ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1606

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/377, 10/1480 en 10/1489 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor appartementen, winkels en horeca in Noordwijkerhout

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 april 2011 uitspraak gedaan over de bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19.2 WRO voor het oprichten van appartementen, winkels en horeca aan de Zeestraat en Coremolen te Noordwijkerhout. De vergunninghoudster had op 26 juni 2008 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning eerste fase, die voorziet in de bouw van 128 appartementen, winkels en horeca, inclusief een ondergrondse parkeergarage. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van de gemeente om de vergunning te verlenen, met de bijbehorende vrijstelling, correct was voorbereid volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 10/377, 10/1480 en 10/1489 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
1. Alma Vastgoed B.V., gevestigd te Lisse, eiseres,
gemachtigde mr. R.C.V. Mans;
2. [A] en [B], eisers,
3. [C] en [D], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout, verweerder.
Derde partij: [E] Vastgoed B.V., gevestigd te Noordwijk, vergunninghoudster,
gemachtigde mr. D.G. Lasschuit.
I PROCESVERLOOP
Eiseres sub 1 heeft bij brief van 15 januari 2010, ingekomen bij de rechtbank op 18 januari 2010, beroep ingesteld (zaaknummer 10/377 WRO). De gronden zijn daarna aangevuld.
Eisers sub 2 hebben bij brief van 20 januari 2010, op 22 januari 2010 ingekomen bij verweerder en op 27 januari 2010 bij deze rechtbank, beroep ingesteld (zaaknummer 10/1480 WRO).
Eisers sub 3 hebben bij brief van 21 januari 2010, op 22 januari 2010 ingekomen bij verweerder en op 27 januari 2010 bij deze rechtbank, beroep ingesteld (zaaknummer 10/1489 WRO).
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 10 juni 2010 haar zienswijze op de beroepen gegeven.
De beroepen zijn op 11 februari 2011 gevoegd ter zitting behandeld.
Namens eiseres sub 1 is verschenen [F] bijgestaan door gemachtigde Mans.
Eisers sub 2 zijn in persoon verschenen. Eiser [C] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr.drs. J.M. Stedelaar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Dijck, M. Luijnenburg, ing. M.D.J. Bader en drs. R.E. Koekoek. Namens vergunninghoudster is verschenen [G], bijgestaan door gemachtigde Lasschuit.
II OVERWEGINGEN
Relevante feiten en omstandigheden
Op 26 juni 2008 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een reguliere bouwvergunning eerste fase ingediend voor het oprichten van appartementen, winkels en horeca op percelen gelegen aan de Zeestraat en Coremolen te Noordwijkerhout, kadastraal bekend sectie E, nummers 6574, 6601, 2255, 6616, 6615, 3756, 2980, 3558, 6617, 3045, 5922, 5024 en 5561 (verder: het bouwplan).
Het bouwplan voorziet in het oprichten van 128 appartementen, winkels en horeca op percelen gelegen tussen de Zeestraat, de Victoriberg, de Dorpsstraat en Kerkeland te Noordwijkerhout, alsmede in de aanleg van een ondergrondse parkeergarage. Aan de Zeestraat zijn appartementen voorzien met in de plint winkels, waaronder een Hema. Aan de achterzijde (zijde Coremolen) worden appartementen gebouwd in 3 bouwlagen met een kaplaag. Hierdoor verandert de Coremolen in een woonplein. Aan de zijde van de Zeestraat, tussen Zeestraat 5 (café Enjoy) en Hotel Van der Geest hebben de panden twee bouwlagen met een kaplaag en nog een terugliggende laag. Tussen dat hotel en de Zeekop hebben de panden twee bouwlagen met een woonlaag in de kap dan wel drie bouwlagen met een plat dak. Café Enjoy zal worden gestript en vervolgens omkapseld. De huidige rooilijn wordt gerespecteerd. Op de beoogde locatie voor de Hema zijn zowel aan de zijde van de Zeestraat als aan de zijde van de Coremolen appartementen voorzien, die van elkaar zijn gescheiden door een soort binnentuin. De Coremolen zal niet geheel auto-vrij worden, omdat het privé-parkeerplaatsen ontsluit en er bevoorrading van de Blokker en Hema moet plaatsvinden.
Verweerder heeft besloten de vrijstellingprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te volgen. Het ontwerp-besluit alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 17 juni 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Alle eisers hebben tijdig zienswijzen tegen het ontwerp-besluit naar voren gebracht.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend onder gelijktijdige verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO.
Eiseres sub 1 is eigenares van de panden Dorpsstraat 42, 42a, 42b, 42c en 44 en de achter die panden gelegen garages. Eisers sub 2 en 3 wonen aan de Zeestraat 18 respectievelijk 24 te Noordwijkerhout en hebben direct zicht op het bouwplan.
Wettelijk kader en relevant beleid
Overgangsrecht
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Woningwet en WRO
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Wow, zoals dat artikel tot 1 juli 2008 luidde, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19, eerste lid, van de WRO bepaalt dat:
- onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan wordt verstaan;
- indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval wordt ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Beleid
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening bij besluit van 9 oktober 2007 een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 96 van 24 oktober 2007. De lijst is opgesteld op basis van het huidige provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de Nota regels voor Ruimte.
Volgens die lijst kan het college van burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Deze situaties betreffen, voor zover hier van belang, het in stedelijk gebied bouwen ten behoeve van de woonfunctie (woningen, woonzorgcentra, woonwagens et cetera) - inclusief bij die functie behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen (garages, carports, parkeerkelders, zwembaden, et cetera) - en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie.
Aan de bijzondere verklaring van geen bezwaar is een aantal randvoorwaarden verbonden, onder meer met betrekking tot de luchtkwaliteit. Plannen mogen niet strijdig zijn met de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) genoemde grenswaarden. Indien sprake is van overschrijding van de daggrenswaarde voor fijn stof mag de vrijstelling wel gebruikt worden, mits de concentratie van de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juli 2010, LJN BN2624, leest de Afdeling deze randvoorwaarde thans aldus dat plannen niet strijdig mogen zijn met artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Bestemmingsplan
Bij uitspraak van 9 juni 2010, LJN: BM7120, heeft de Afdeling het goedkeuringsbesluit van het college van gedupeerde staten van Zuid-Holland van 17 februari 2009 betreffende het bestemmingsplan "Centrum 2007" vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, met uitzondering van:
- het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsringweg 6;
- de aanduiding"h5" bij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsstraat 11;
- artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften;
en goedkeuring onthouden aan deze planonderdelen.
Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, geldt ter plaatse het bestemmingsplan "Centrum 2007". De betrokken percelen hebben de bestemmingen "Centrumdoeleinden, CI", "Centrumdoeleinden, CIII", "Centrumdoeleinden, CIV" en "Centrumdoeleinden Erven, CE". Voorts is voor het gebied waarop het bouwplan is voorzien een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het gebied voor 70% te bebouwen met bebouwing van maximaal 3 bouwlagen of een bouwhoogte van maximaal 11 meter.
Beroepsgronden
Eiseres sub 1
Eiseres sub 1 vreest een slechtere bereikbaarheid van haar panden en garages, verminderde mogelijkheden om te laden en lossen en een verhoogde parkeerdruk.
Volgens eiseres sub 1 is geen rekening gehouden met de gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg, die eenzijdig en onrechtmatig wordt bezwaard. Eiseres sub 1 heeft daarnaast gesteld dat de parkeergarage is voorzien in grond die haar toebehoort, omdat door extinctieve verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW de eigendomsgrens achter perceel 2251 is komen te liggen langs een betonnen scheidsmuur, die reeds 43 jaar aanwezig is.
Voorts heeft eiseres sub 1 aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de bevoorrading van de winkels. Uit de rapporten van Mobycon blijkt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeers- en parkeerproblematiek die met de verwezenlijking van het bouwplan samenhangt. Volgens eiseres sub 1 zal de parkeerdruk aanzienlijk toenemen, doordat 17 openbare parkeerplaatsen komen te vervallen. Het Coremolenplein heeft geen circulatie-mogelijkheid ten gevolge waarvan de zijde parallel aan de Dorpsstraat niet bereikbaar is indien vrachtwagens aan het lossen zijn. Verweerder past de richtlijnen van het CROW niet consequent toe. Het situeren van 6 parkeerplaatsen voor de garageboxen is niet mogelijk. De parkeercheck laat zien dat op een maatgevend moment 237 parkeerplaatsen benodigd zijn in plaats van de berekende 209. Het huidige maaiveldparkeren kan hierop niet in mindering worden gebracht.
Daarnaast acht eiseres sub 1 de bouwvergunning in strijd met de bouwverordening, omdat niet is voldaan aan artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening vanwege de komst van een Hema.
Voorts heeft eiseres sub 1 aangevoerd dat de parkeergarage een aanzienlijke en niet ondergeschikte wijziging heeft ondergaan waarvoor geen nieuwe bouwaanvraag dan wel vrijstellingsverzoek is ingediend. Naar haar mening is het standpunt van verweerder dat het bestreden besluit thans op het gewijzigde bouwplan ziet, in strijd met de Wow en de jurisprudentie op dit punt.
Eisers sub 2 en 3
Eisers sub 2 en 3 keren zich vooral tegen de beoogde hoogte van het bouwplan, waarvan zij vermindering van zonlichttoetreding in hun woningen vrezen. Zij voeren aan dat daardoor ook hun stookkosten zullen toenemen. Verder vrezen eisers sub 2 en 3 voor toename van de verkeersbewegingen in hun straat en voor gezondheidsschade tengevolge van toename van het fijnstofgehalte in de lucht door het extra verkeer. Door de gevolgen van het bouwplan zullen hun woningen naar hun mening in waarde dalen.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
Nu eiseres sub 1 gronden in eigendom heeft die grenzen aan het bouwplan, kan zij als direct belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.
Eisers sub 2 en 3 worden ook aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aangezien zij in de onmiddellijke omgeving van het bouwplan wonen en zicht op het bouwplan hebben, zodat zij daarvan ruimtelijke uitstralingseffecten ondervinden.
Het bestreden besluit is genomen op 10 december 2009 en bekendgemaakt door verzending aan vergunninghoudster. Bij brieven van 14 december 2009 is mededeling van het bestreden besluit gedaan aan eisende partijen, onder vermelding van de bezwaarschriftprocedure als rechtsmiddel. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden of het bestreden besluit ter inzage is gelegd als bedoeld in artikel 3:44, eerste lid, onder a, Awb. Dat betekent dat gelet op artikel 6:8, vierde lid, Awb, niet kan worden vastgesteld óf en zo ja, wanneer, de termijn voor het instellen van beroep tegen het bestreden besluit is aangevangen en geëindigd.
Indien geen ter-inzage-legging als bedoeld in art. 3:44, eerste lid, onder a, van de Awb heeft plaatsgevonden, is de beroepstermijn niet aangevangen, zodat de beroepen in dat geval prematuur zijn ingesteld. Aangezien het bestreden besluit toen al wel was genomen, is dat op grond van artikel 6:10, aanhef en onder a, Awb, verschoonbaar.
Indien wél ter-inzage-legging heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat die heeft plaatsgevonden met ingang van een datum gelegen vóór de in het blad "Gemeente Noordwijkerhout - info" van 15 december 2009 gepubliceerde mededeling dat het bestreden besluit is genomen. In dat geval is de beroepstermijn niet vóór 15 december 2009 aangevangen, zodat onder die omstandigheden de door eisers sub 2 en 3 ingediende beroepschriften binnen de beroepstermijn zijn ingediend bij verweerder. Van niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding kan in dat geval dan ook evenmin sprake zijn. Het beroep van eiseres sub 1 is in dat geval hoe dan ook tijdig ingediend.
De indiening van de beroepen door eisers sub 2 en 3 bij verweerder is blijkbaar het gevolg van de onjuiste rechtsmiddelvoorlichting door verweerder in de brieven van 14 december 2009. Daarom is er geen reden de datum van indiening bij verweerder gelet op artikel 6:15, derde lid, Awb niet als datum van indiening bij de rechtbank aan te merken.
Procedurele gronden
Indien het bestreden besluit niet overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, Awb ter inzage is gelegd ziet de rechtbank daarin geen reden de beroepen gegrond te verklaren. Uit de reeds genoemde publicatie van 15 december 2009 konden derdebelanghebbenden op de hoogte zijn van feit dat het bestreden besluit was genomen. Daarom is niet aannemelijk dat belanghebbenden in hun belangen zijn geschaad door dit verzuim, zo daarvan sprake mocht zijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat een tweetal andere beroepen kort voor de behandeling ter zitting is ingetrokken. Het eventuele verzuim wordt daarom met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd.
Omtrent de stelling van eiseres sub 1 dat de aanvraag had moeten worden getoetst aan artikel 56a van de Wow zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, overweegt de rechtbank dat in het verweerschrift van 25 maart 2010 is vermeld dat bij de beoordeling van het bouwplan is getoetst aan artikel 56a van de Wow zoals dat gold vóór en na 1 juli 2008. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam dat het bouwplan is getoetst aan de relevante bepalingen uit de bouw-verordening, zoals tot 1 juli 2008 bij de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning eerste fase vereist, zodat de rechtbank de omschrijving van artikel 56a, tweede lid, van de Wow in het bestreden besluit als een kennelijke verschrijving aanmerkt.
Wijziging bouwplan
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2009, LJN: BK5857 (JB 2010/29) waarin het realiseren van een éénlaags parkeergarage onder het gehele gebouw en gedeeltelijk onder het voorterrein in plaats van een tweelaags parkeerkelder onder een gedeelte van het gebouw en een deel van het voorterrein als zijnde niet ingrijpend is aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat de thans in geding zijnde wijziging van het bouwplan, bestaande uit het weglaten van een wand in de parkeergarage, alsmede het wijzigen van de vorm van de parkeergarage nabij de uitgang, aanpassing van de draairichting van de deur van de garage en het verleggen van de uitrit van de garage, als een ondergeschikte wijziging van het bouwplan moet worden aangemerkt. Nu voorts niet gebleken is dat derden door de wijzigingen in hun belangen zijn geschaad, behoefde voor deze wijzigingen geen nieuwe aanvraag te worden ingediend.
De vrijstelling
Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het bouwplan voldoet niet aan de op grond van het bestemmingsplan geldende hoogten. De in de planvoorschriften opgenomen binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid is niet toereikend voor de beoogde overschrijding van de geldende hoogtebepalingen. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
In het bestreden besluit is overwogen dat een stedenbouwkundig rapport is opgesteld waaruit blijkt dat het bouwplan zowel ruimtelijk als functioneel passend is op de locatie aan de Zeestraat en de Coremolen. Architectonisch wordt het complex zodanig verticaal gedefinieerd dat het karakter van verschillende aaneengesloten panden ontstaat, hetgeen past binnen het wenselijke beeld van het centrum zoals gesteld in het ontwikkelings- en beeldkwaliteitplan van het centrum uit 2000. Het bouwplan is op onderdelen hoger dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De overschrijding van de goot- en bouwhoogte is uit stedenbouwkundig oogpunt niet bezwaarlijk, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het bouwplan een geringe inbreuk op het geldende planologische regime. Op zichzelf past het namelijk in het geldende bestemmingsplan, zowel wat functie als maatvoering betreft, met uitzondering van enkele tamelijk geringe overschrijdingen van de hoogtebepalingen in de planvoorschriften. Aan de zijde van de Zeestraat, waar eisers sub 2 en 3 woonachtig zijn, gaat het om 1,90 meter ten opzichte van de met toepassing van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid reeds in het bestemmingsplan voorziene maximale hoogte.
Bezonning en lichtinval
De rechtbank stelt vast dat architectenbureau Piet Onderwater & Partners een bezonnings-onderzoek, gedateerd 10 maart 2010, heeft uitgevoerd waarin de schaduwwerking van het bouwplan is beoordeeld ten opzichte van de maximale bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan "Centrum 1976" bood. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit onderzoek niet worden geconcludeerd dat uitvoering van het bouwplan leidt tot een onevenredige vermindering van de zonlichtinval in de woningen van eisers sub 2 en 3 ten opzichte van hetgeen maximaal volgens het thans geldende bestemmingsplan mogelijk is. Hierbij is mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de van het bouwplan deel uitmakende panden tegenover de woningen van eisers, zoals ter zitting is gebleken, slechts 90 cm hoger zullen worden dan op grond van het geldende bestemmingsplan mag worden gebouwd en dat deze overschrijding van de bouwhoogte ook met een binnenplanse ontheffing had kunnen worden vergund. Voorts hebben eisers de uitkomsten van het bezonningsonderzoek inhoudelijk niet bestreden. De vrees voor hogere stookkosten van eisers sub 2 en 3 komt de rechtbank dan ook niet gefundeerd voor. Dat de geringe overschrijding van de maximale bouwhoogte juist tot waardedaling van hun woningen zal leiden is om dezelfde reden niet aannemelijk. Eisers sub 2 en 3 lijken over het hoofd te zien dat het bestemmingsplan in wezen een bouwplan als het onderhavige al toelaat. Daarom faalt tevens hun klacht over schending van de rechtszekerheid. Voor zover zij klagen over het afwijken van het bestemmingsplan als zodanig geldt dat artikel 19 WRO die bevoegdheid nu eenmaal biedt, zodat met de toepassing van die bevoegdheid (of een andere in de WRO neergelegde buitenplanse vrijstellingsbevoegdheid) te allen tijde rekening moet worden gehouden.
Parkeren en verkeer
In opdracht van vergunninghoudster zijn door Adviesbureau Omega en Van Reisen Bouwmanagement & Advies B.V. (hierna: Van Reisen) rapportages opgesteld omtrent de parkeer- en verkeerssituatie voor, tijdens en na de bouw van het project Coremolen. Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat gelet op de verschillende functies 195 parkeerplaatsen benodigd zijn. De te bouwen parkeergarage voorziet in circa 210 parkeerplaatsen, zodat buiten de drukke momenten van de week parkeerplaatsen vrij zullen blijven. Hierbij is gebruik gemaakt van ervaringscijfers bij dezelfde functies in andere gemeenten.
De rechtbank stelt vast dat in de door eiseres sub 1 in geding gebrachte rapporten van Mobycon, in tegenstelling tot de rapporten van Omega en Van Reisen, is uitgegaan van maximale parkeerkencijfers met betrekking tot winkels, zodat het aantal ten behoeve van winkels benodigde parkeerplaatsen in deze rapporten te hoog is berekend. Het bouwplan voorziet, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de rechtbank dan ook in voldoende parkeergelegenheid. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2009, LJN: BH0421, is de rechtbank van oordeel dat het belang van voldoende parkeerruimte hiermee voldoende regeling heeft gevonden in het vrijstellingsbesluit.
Voorts heeft verweerder het laden en lossen en de verkeersstromen van de vrachtwagens onderzocht en in orde bevonden. Deze conclusies worden in de rapporten van Mobycon bestreden. De rechtbank overweegt, wat er verder ook zij van de rapporten van Mobycon ten aanzien van deze aspecten, dat het bestemmingsplan "Centrum 2007" verreweg de meeste met het bouwplan samenhangende verkeersstromen reeds mogelijk maakt. De beperkte extra verkeerstoename die ten gevolge van het bouwplan op zal treden leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake zal zijn van dusdanige verkeershinder dat de belangen van eisers daardoor onevenredig worden geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder op goede gronden het standpunt ingenomen dat de omliggende panden rond het bouwplan op een verantwoorde manier toegankelijk blijven. Met name is niet gebleken dat de bevoorrading van de beoogde winkels in het bouwplan een dusdanig groot aantal vrachtwagenbewegingen zal vergen dat straten onaanvaardbaar vaak of langdurig geblokkeerd raken.
Verder volgt de rechtbank op grond van met name het verhandelde ter zitting het standpunt van verweerder en vergunninghoudster dat het door eiseres sub 1 bedoelde recht van overpad kan worden gehandhaafd. De regeling van de verkeersstroom naar en van de parkeergarage is zodanig dat de door eiseres sub 1 aan derden verhuurde garages bereikbaar en bruikbaar blijven. Voor zover tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden deze garages niet bereikbaar zouden zijn valt die kwestie buiten de reikwijdte van het bestreden besluit en dus buiten de grenzen van dit geding.
Fijnstof
Het in geding zijnde bouwplan omvat minder dan 500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en is derhalve een locatie die is aangewezen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, Wet milieubeheer in samenhang met artikel 4, tweede lid, van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Dat betekent dat het bouwplan geacht wordt niet in betekenende mate bij te dragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde geldt. Bovendien blijkt uit het rapport van IDDS van 21 oktober 2008 dat vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering bestaat voor de doorgang van dit project. Er is van de zijde van eisers niets in geding gebracht dat enige twijfel aan de conclusies van dit rapport kan doen rijzen.
Conclusie ten aanzien van de vrijstelling
Uit de vorenstaande overwegingen volgt dat aan de voorwaarden voor het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid in dit geval is voldaan. Verder volgt uit het vorenstaande dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het oordeel heeft mogen komen dat geen sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor eisers in verhouding tot de met het bestreden besluit gediende belangen.
Privaatrechtelijke belemmeringen
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 mei 2009, LJN: BI3663, overwogen dat een privaatrechtelijke belemmering eerst aan verlening van vrijstelling in de weg staat indien deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een zodanige belemmering bestaat.
Ter zitting is gebleken dat hetgeen eiseres sub 1 heeft gesteld omtrent de eigendoms-verhoudingen niet aan de burgerlijke rechter is voorgelegd. Gelet hierop alsmede in aanmerking genomen dat de rechtbank niet is gebleken dat het gevestigde recht van uitweg ten gevolge van het bouwplan illusoir zal worden, doet zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen evidente privaatrechtelijke belemmering voor. Ter zitting is komen vast te staan dat door de reeds besproken aanpassing van de parkeergarage deze niet meer ten dele in grond van eiseres sub 1 is geprojecteerd.
Overige toetsingsgronden van artikel 44 Wow.
Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigerings-gronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op dit artikellid in samenhang met artikel 56a, tweede lid, van de Wow, op goede gronden de gevraagde bouwvergunning eerste fase verleend.
Slotsom
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.L. Verbeek, mr. G.P. Verbeek en mr.dr. L.M. Koenraad, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.