ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ2016

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-054794-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een vlag van de Libische ambassade in Den Haag tijdens protestactie

Op 20 april 2011 heeft de politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met vier anderen werd beschuldigd van diefstal van een vlag van de Libische ambassade in Den Haag en van erfvredebreuk. De feiten vonden plaats op 21 februari 2011, toen de verdachte en zijn medeverdachten de vlag van de ambassade naar beneden haalden als protest tegen de gewelddadigheden in Libië. De officier van justitie eiste een geldboete van € 500,00, maar de politierechter oordeelde dat een geldboete van € 250,00 passend was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening, omdat de vlag enkel als protest werd weggenomen. De politierechter oordeelde echter dat de verdachte zich feitelijk als heer en meester over de vlag had gedragen, wat de diefstal bewezen achtte. Ook werd vastgesteld dat de diefstal in vereniging was gepleegd, aangezien er sprake was van een bewuste samenwerking tussen de verdachten.

De politierechter benadrukte dat de verdachte en zijn medeverdachten legitieme manieren hadden om hun protest te uiten, zoals een geplande demonstratie. De rechter oordeelde dat de actie niet binnen de grenzen van de Nederlandse wet viel, ondanks de emotionele motieven van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, die niet ten uitvoer werd gelegd onder de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09/054794-11
Datum uitspraak: 20 april 2011
(Verkort vonnis)
De politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Libië) op [datum] 1979,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 april 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A. Lucardie, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. C.A.M. Eijgenraam heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1
hij op of omstreeks 21 februari 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (Libische) vlag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de ambassade van Libië, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 21 februari 2011 te 's-Gravenhage wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten erf gelegen aan de Parkweg 15 en in gebruik bij personeel van de ambassade van Libië, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte;
(art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
De bewijsmiddelen.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de politierechter tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de politierechter bewezen acht, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals hieronder weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad, dat:
1
hij op 21 februari 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (Libische) vlag, toebehorende aan de ambassade van Libië;
2
hij op 21 februari 2011 te 's-Gravenhage wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten erf gelegen aan de Parkweg 15 en in gebruik bij personeel van de ambassade van Libië.
Nadere bewijsoverweging.
Uit de verklaringen zoals weergegeven in het dossier en uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat verdachte op 21 februari 2011 samen met vier anderen in de auto van [A]'s vader naar de ambassade van Libië in Den Haag is gereden om de locatie van de ambassade te verkennen met het oog op een geplande demonstratie op woensdag. Ter plaatse ontstond spontaan het plan om de Libische vlag van de ambassade weg te halen. Verdachte en zijn medeverdachten zagen deze vlag als symbool van de Libische leider Gaddafi, tegen wie zij veel boosheid voelden vanwege het geweld tijdens de opstand in Libië en de gevolgen daarvan voor inwoners van Libië, waaronder hun familieleden, bekenden en soldaten.
Verdachte is samen met zijn medeverdachten [A] en [B] over het hek van de ambassade geklommen. Zij hebben de vlag naar beneden gehaald, van de vlaggenmast gehaald, waarna verdachte de vlag over het hek naar medeverdachte [C] heeft gegooid, die aan de andere kant van het hek stond. De drie verdachten zijn weer terug over het hek geklommen. [C] heeft de vlag vervolgens in de auto van [A]'s vader gelegd, terwijl de andere vier werden aangehouden door de inmiddels ter plaatse gekomen politie. Ook [C] is daarna aangehouden.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van wegnemen als bedoeld in artikel 310 Sr overweegt de rechtbank als volgt.
Vereist is dat de dader zich een zodanig feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat wegneming van het goed als voltooid kan gelden.
Nu de vlag van de mast is gehaald, over het hek is gegooid naar [C] en hij de vlag in de auto van [A]'s vader heeft gelegd, is de vlag naar het oordeel van de rechtbank daadwerkelijk weggenomen.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte niet het 'oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening' had. Verdachte heeft verklaard dat hij de vlag slechts naar beneden wilde halen uit protest en dat hij de vlag vervolgens kapot wilde maken. Omdat hij de vlag dus niet voor zichzelf wilde houden is geen sprake van toe-eigening, aldus de raadsvrouw van verdachte. Voor het bestanddeel 'toe-eigenen' is feitelijke heerschappij vereist, dat wil zeggen dat verdachte zich 'als heer en meester' over de vlag moet hebben gedragen. Gelet op de feitelijke gang van zaken, acht de politierechter wel bewezen dat verdachte zich de vlag heeft toegeëigend en het oogmerk van toe-eigening had. Immers, ook voor hetgeen verdachte met de vlag van plan was, is nodig dat hij zich als heer en meester over de vlag gedroeg.
De politierechter acht voorts bewezen dat de diefstal in vereniging is gepleegd. Hiervoor is blijkens vaststaande jurisprudentie een 'bewuste en nauwe samenwerking' vereist. Gelet op het feit dat verdachte met [A] en [B] de vlag naar beneden heeft gehaald, verdachte vervolgens de vlag aan [C] heeft gegeven en [C] de vlag in de auto heeft gelegd, acht de politierechter bij deze vier verdachten een bewuste en nauwe samenwerking aanwezig.
Ook het onder feit 2 tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een 'besloten erf" als bedoeld in artikel 138, lid 1 Sr wordt het volgende overwogen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 december 2007, LJN BB7104, onder meer overwogen: "Van een besloten erf als bedoeld in dat artikel is sprake indien dat erf kenbaar van de omgeving is afgescheiden (vgl. HR 23 november 1971, LJN AB5759, NJ 1972, 76). Het erf behoeft niet geheel afgesloten te zijn om als 'besloten' aangemerkt te kunnen worden."
Naar het oordeel van de rechtbank was voor verdachte voldoende kenbaar dat hij het erf van de ambassade niet mocht betreden, nu daar een groot hek omheen stond. Derhalve is sprake van een besloten erf.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde.
Door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd dat bij het handelen van verdachte de materiële wederrechtelijkheid ontbrak, omdat het ging om een symbolische daad. Het doel was aandacht vragen voor de situatie in Libië. Dit doel rechtvaardigt volgens de raadsvrouw het betreden van het erf en het neerhalen van de vlag.
De politierechter wijst op het feit dat verdachte en zijn medeverdachten voldoende andere, legitieme mogelijkheden hadden om tegen de situatie in Libië te demonstreren. Zo was er voor twee dagen later reeds een demonstratie bij de ambassade georganiseerd. Dat verdachte en zijn medeverdachten geen andere keuze hadden dan zich de toegang tot het ambassadeterrein te verschaffen, is daarom geenszins een gegeven. Het verweer strandt dus reeds op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het bewezenverklaarde is derhalve volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte.
Bij beantwoording van de vraag of bij verdachte sprake was van psychische overmacht gaat het er om of sprake was van zeer prangende en acute omstandigheden waardoor verdachte redelijkerwijs geen weerstand meer kon en hoefde te bieden aan de drang om die vlag weg te halen.
Verdachte en zijn medeverdachten hadden onder meer die dag op televisie verschrikkelijke beelden van Libië gezien en hadden nare berichten gehoord over soldaten, familieleden en/of bekenden in Libië. Weliswaar is uit boosheid ter plekke besloten tot de onderwerpelijke actie, niet kan worden gezegd dat sprake was van een acute situatie waardoor verdachte en zijn medeverdachten niet op andere, legitieme wijze konden demonstreren.
De politierechter is dan ook van oordeel dat verdachte wel weerstand kon en moest bieden aan de drang om de vlag weg te nemen. Ook dit verweer strandt derhalve op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn over het hek, gelegen om het terrein van de ambassade van Libië, geklommen en hebben de daar aanwezige vlag neergehaald en weggenomen. De politierechter is ervan overtuigd dat verdachte en zijn medeverdachten, gezien de situatie in Libië op dat moment waarbij slachtoffers waren gevallen onder de bevolking, waaronder familieleden en/of bekenden van verdachte en zijn medeverdachten, oprechte en uit emotie voortkomende motieven hadden om deze actie te ondernemen. Daarmee is echter niet gegeven dat hun optreden binnen de Nederlandse rechtsorde, die hier als enige in het geding is, gebillijkt kan worden. De keuze die verdachte en zijn medeverdachten hebben gemaakt, is principieel onjuist: ook of zelfs juist tegenover (de vertegenwoordigers van) een bewind dat men verwerpelijk acht, dient men binnen de door de Nederlandse wet getrokken grenzen te blijven. In zoverre is ook het strafvorderlijk optreden van het openbaar ministerie in deze zaak te billijken.
Nu het echter om een eenmalig en tamelijk uitzonderlijk incident gaat, is de politierechter met de officier van justitie van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete een passende reactie vormt. De politierechter matigt de door de officier van justitie gevorderde geldboete enigszins, nu het een snelle, kortdurende actie is geweest waaruit voor de ambassade geen materiële schade is ontstaan.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 138, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De politierechter,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 250,00;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 5 dagen;
bepaalt dat die geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Paridon, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 20 april 2011.