ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1527

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/10909
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van staandehouding en inbewaringstelling in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 april 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een Ghanese nationaliteit houder. Eiser was op 29 maart 2011 staande gehouden op basis van informatie uit 2009, wat door de rechtbank als onvoldoende actueel werd beschouwd om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig maakt, tenzij de belangen die met de bewaring zijn gediend in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de belangen van de inbewaringstelling zwaar wogen, de informatie die aan de staandehouding ten grondslag lag niet meer actueel was en dat eiser geen aantoonbare inspanningen had verricht om zijn vertrek te bespoedigen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet voldoende waren onderbouwd door verweerder, maar dat andere gronden wel de maatregel konden dragen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/10909
V-nummer: […]
Inzake: […], eiser,
gemachtigde mr. A. Plaisier, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. J.N. Mons.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op […] en de Ghanese nationaliteit te bezitten.
2 Op 30 maart 2011 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
29 maart 2011 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 april 2011. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Eiser stelt dat hij is staandegehouden op basis van informatie uit 2009. Volgens eiser is die informatie onvoldoende actueel om een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf te kunnen baseren.
2.1.2 Het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 29 maart 2011, voor zover hier van belang, vermeldt het volgende:
“(…) Op dinsdag 29 maart 2011 omstreeks 08.05 uur, gingen wij, verbalisanten […], naar een woning gelegen aan de […] te Rotterdam. Aldaar zou, volgens informatie verkregen uit eerder gedane strafrechtelijk onderzoek, mogelijk verblijf, betrokkene genaamd […], geboren op […] te Thema in Ghana. Wij, verbalisanten, stelden uit onderzoek vast dat de hierboven genoemd persoon illegaal in Nederland verbleef. (…)”
2.1.3 Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de informatie verkregen uit eerder gedaan strafrechtelijk onderzoek, zoals vermeld in het hiervoor aangehaalde proces-verbaal, dateert uit 2009. Tussen het strafrechtelijk onderzoek en de staandehouding van eiser op 28 maart 2011 is dus een periode van ieder geval meer dan een jaar gelegen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 februari 2004 (LJN AO6697) leidt de rechtbank echter af dat die periode in ieder geval niet meer dan tien maanden mag bedragen om nog te kunnen spreken van voldoende actuele informatie. Dat eiser van 2009 tot 21 maart 2011 in detentie heeft verbleven maakt dat, anders dan verweerder betoogt, niet anders. De kans dat eiser, om wat voor reden ook, na zijn invrijheidstelling niet zou kunnen terugkeren naar zijn oude adres, kon immers reëel worden genoemd. Overigens stelt eiser terecht dat de stelling van verweerder dat op de uit 2009 verkregen informatie het vermoeden kon worden gebaseerd dat eiser nog steeds hetzelfde adres had als in 2009 moeilijk valt te rijmen met de stelling van verweerder dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.1.4 Vaste rechtspraak is dat de onrechtmatigheid van de staandehouding de daarop¬volgende inbewaringstelling eerst onrechtmatig maakt, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank na het verstrijken van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn in deze belangen¬afweging aspecten van openbare orde niet meer kunnen worden betrokken, dient toch aan de belangen die zijn gemoeid met de inbewaringstelling doorslaggevend gewicht worden toegekend. Eiser heeft immers geen aantoonbare inspanningen verricht om zijn vertrek te bewerkstelligen dan wel te bespoedigen en daarnaast is er voor eiser een laissez passer afgegeven door de Ghanese autoriteiten die geldig is tot 23 april 2011. Weliswaar dient in die belangenafweging, zoals kan worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2008 (LJN BG5078), tevens te worden betrokken dat eiser in een recent verleden meer dan zes maanden in bewaring heeft verbleven en dat eiser sinds de opheffing van die bewaring slechts zeven dagen op vrije voeten is geweest, doch die omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de belangen die zijn gemoeid met de inbewaringstelling.
2.2 Eiser is bij besluit van 26 oktober 2010 ongewenst verklaard. In het besluit is hij gewezen op zijn vertrekplicht en is hem aangezegd Nederland onmiddellijk – binnen
24 uur - te verlaten. Eiser heeft echter na uitreiking van het besluit geen gevolg kunnen geven aan zijn vertrekplicht, omdat hij toen in detentie verbleef. Anders dan eiser betoogt, betekent dat niet dat eiser na zijn invrijheidstelling, al dan niet door middel van een terugkeerbesluit, wederom had moeten worden gewezen op zijn vertrekplicht en hem opnieuw een vertrektermijn had moeten worden gegund. Op eiser bleef immers een vertrekplicht rusten, zodat hij na zijn invrijheidstelling Nederland onmiddellijk had moeten verlaten.
2.3.1 Ten aanzien van hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.2 Verweerder stelt dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderings¬procedure ontwijkt of belemmert, omdat hij:
(a) niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000,
(b) tot ongewenst vreemdeling is verklaard,
(c) zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn,
(d) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft,
(e) zich niet heeft gemeld bij de korpschef,
(f) eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en
(g) niet wenst mee te werken aan vrijwillig vertrek uit Nederland.
2.3.3 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeer¬procedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) indien er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.3.4 Gelet op hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Kadzoev van 30 november 2009 (LJN BK5471), alsmede op hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 21 maart 2011 (LJN BP9281) ten aanzien van de hiervoor genoemde omstandigheden (a), (b) en (d) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze omstandigheden niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft mogen leggen. Verweerder heeft immers niet, althans onvoldoende concreet toegelicht dat uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat en op welke wijze eiser de voorbereiding van de terugkeer of verwijderings¬procedure ontwijkt of belemmert. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden genoemd onder (c), (e), (f) en (g) wel de maatregel dragen. Wat betreft de omstandigheid dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen.
2.4 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
2.5 Het beroep is ongegrond.
2.6 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.7 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van G.F. Meiland, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 april 2011.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: