ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1655

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
388029 / HA RK 11-105 Wrakingnummer 7/2011
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak met betwisting van partijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 maart 2011 uitspraak gedaan over een schriftelijk verzoek tot wraking van rechter-commissaris mr. [X], belast met de behandeling van strafzaken. Verzoeker heeft mr. [X] gewraakt op basis van vermeende partijdigheid, die volgens hem voortkwam uit haar optreden tijdens de voorgeleiding op 24 september 2010. Verzoeker stelde dat hij onterecht werd afgekapt door mr. [X] toen hij over de moorden op C. Lindemans en M. Rost van Tonningen begon. Daarnaast werd gesteld dat de door verzoeker voorgedragen getuigen niet waren gehoord, terwijl er wel onbetrouwbare getuigen door de politie en het openbaar ministerie waren gehoord. Verzoeker vond de benoeming van deskundigen door mr. [X] onterecht en beschouwde deze als een schijn van partijdigheid.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking voor zover het betrekking had op de handelwijze van mr. [X] tijdens de voorgeleiding en de benoeming van deskundigen. De rechtbank stelde vast dat procedurele beslissingen van de rechter-commissaris, zoals het beletten van vragen, geen grond voor wraking kunnen opleveren, tenzij er bijkomende feiten of omstandigheden zijn. De rechtbank concludeerde dat dergelijke feiten niet waren gesteld of gebleken. Bovendien was de raadsvrouw van verzoeker aanwezig tijdens de verhoren en had zij geen bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken.

De rechtbank wees het verzoek tot wraking voor het overige af en bepaalde dat het geding voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mrs. E. Rabbie, J.G.J. Brink en G.P. Verbeek, met mr. A.E. Dutrieux als griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 7/2011
zaaknummer: 388029 / HA RK 11-105
parketnummer: 09/650051-10
datum beschikking: 14 maart 2011
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), in de zaak van:
[verzoeker]
verzoeker,
tegen
Mr. [X],
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Verzoeker is op 24 september 2010 in aanwezigheid van zijn raadsman (die zijn raadsvrouw verving) geleid voor de rechter-commissaris mr. [X]. Mr. [X] heeft verzoeker in bewaring gesteld. Vervolgens heeft mr. [X] deskundigen benoemd om een onderzoek in te stellen naar de geestvermogens van verzoeker. De strafzaak tegen verzoeker met bovenvermeld parketnummer is op 7 januari 2011 behandeld door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Het onderzoek ter terechtzitting is voor bepaalde tijd geschorst en de stukken zijn in handen van de rechter-commissaris gesteld voor het horen van de getuigen [getuige A] en [getuige B].
1.2 Mr. [X] heeft als rechter-commissaris voornoemde getuigen gehoord. Bij die verhoren waren de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie, mr. N.H. Vogelenzang, aanwezig. De raadsvrouw heeft aan de getuige [getuige B] enkele vragen gesteld en heeft aan de rechter-commissaris een lijst overhandigd met vragen die verzoeker gesteld wilde hebben. Mr. [X] heeft de beantwoording van een groot aantal van deze vragen belet. Een drietal vragen heeft zij in een aangepaste formulering aan de getuige [getuige B] gesteld. De raadsvrouw heeft tegen deze gang van zaken geen bezwaar gemaakt.
1.3 Bij brief van 16 februari 2011 (ingekomen op 22 februari 2011) heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [X].
1.4 Mr. [X] heeft bij verweerschrift gereageerd op het wrakingsverzoek. Dit verweerschrift is op 25 februari 2011 door de wrakingskamer ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 28 februari 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. Mr. [X] is - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. Namens de officier van justitie mr. N.H. Vogelenzang is verschenen de officier van justitie mr. T.N.M. Kamps.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker heeft mr. [X] gewraakt, omdat zij partijdig is. Dit blijkt volgens verzoeker - kort en zakelijk weergegeven - uit het optreden van mr. [X] tijdens de voorgeleiding op 24 september 2010. Verzoeker werd toen afgekapt door mr. [X], op het moment dat hij over de moorden op C. Lindemans en M. Rost van Tonningen begon. Voorts zijn de door verzoeker voorgedragen getuigen-deskundigen ten onrechte niet gehoord. Daarentegen zijn door de politie en het openbaar ministerie wel enkele onbetrouwbare getuigen gehoord die valselijk hebben verklaard. Verder wekt de benoeming door mr. [X] van achtereenvolgens psychiater De Man en psycholoog Schilder, in verzoekers ogen "onzindeskundigen", de schijn van partijdigheid. Het lijkt hierdoor alsof mr. [X] de waarheid in de doofpot wil stoppen.
Het feit dat slechts twee - onbetrouwbare - getuigen werden gehoord door mr. [X], die bovendien circa 200 leugens en valsheden hebben verklaard, was de reden waarom verzoeker een lijst met 150 kritische vragen had opgesteld. Dat mr. [X] van deze lijst slechts drie vragen gesteld heeft, leidt tot de conclusie dat zij partijdig is. Bovendien is verzoeker niet duidelijk welke vragen er exact aan de getuigen zijn gesteld. Er is ten slotte tijdens de verhoren door de getuigen meineed gepleegd, aldus verzoeker.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] berust niet in de wraking. Zij deelt de conclusies van verzoeker niet, op grond van het volgende.
Tijdens de voorgeleiding op 24 september 2010 heeft mr. [X] verzoeker op enig moment onderbroken, omdat hetgeen hij verklaarde naar haar oordeel in geen enkel verband stond met de feiten op de vordering tot inbewaringstelling en evenmin van invloed was op een eventuele beslissing op een verzoek tot schorsing. Er is op dat moment noch door verzoeker noch door zijn raadsman hiertegen geprotesteerd.
De benoeming van de deskundigen is gebeurd conform de wettelijke regels. De verdediging heeft dan ook de mogelijkheid gehad hierop invloed uit te oefenen dan wel om een contra-expertise te verzoeken.
De beslissing tot het horen van voornoemde twee getuigen en tot het afwijzen van de overige verzoeken om het horen van getuigen is door de rechtbank genomen. Dit kan dan ook niet tot wraking van mr. [X] leiden.
Tijdens het verhoor van mevrouw [getuige A], in aanwezigheid van de raadvrouw, zijn alle vragen beantwoord en zijn er geen antwoorden belet.
Bij gelegenheid van het verhoor van [getuige B] hebben mr. [X] en de raadsvrouw de getuige enkele vragen gesteld. Mr. [X] heeft de beantwoording van één vraag van de raadsvrouw belet, omdat zij de vraag niet relevant vond voor enige te nemen beslissing. De raadsvrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Van voornoemde lijst met vragen van verzoeker heeft mr. [X] er drie gesteld. De vragen, zoals gesteld, en de antwoorden van de getuige zijn opgenomen in het proces-verbaal. Daarin is tevens opgenomen welke vragen er niet zijn gesteld. De lijst met vragen is tevens achter het proces-verbaal gehecht, zodat dit voor de rechtbank controleerbaar is.
Het vorenstaande leidt naar de mening van mr. [X] niet tot het oordeel dat er sprake is van (schijn van) partijdigheid. Voor zover het verzoek ziet op de voorgeleiding en de benoeming van deskundigen, is dit bovendien te laat gedaan.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
6. Beoordeling.
Artikel 513 van het WvSv bepaalt dat een verzoek tot wraking gedaan wordt zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ter beoordeling ligt derhalve allereerst voor of het wrakingsverzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Nu het wrakingsverzoek deels ziet op de handelswijze van mr. [X] tijdens de voorgeleiding op 24 september 2010 en op haar vóór de terechtzitting van 7 januari 2011 genomen beslissing om deskundigen te benoemen, terwijl het verzoek eerst is ingekomen op 22 februari 2011, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek in zoverre niet tijdig is gedaan. Gelet hierop is verzoeker in zoverre niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Voor zover de bezwaren van verzoeker zien op het handelen van mr. [X] tijdens de getuigenverhoren overweegt de rechtbank als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 3 weergegeven, leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van deze rechter-commissaris kan rechtvaardigen. Het beletten gevolg te geven aan enige vraag door de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman gedaan, is een procedurele beslissing die de rechter-commissaris op grond van artikel 187b van het WvSv neemt. Dergelijke procedurele beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond voor wraking opleveren. Zodanige feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Verzoekers stelling dat de getuigen onjuist hebben verklaard - wat daar verder van zij - is geen omstandigheid die aan mr. [X] te wijten is. Hierbij merkt de rechtbank op, dat de raadsvrouw van verdachte aanwezig is geweest tijdens de verhoren, op dit punt geen bezwaar heeft gemaakt en evenmin heeft verzocht de getuigen onder ede te stellen. Bovendien kan verzoeker de rechtbank verzoeken de getuigen opnieuw te (laten) horen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing.
De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover het verzoek ziet op de handelwijze van mr. [X] tijdens de voorgeleiding op 24 september 2010 alsmede voor zover het verzoek ziet op de beslissing tot het benoemen van deskundigen;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de officier van justitie mr. N.H. Vogelenzang;
• de rechter-commissaris mr. [X].
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, voorzitter, J.G.J. Brink en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2011.