beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 6/2011
zaaknummer: 387512 / HA RK 11-91
zaaknummer in hoofdzaak: 910722 / CV EXPL 09-9036
datum beschikking: 14 maart 2011
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
Mr. [X],
kantonrechter in de rechtbank 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
Op 14 februari 2011 is voor mr. [X] een comparitie van partijen gehouden in het geding tussen Oxxio Nederland B.V. als eiseres en verzoeker als gedaagde. Blijkens het proces-verbaal van deze zitting heeft mr. [X] medegedeeld dat zij - ondanks daartegen door verzoeker aangevoerde bezwaren - ter zitting de bandopname van een op 26 maart 2008 opgenomen telefoongesprek tussen verzoeker en Oxxio wilde beluisteren. Daarop heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de kantonrechter gedaan.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 28 februari 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. Mr. [X] is - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. Namens de gemachtigde van Oxxio Nederland B.V., BSR Gerechtsdeurwaarders, is verschenen mevr. [A].
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting, zijn op 28 februari 2011 en op 1 maart 2011 een tweetal faxberichten van verzoeker ingekomen.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker heeft verzocht mr. [X] te wraken, nu zij vooringenomen en partijdig is. Dit blijkt volgens verzoeker - kort en zakelijk weergegeven - uit het handelen van de kantonrechter gedurende de gehele procedure. Zo was [A] ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 14 februari 2011 reeds in de zittingzaal aanwezig, op het moment dat verzoeker binnen kwam. Het is verzoeker niet duidelijk waarover de kantonrechter en [A] op dat moment reeds gesproken hadden. Vervolgens is verzoeker door de kantonrechter niet in de gelegenheid gesteld de identiteit van [A] vast te stellen.
Voorts heeft verzoeker het vermoeden dat er tijdens een eerdere zitting op 25 oktober 2010, in afwezigheid van verzoeker, een onderonsje heeft plaatsgevonden tussen mr. [X] en [A]. Bij deze gelegenheid is volgens verzoeker reeds gesproken over de bandopname van een telefoongesprek tussen verzoeker en een medewerker van Oxxio.
Tijdens de comparitie van partijen op 14 februari 2011 wilde de kantonrechter het afspelen van voornoemde bandopname toestaan. Verzoeker meent dat hij voorafgaande aan de comparitie in de gelegenheid gesteld had moeten worden deze opname te beluisteren, de authenticiteit en volledigheid van de opname te verifiëren en hierop desgewenst te reageren. Dit is niet gebeurd. Bovendien heeft mr. [X] reeds in een tussenvonnis van 19 mei 2010 beslist dat na een termijn van vier weken geen stukken meer zouden mogen worden ingebracht. Nu vorenstaande feiten voor de kantonrechter geen aanleiding vormden om het beluisteren van de bandopname te weigeren, leidt dit volgens verzoeker tot het oordeel dat harerzijds sprake is van partijdigheid.
4. Het standpunt van mr. [X].
Bij brief van 21 februari 2011 (ingekomen op 22 februari 2011) heeft mr. [X] verwezen naar de inhoud van het proces-verbaal van de op 14 februari 2011 gehouden comparitie van partijen. Zij is nog altijd van mening dat het afluisteren van de bandopname in het belang van de zaak is, zodat haar beslissing op dit punt juist was.
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de partij die wraking verzoekt alle feiten en omstandigheden tegelijk voor te dragen.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het verzoek, voor zover het geacht moet worden betrekking te hebben op het vonnis van de kantonrechter van 19 mei 2010 of hetgeen zou zijn voorgevallen op de zitting van 25 oktober 2010, in zoverre niet tijdig is gedaan. Hierbij merkt de rechtbank op, dat van de zitting van 25 oktober 2010 reeds bij brief van 26 oktober 2010 aan verzoeker verslag is gedaan.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie op 14 februari 2011 dat verzoeker zijn verzoek tot wraking baseert op de beslissing van de kantonrechter om de bandopname af te spelen. Ten aanzien van alle overige bezwaren van verzoeker is dan ook niet voldaan aan de eis dat alle feiten en omstandigheden tegelijk dienen te worden voorgedragen. Ditzelfde geldt voor de eerst in verzoekers faxberichten van 28 februari 2011 en 1 maart 2011 geuite bezwaren alsmede voor verzoekers stelling - wat daar verder ook van zij - dat er op 14 februari 2011 (mogelijk) reeds een gesprek had plaatsgevonden tussen de kantonrechter en [A], voordat verzoeker de zittingzaal betrad.
Gelet op het vorenstaande is verzoeker in zoverre niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Ten aanzien van de beslissing van de kantonrechter om de bandopname af te spelen, overweegt de rechtbank als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
De enkele omstandigheid dat de kantonrechter een voor verzoeker onwelgevallige procedurele beslissing heeft genomen levert geen grond voor wraking op. Immers, niet is aannemelijk geworden dat het de kantonrechter door te beslissen de bandopname te willen beluisteren aan onpartijdigheid ontbreekt of dat door aldus te beslissen de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Daarover dient in hoger beroep te worden geklaagd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
wijst het verzoek af voor zover het ziet op de procedurele beslissing van mr. [X] tijdens de comparitie van partijen op 14 februari 2011, om de bandopname te beluisteren;
verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
bepaalt dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• mr. [X];
• Oxxio Nederland B.V p/a BSR gerechtsdeurwaarders.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, voorzitter, J.G.J. Brink en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2011.