RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 11 / 9761
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam vreemdeling], volgens zijn verklaring geboren op [[geboortedatum]] en van Afghaanse nationaliteit, verblijvende in het [naam huis van bewaring],
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, advocaat te Roermond,
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1.1. Op 20 maart 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 22 maart 2011 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
1.3. Bij faxbericht van 4 april 2011 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A. van der Toorn, waarnemer van zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.H.F. Pols. Als tolk in de Pashto taal was aanwezig [naam tolk].
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met deze wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Namens eiser is – kort en zakelijk weergegeven – allereerst aangevoerd dat de controle ingevolge artikel 51 van de Vw 2000 (Mobiel Toezicht Veiligheid) op grond waarvan hij is staandegehouden in strijd is met artikel 20 van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (de Schengengrenscode). Daartoe heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 december 2010 (LJN: BP0427). In die uitspraak is, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2010, in de gevoegde zaken C 188/10 & C 189/10, Melki en Abdeli (www.curia.europa.eu), geoordeeld dat een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV controle) hetzelfde effect kan hebben als een bij voormeld artikel 20 verboden grenscontrole. De onderhavige controle in een bus van Eurolines in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid heeft, aldus eiser, hetzelfde effect als een grenscontrole en is feitelijk niets anders dan een MTV controle en dient derhalve eveneens voor onrechtmatig te worden gehouden.
2.3. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.4. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn, voor zover voor de zaak van eiser van belang, de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.5. In artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zij bevoegd zijn het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.
2.6. Blijkens de Memorie van Toelichting (TK 26 732, nr. 3) is in voormeld artikel 51 (in het wetsontwerp artikel 49) van de Vw 2000 de bevoegdheid neergelegd om een voertuig ten aanzien waarvan de ambtenaren een redelijk vermoeden hebben dat er vreemdelingen mee worden vervoerd aan te houden teneinde het te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 van de Vw 2000 is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 (in het wetsontwerp artikel 48) van de Vw 2000. Dit betekent, volgens die toelichting, dat indien in het aangehouden voertuig een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling vervolgens kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, van de Vw 2000.
2.7. In het op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakte proces verbaal van onderzoek ex artikel 51 Vw van 20 maart 2011 is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen over het onderzoek aan het vervoermiddel waarin eiser zich bevond:
“Ons, verbalisanten, is ambtshalve bekend dat er personen ten aanzien van wie wij een toezichthoudende taak hebben, vervoerd worden met de touringcar voorzien van het Duitse kenteken FDT394. Vermelde touringcar is rijdende voor de firma “EUROLINES”. Ons, verbalisanten, is ambtshalve bekend dat dit specifieke voertuig 2 x per week over de rijksweg A-67 te Nederland rijdt. Vermelde rijksweg maakt deel uit van het traject dat vermelde touringcar aflegd, zijnde Parijs (Frankrijk) – Kopenhagen (Denemarken) en vice versa. Het aantal personen reizend met dit voertuig is steeds wisselend.
Uit het Bedrijfs Processen Systeem van de Koninklijke Marechaussee, blijkt dat er in 2010 met dit specifieke voertuig op dit traject, 39 illegale vreemdelingen zijn vervoerd en onderkend en 16 personen zijn aangehouden welke reisden op valse/vervalste documenten.
Hierbij moet worden opgemerkt dat vermelde touringcar (specifiek voertuig) niet altijd gecontroleerd wordt als het over het vermelde rijksweg rijdt.
Wij, verbalisanten, zijn derhalve van mening dat er naar objectieve maatstaven gemeten, aangenomen mag worden dat er met dit specifieke voertuig personen vervoerd worden ten aanzien van wie wij een toezichthoudende taak hebben en dit ook de basis vormde van de staandehoudingen op zondag 20 maart 2011.”
2.8. In eerder genoemde uitspraak van 28 december 2010 heeft de Afdeling overwogen dat uit het arrest van het Hof van Justitie volgt dat het enkele feit dat het doel van een MTV controle verschilt van dat van een grenscontrole, niet betekent dat een MTV controle reeds hierom niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben. Daarom heeft het Hof in de punten 74 en 75 van het arrest overwogen dat een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een controlebevoegdheid wordt uitgeoefend, om strijd met de Schengengrenscode te voorkomen, dient te voorzien in het noodzakelijke kader voor het uitoefenen van die bevoegdheid om te waarborgen dat de uitoefening ervan niet hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben. Artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 en paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000 voldoen volgens de Afdeling niet aan die door het Hof verlangde waarborgen. Hetgeen het Hof in het arrest heeft overwogen noopt er dan ook toe dat de wijze van uitoefening van MTV controles niet alleen in een wettelijk voorschrift moet zijn vastgelegd, maar ook dat de bestaande regeling moet worden aangepast, nu de bestaande regeling met betrekking tot de MTV controle niet de door het Hof verlangde waarborgen biedt. In dit verband is nog overwogen dat nu uit artikel 1:3, vierde lid, van de Awb volgt dat een beleidsregel geen wettelijk voorschrift is, de regulering van de wijze van uitoefening van de krachtens artikel 50, eerste lid, toegekende bevoegdheid in paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000, zijnde beleidsregels, niet in overeenstemming is met het door het Hof gewenste niveau van regulering. Die regulering dient plaats te vinden bij wettelijk voorschrift. Ook is door de Afdeling van belang geacht dat de in paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000 neergelegde regeling uitdrukkelijk vermeldt dat de krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 toegekende bevoegdheid louter is gericht op personen van wie mag worden aangenomen dat zij de grens hebben overschreden, hetgeen ook volgt uit de passages waarin is vermeld dat deze bevoegdheid kan worden uitgevoerd aan de grensovergang, wordt uitgevoerd zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en wanneer nog geen of slechts een geringe vermenging heeft plaatsgevonden. Daarmee wordt aldus een rechtstreekse koppeling met grensoverschrijding gelegd.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 28 december 2010 heeft overwogen over artikel 50 van de Vw 2000, evenzeer geldt voor artikel 51 van de Vw 2000, onder meer gelet op het feit dat laatstgenoemd artikel blijkens de wetsgeschiedenis wordt gezien als een aanvulling op artikel 50 van de Vw (namelijk om ook de controle van vervoermiddelen mogelijk te maken). In dit geval blijkt uit het proces verbaal van 20 maart 2011 dat de controle waarbij eiser is staandegehouden, heeft plaatsgevonden op de snelweg A67, knooppunt Zaarderheiken, in de gemeente Venlo op ongeveer 6 kilometer afstand - en dus in de directe nabijheid - van de grensovergang. Onder deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat de controle op grond van artikel 51 van de Vw 2000 in dit geval hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Gelet op het oordeel van de Afdeling hierover in de eerder genoemde uitspraak, welk oordeel de rechtbank deelt, leidt dit tot de conclusie dat staandehouding van eiser onrechtmatig was.
2.10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 30 december 2005 (zaak nr. 200409979/1; JV2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan de onrechtmatigheid van de staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Gelet hierop en op de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen, hoewel niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn inbewaringstelling hier te lande niet rechtmatig verbleef en kon worden uitgezet, in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
2.11. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande van meet af aan onrechtmatig is, ziet de rechtbank geen grond nog in te gaan op hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd. De rechtbank acht verder termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.12. Eiser komt over de periode van 20 maart 2011 tot 6 april 2011 schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,= voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 105,= en 15 x € 80,= is € 1410,=.
2.13. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt € 437,=;
wegingsfactor 1.
2.14. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.15. Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 6 april 2011;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 1410,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,=, te vergoeden aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. C.M. Nollen in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
w.g. mr. M.M.A Akkers,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 1410,= (ZEGGE: VEERTIENHONDERDTIEN EURO)
Aldus gedaan door mr. C.M. Nollen op 6 april 2011.
Afschrift verzonden: 6 april 2011.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.