ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0964
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot toepassing schuldsaneringsregeling niet ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende informatie over burgerlijke staat
Op 5 april 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 28 december 2010 een verzoekschrift indiende, werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt over zijn burgerlijke staat, wat essentieel is voor de beoordeling van het verzoek. Tijdens de zitting, die op 22 maart 2011 plaatsvond, werd de verzoeker gehoord met behulp van een tolk, mevrouw R. Musa. De verzoeker had een schuld van € 15.355,21, waarvan een aanzienlijk deel een fraudevordering van de gemeente betrof.
De verzoeker verklaarde dat hij in zijn geboorteland, Somalië, gehuwd was, maar zich in Nederland als alleenstaand had laten registreren vanwege de vermissing van zijn vrouw. Hij had geen bewijsstukken over de vermissing overgelegd en had geen stappen ondernomen om zijn vrouw officieel als vermist of overleden te registreren. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker onvoldoende had gerealiseerd wat de gevolgen van de vermissing van zijn vrouw waren en dat hij door het ontbreken van duidelijke informatie over zijn burgerlijke staat niet voldeed aan de vereisten van de Faillissementswet.
De rechtbank overwoog verder dat de verzoeker, die al geruime tijd in Nederland woonde, niet in staat was om zijn eigen belangen te behartigen vanwege zijn gebrek aan kennis van de Nederlandse taal. Hij had recentelijk pas met het leren van de taal begonnen, wat zijn kansen op het vinden van werk en het voldoen aan de verplichtingen uit de Faillissementswet aanzienlijk verminderde. Gezien deze omstandigheden werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank besloot dat de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot schuldsanering, en dit werd uitgesproken in de openbare terechtzitting op 5 april 2011.