverlening af. De Raad voor de Kinderbescherming schat de kans op recidive hoog in.
Uit het Pro Justitia rapport d.d. 13 oktober 2010 van drs. Jonker, GZ- psycholoog, komt - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
"De verdachte is een 15-jarige jongen met gemiddelde intelligentie. De verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis, te weten een gedragsstoornis. Er lijkt bij verdachte sprake te zijn van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die zich kenmerkt door egocentrisme, een gebrekkige gewetensontwikkeling, een gebrek aan empathie en een onvermogen om diepgaande relaties met anderen aan te gaan. Hij is geneigd anderen te onderschatten, zichzelf boven anderen te plaatsen en verwacht dat anderen zich aan zijn wensen zullen aanpassen. Verdachte heeft de neiging te liegen en de rollen om te draaien, met zichzelf als slachtoffer van de situatie. Dergelijke problematiek geeft meestal weinig lijdensdruk. Diagnostisch gezien zijn deze kenmerken te diagnosticeren als een gedragsstoornis. De problemen leiden op latere leeftijd vaak tot een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
De gedragsstoornis lijkt ongeveer twee jaar geleden begonnen te zijn. Terugredenerend lijkt verdachte van huis uit weinig sturing en begrenzing gekregen te hebben. Bij de eerdere tenlastelegging is hij door zijn vader bevestigd in de slachtofferrol die hij aannam, in plaats van te worden aangesproken op het ontoelaatbare van zijn gedrag.
De zwaarste ambulante begeleiding heeft niet geholpen. De familie is ook niet gemotiveerd om hier nogmaals aan mee te werken en daarnaast is de inschatting dat zij (ongewild) bijdragen aan het versterken van ongewenst gedrag. Indien het ten laste gelegde bewezen kan worden is verdachte gerecidiveerd onder de maatregel. Gezien de ernst van de problematiek, het recidiverisico en de ervaring dat de problematiek in de volwassenheid kan leiden tot een moeilijk behandelbare antisociale persoonlijkheidsstoornis, adviseert onderzoekster tot het opleggen van een PIJ-maatregel voor de grootste kans op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte".
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek van de psychiater dr. M. Wiznitzer. Vervolgens heeft de rechter-commissaris op 6 december 2010 de opdracht gegeven verdachte ter observatie op te nemen in Teijlingereind voor een periode van zeven weken. Dit heeft geleid tot een Klinisch Multidisciplinair Pro Justitia rapportage d.d. 24 maart 2011, opgesteld en ondertekend door M. van Genabeek, GZ-psycholoog en D. Matser, Kinder- en jeugdpsychiater.
Ook de deskundigen M. van Genabeek en D. Matser concluderen dat er bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis. Gezien het patroon van gedragsproblemen van de laatste jaren, waarbij ouders niet staat zijn geweest verdachtes gedrag buiten huis voldoende te monitoren en te begrenzen, achten deze deskundigen het aannemelijk dat gedragsproblemen zich blijven voordoen en dat zonder ingrijpen en het inzetten van externe begeleiding een verhoogde kans blijft bestaan op criminogeen gedrag. Zij geven voorts aan dat door de weigering van de verdachte om over het tenlastegelegde te praten, geen directe uitspraak gedaan kan worden over de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het tenlastegelegde.
De voornoemde deskundigen achten - indien het tenlastegelegde wordt bewezen - het opleggen van een detentiestraf het meest geschikt als strafrechtelijke afdoening, met daarnaast het toepassen van een GBM, waarbij school en gezinsbegeleiding (MDFT) centraal staan. Een PIJ- maatregel wordt door de deskundigen niet wenselijk geacht, daar dit tot een langere residentiële periode zou leiden, waarbij verdachtes gevoeligheid voor zijn sociale omgeving mogelijk leidt tot een verdere identificatie met criminele leeftijdsgenoten en een gevoel van verlies van een prosociaal perspectief. De ouders hebben aangegeven aan een systeemtherapie medewerking te zullen verlenen.
De rechtbank overweegt dat zowel uit het ForCA rapport als het rapport van de psycholoog Jonkers naar voren komt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, in de zin van een gedragsstoornis waarvoor behandeling noodzakelijk is. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en maakt deze tot de hare.
Anders dan de psycholoog Jonkers zijn de deskundigen van het ForCA van mening dat deze behandeling in een ambulante setting zou moeten plaatsvinden. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of ambulante behandeling in het kader van de GBM, zoals geadviseerd door de deskundigen in het ForCA rapport, afdoende is.
Naar het oordeel van de rechtbank is een ambulante behandeling binnen een GBM niet toereikend. Vanuit meerdere disciplines en door verschillende instanties is reeds meerdere malen en gedurende een lange periode getracht de steeds verdergaande gedragsproblematiek van verdachte te verbeteren. Eerdere ambulante interventies hebben evenwel onvoldoende resultaat opgeleverd in het bijzonder door het gebrek aan motivatie van zowel verdachte als diens ouders. De inzet van deze hulptrajecten heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte herhaaldelijk is overgegaan tot het plegen van ernstige strafbare feiten. Ondanks dat verdachte en zijn ouders hebben gezegd dat zij thans wel mee willen werken aan hulpverlening teneinde de scholing van verdachte veilig te stellen, heeft de rechtbank - mede gezien de opstelling van verdachte en zijn ouders in het recente verleden - geen vertrouwen in een goede afloop daarvan. Hierbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de verdachte een ontkennende verdachte is die geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de bewezen verklaarde feiten. Voorts heeft de verdachte geen blijk gegeven van enig inzicht in de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers van het door hem en zijn medeverdachten uitgeoefende geweld of te dien aanzien enig medeleven betoond. Ter terechtzitting is de rechtbank evenmin overtuigd geraakt van de oprechtheid van zijn motivatie tot behandeling. De verdachte vertoont aanzienlijke problemen in alle drie de milieus en heeft kennelijk grote weerstand ten aanzien van bemoeienis van hulpverleners. Verdachtes ouders zijn eerder niet in staat gebleken hem bij te sturen, zijn onvoldoende in staat zijn handelen te monitoren en zijn kennelijk van mening dat alles goed zal komen met verdachte als hij maar naar school gaat. Daarmee bagatelliseren zij de ernst van het door de verdachte vertoonde gedrag en leggen zij de oorzaak voor dit handelen voor een belangrijk deel bij anderen dan bij de verdachte.
Van doorslaggevend belang acht de rechtbank de meerdere tenlastegelegde en bewezenverklaarde ernstige geweldsdelicten. De rechtbank is op grond van hetgeen is overwogen dan ook van oordeel dat het noodzakelijk is dat de zorgwekkende ontwikkeling van de verdachte op korte termijn een positieve wending krijgt, zowel in het belang van de bescherming van de maatschappij als in het belang van de verdere ontwikkeling van verdachte.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat alleen het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende veilig zal stellen dat recht wordt gedaan aan zowel het belang van verdachte bij de noodzakelijke behandeling, als het belang van de maatschappij bij de nodige bescherming. Gelet op de ernst van de gepleegde delicten, de heftigheid van het daarbij gebruikte geweld en het gevaar voor recidive vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Bovendien is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank wijst af het verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden opdat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek kan verrichten naar de invulling van een GBM.
De inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst vermelde schoenen van Dior, maat 40.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De heer [D], heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/752074-10, feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.764, 98.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.764,98.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.764,98, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D].
Mevrouw [E], heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/752074-10, feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 55,-.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 55,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 juni 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 55,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 juni 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [E].
Toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/752074-10 onder 1, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, en de bij dagvaarding met parketnummer 09/760001-11 onder 1 primair eerste cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde feiten zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
parketnummer 09/752074-10, feit 1; parketnummer 09/760001-11, feit 1 primair, eerste cumulatief/alternatief:
AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
parketnummer 09/752074-10, feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief;
AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
EN
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
parketnummer 09/752074-10, feit 3
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD EN VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
parketnummer 09/752074-10, feit 4; parketnummer 09/760001-11, feit 2
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot
Jeugddetentie voor de duur van 9 (NEGEN) MAANDEN
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
en legt verdachte op de maatregel van
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst met parketnummer 09/752074-10 onder 1. vermelde voorwerpen, te weten: 1 paar Dior schoenen, maat 40.
Ten aanzien van parketnummer 09/752074-10, feit 3:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [D] hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.764,98;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.764,98, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [D];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 13 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Ten aanzien van parketnummer 09/752074-10, feit 3:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [E] hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 55,-
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 55,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [E];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Soffers, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.M. Ghrib kinderrechter,
en mr. R. Brand, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. Breda en Van Toor-van Essen, griffiers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2011.