ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1622

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5472 AKW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van woonplaatsbegrip en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw van Pakistaanse afkomst met de Nederlandse nationaliteit, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de weigering van kinderbijslag. De SVB had op 29 april 2010 besloten om de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) te weigeren, omdat zij niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd. Dit besluit werd door de SVB in een later besluit op 30 juli 2010 gehandhaafd, wat eiseres noopte om beroep in te stellen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de juridische, economische en sociale binding van eiseres met Nederland beoordeeld. Eiseres was op 15 januari 2010 vanuit Pakistan naar Nederland gekomen en verbleef in een crisisopvang. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het feit dat eiseres nog geen zelfstandige woonruimte had en geen werk, er voldoende aanwijzingen waren dat zij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had opgebouwd. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat de vraag of iemand zijn woonplaats in Nederland heeft, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat eiseres op de peildatum van 1 april 2010 haar woonplaats in Nederland had, omdat zij de intentie had om zich permanent in Nederland te vestigen en haar kinderen naar school gingen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de SVB, herstelde het primaire besluit en droeg de SVB op om eiseres per 1 april 2010 een AKW-uitkering toe te kennen. Tevens werd de SVB veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,= werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de duurzame band met Nederland in de beoordeling van ingezetenschap voor sociale zekerheidsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5472 AKW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1 Bij besluit van 29 april 2010 heeft verweerder aan eiseres met ingang van het tweede kwartaal van het jaar 2010 een uitkering ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) geweigerd op de grond dat zij niet als ingezetene van Nederland is aan te merken.
1.2 Bij besluit van 30 juli 2010 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 augustus 2010, ingekomen bij de rechtbank op 5 augustus 2010, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het beroep is op 11 maart 2011 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen de kantoorgenote van de gemachtigde van eiseres, mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
II OVERWEGINGEN
2.1 Eiseres is van Pakistaanse afkomst en heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 15 januari 2010 is eiseres met haar kinderen vanuit Karachi, Pakistan, naar Nederland gekomen. Eiseres woonde eerder, van 10 oktober 2001 tot en met juni 2002, in Nederland en daarna (weer) in Pakistan.
2.2 Eiseres verblijft in de crisisopvang van Stichting De Binnenvest te Leiden en heeft zich in die gemeente aangemeld voor een inburgeringscursus. Zij heeft op 30 maart 2010 bij de gemeente Leiden een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering.
3.1 Op 1 februari 2010 heeft eiseres zich tot de SVB gewend met het verzoek in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de AKW voor haar twee dochters [B] (17) en [C] (16).
3.2 Bij besluit van 29 april 2010 is deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit van 30 juli 2010 is het primaire besluit van 29 april 2010 gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft en daardoor een sterke juridische binding met Nederland heeft, maar dat de economische binding van eiseres met Nederland niet sterk is omdat eiseres geen zelfstandige woonruimte heeft en niet werkt in Nederland. Ook is volgens verweerder haar sociale binding met Nederland zwak omdat zij nog maar kort in Nederland verblijft. Eiseres, zo stelt verweerder vast, verblijft nog geen drie maanden in Nederland, welke periode te kort is om een sterke binding met Nederland te doen ontstaan.
3.3 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de weigering van kinderbijslag strijdig is met diverse internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
4.1 De rechtbank zal eerst de vraag behandelen of het bestreden besluit nationaalrechtelijk bezien kan standhouden en zij overweegt dienaangaande als volgt. Ingevolge jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de vraag of iemand zijn woonplaats in Nederland heeft in het bijzonder van belang in welke mate sprake is van juridische, economische en sociale binding van de betrokken persoon met Nederland. In sommige gevallen is één van deze bindingen zo sterk dat deze op zichzelf reeds tot ingezetenschap leidt. In andere gevallen is geen van deze bindingen op zichzelf beschouwd voldoende sterk om tot ingezetenschap te leiden, maar moet op grond van het complex van factoren tot ingezetenschap worden geconcludeerd. Op het moment dat aan de hand van deze criteria kan worden vastgesteld dat het middelpunt van het maatschappelijk leven in Nederland ligt of is komen te liggen, mag worden aangenomen dat de betrokken persoon zijn woonplaats in Nederland heeft.
4.2 In zijn arrest van 21 januari 2011, gepubliceerd onder LJN: BP1466, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wetgever met het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten heeft beoogd aan te sluiten bij het fiscale woonplaatsbegrip. De vraag waar iemand woont dient te worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat, anders dan uit de rechtspraak van de CRvB volgt, voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Daarbij heeft de Hoge Raad erop gewezen dat uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt, dat de wetgever geen bijzondere betekenis wilde toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land. In zoverre is de vaste rechtspraak van de CRvB en daarmee de beleidsregels van verweerder die hierop gebaseerd zijn, achterhaald.
4.3 In zijn verweerschrift van 2 maart 2011 is verweerder op verzoek van de rechtbank ingegaan op de consequenties van het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011, met betrekking tot deze zaak. Verweerder heeft daarover, vooruitlopend op een nog definitief te nemen beleidsstandpunt, het volgende opgemerkt:
"In de thans onderhavige casus zijn op de peildatum van het 2? kwartaal 2010
(1 april 2010) de volgende omstandigheden van belang:
- eiseres beschikt over de Nederlandse nationaliteit;
- eiseres en haar gezin verblijven nog geen 3 maanden in Nederland;
- eiseres heeft eerder een periode in Nederland verbleven, namelijk van 10 oktober 2001 tot en met juni 2002;
- de kinderen van eiseres gaan in Nederland naar school;
- eiseres heeft geen werk en ook geen loonvervangende uitkering;
- eiseres heeft zich aangemeld voor een inburgeringscursus en heeft een WWB-uitkering aangevraagd;
- eiseres beschikt niet over zelfstandige woonruimte.
Al deze elementen tegen elkaar afwegende komt de SVB - ook indien geen strikte rubricering en geen onderscheid in zwaarte wordt aangebracht - andermaal tot de conclusie dat op 1 april 2010 nog niet gezegd kan worden dat eiseres naar de omstandigheden beoordeeld reeds een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft opgebouwd."
5.1 De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres en, zoals door haar ter zitting onweersproken is gesteld, ook haar kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Zij zijn op 15 januari 2010 vanuit Pakistan naar Nederland gekomen. De echtgenoot van eiseres is in Pakistan achtergebleven. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangegeven geen contact meer met haar echtgenoot te hebben en niet te weten of hij nog in leven is. Tevens is naar voren gebracht dat eiseres en haar kinderen Pakistan hebben verlaten omdat de oudste dochter [B] dreigde te worden uitgehuwelijkt. Op een door verweerder aan haar toegezonden inlichtingenformulier heeft eiseres vermeld dat zij naar Nederland is gekomen met het doel zich hier definitief te vestigen. Vast staat dat eiseres zich heeft aangemeld voor een inburgeringscursus en dat zij een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Haar kinderen volgen hier onderwijs.
5.2 Deze, onder 5.1 genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd en geplaatst in het licht van het door de Hoge Raad bepaalde beoordelingskader, leiden de rechtbank tot het oordeel dat eiseres op de peildatum van 1 april 2010 haar woonplaats in Nederland had. De rechtbank acht in dat verband doorslaggevend dat eiseres en haar kinderen kennelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat eiseres de intentie heeft uitgesproken zich hier met haar kinderen blijvend te willen vestigen, waarbij voorts geconstateerd kan worden dat eiseres ook dienovereenkomstig heeft gehandeld onder meer door zich aan te melden voor een inburgeringscursus. De omstandigheid dat eiseres verblijft in de Leidse crisisopvang en (vooralsnog) niet beschikt over zelfstandige woonruimte, oordeelt de rechtbank van minder gewicht. Dat eiseres, zoals verweerder stelt, geen werk heeft en geen loonvervangende uitkering ontvangt, speelt bij de beoordeling of iemand een woonplaats heeft in Nederland geen rol van betekenis. Alles bijeen genomen acht de rechtbank, naar de criteria van de Hoge Raad, een duurzame band van persoonlijke aard aanwezig tussen eiseres en Nederland.
5.3 Het standpunt van verweerder, zoals blijkt uit zijn verweerschrift, dat op 1 april 2010 nog niet gezegd kan worden dat eiseres reeds een duurzame band van persoonlijke aard heeft opgebouwd, geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een onjuiste uitleg van de rechtspraak van de Hoge Raad. Dat standpunt erop neerkomend, dat het opbouwen van een band met Nederland noodzakelijk is voor de aanwezigheid van een woonplaats, strookt niet met het fiscale woonplaatsbegrip en acht de rechtbank niet langer geldig.
5.4 Het beroep is gegrond. Aan bespreking van de op het internationale recht gebaseerde beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe. Het bestreden besluit wordt vernietigd, het (primaire) besluit van 29 april 2010 wordt herroepen en verweerder zal worden opgedragen een besluit te nemen houdende toekenning met ingang van 1 april 2010 van een uitkering op grond van de AKW. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die de rechtbank aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft begroot op € 874,=.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 30 juli 2010;
herroept het (primaire) besluit van 29 april 2010;
draagt verweerder op om aan eiseres per 1 april 2010 een AKW-uitkering toe te kennen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres naar een bedrag van € 874,=;
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,=.
Aldus vastgesteld door mrs. M.J. van den Bergh, D.A.J. Overdijk en G.F. van der Linden-Burgers, in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011.
IV RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.