1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 2 maart 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum voor kort verblijf voor bezoek aan [naam] te Amsterdam, geboren op [geboortedatum], van Nederlandse nationaliteit (referent). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 maart 2011 afgewezen. Verzoekster en referent hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt.
1.2 Verzoekster heeft op 22 maart 2011 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te gebieden haar te behandelen als ware zij in het bezit van een visum voor kort verblijf overeenkomstig haar aanvraag.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast. Verzoekster woont in [plaatsnaam] (Kenia). Zij is opgeleid als onderwijzeres in de Engelse taal, maar heeft de laatste jaren gewerkt als secretaresse voor diverse werkgevers in Kenia en in China. Op dit moment heeft verzoekster geen vast dienstverband, maar wel nog vier maanden loon tegoed van haar laatste werkgever, [naam bedrijf] Ltd. in Nairobi.
2.2 Verzoekster heeft twee minderjarige kinderen, een tweeling: [namen ], geboren op [geboortedatum] in Kenia.
2.3 Referent is sinds 2001 werkzaam als [beroep] (Zweden). Na verblijf in Zweden woont referent sinds het najaar 2010 in Nederland en verricht hij zijn werk grotendeels vanuit huis en reist hij een week per maand naar Zweden.
2.4 Verzoekster en referent hebben elkaar gedurende de eerste twee weken van oktober 2008 ontmoet in China. Verzoekster had toen in China gedurende twee jaar een baan als onderwijzeres in de Engelse taal en referent was op sabbatical en verbleef een jaar in China. Voor de geboorte van haar kinderen is verzoekster tijdelijk teruggekeerd naar Kenia. Verzoekster keerde 18 oktober 2008 definitief terug naar Kenia. Referent keerde in maart 2009 terug naar Zweden. Verzoekster en referent hebben na hun ontmoeting contact gehouden, maar hebben elkaar sinds oktober 2008 niet meer gezien.
2.5 Verzoekster en referent hadden het plan om van 30 maart 2011 tot 4 april 2011 samen naar Málaga (Spanje) te gaan. Op 9 april 2011 geeft referent een feest bij hem thuis in Amsterdam voor vrienden en familie, ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op
5 april 2011, waarvoor referent ook verzoekster heeft uitgenodigd. Volgens verzoekster en referent is geen sprake van een liefdesrelatie. Zij willen elkaar eerst opnieuw ontmoeten en bezien hoe hun gevoelens voor elkaar zich ontwikkelen. Na het bezoek van verzoekster aan referent in Nederland, heeft referent het plan om verzoekster komende zomer in Kenia te bezoeken als blijkt dat de hernieuwde ontmoeting in Nederland goed is bevallen. In dat geval zal referent verzoekster op haar terugreis naar Kenia vergezellen. Gedurende het verblijf van verzoekster in Nederland worden haar kinderen in Kenia opgevangen door de moeder van verzoekster en een nanny. Verzoekster heeft met ingang van 1 maart 2011 een huis gehuurd in [plaatsnaam] in de buurt van een kinderopvanglocatie.
2.6 Verzoekster heeft het visum voor kort verblijf aangevraagd om samen met referent vanuit Amsterdam naar Málaga te kunnen reizen, om aanwezig te kunnen zijn op het verjaardagsfeest van referent in Amsterdam, en ten behoeve van de nadere kennismaking als in het voorgaande bedoeld.
2.7 Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat het verjaardagsfeest van referent geen dringende reden is waarvoor verzoekster thans met spoed naar Nederland zou moeten kunnen reizen. Verweerder heeft verwezen naar de door verzoekster overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 23 september 2008 (AWB 08/31723, LJN: BF8087), waarin de voorzieningenrechter een spoedeisend belang heeft aangenomen omdat de dochter van de vreemdeling op korte termijn een ingrijpende operatie zou ondergaan. Van een dergelijke ernstige situatie is in het onderhavige geval niet gebleken, aldus verweerder.
2.8 Het betoog van verweerder slaagt niet. Verzoekster heeft haar aanvraag voor het verlenen van een visum voor kort verblijf ingediend met onder meer het doel, zoals kenbaar gemaakt bij haar aanvraag, om op 30 maart 2011 met referent naar Málaga te kunnen reizen en om op 9 april 2011 bij het verjaardagsfeest van referent in Amsterdam te kunnen zijn. Daarmee is reeds het spoedeisend belang van verzoekster gegeven. Vast staat dat thans de datum van 30 maart 2011 niet meer kan worden gehaald, maar verzoekster heeft nog steeds het voornemen om op 9 april 2011 het verjaardagsfeest van referent bij te wonen, hetgeen alleen mogelijk is indien verweerder op zo kort mogelijke termijn wordt opgedragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum voor kort verblijf. Voor spoedeisend belang is niet vereist dat het uitsluitend dient te gaan om een ingrijpende gebeurtenis. Dat verzoekster haar aanvraag eerder had kunnen indienen, zoals door verweerder nog naar voren gebracht, doet evenmin af aan het spoedeisende belang dat verzoekster thans heeft.
2.9 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en het subsidiaire verweer dat de aanvraag van verzoekster op goede gronden is afgewezen en dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft.
2.10 Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat verzoekster het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. De (familiale) relatie tussen verzoekster en referent is niet aannemelijk gemaakt middels objectiveerbare bewijsstukken. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, dat de informatie die verzoekster heeft verstrekt over het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf niet betrouwbaar is en dat het voornemen van verzoekster om Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld. Verzoekster heeft de sociale en/of economische binding met het land van herkomst onvoldoende aangetoond, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen in het land van herkomst beschikt om zelfstandig in haar onderhoud te kunnen voorzien. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd, onder verwijzing naar een schriftelijk verslag van de Nederlandse ambassade, dat gebleken is dat verzoekster eerder, tweemaal in 2010, visa heeft aangevraagd bij de Duitse ambassade die bij beslissingen van 8 juli 2010 en 30 augustus 2010 zijn geweigerd.
2.11 Verweerder heeft ter zitting de tegenwerping in het bestreden besluit dat verzoekster niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan ingetrokken, nu referent zich garant heeft gesteld en gebleken is dat hij over voldoende inkomsten beschikt om in te staan voor de kosten die uit het verblijf van verzoekster in Nederland voortvloeien, alsmede voor de kosten van de terugreis van verzoekster naar Kenia. Derhalve staat thans vast dat verzoekster aan deze voorwaarde voor visumverlening voldoet.
2.12 Verzoekster brengt daarnaast in haar bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de afwijzende beslissing in dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verzoekster heeft gesteld dat zij naar Nederland wil komen voor een bezoek aan referent. Bij de aanvraag heeft zij een kopie van het paspoort van referent overgelegd, een uitnodigingsbrief, een uitnodiging voor het verjaardagsfeest van referent en een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van referent. Voorts heeft zij een bevestiging overgelegd van de geboekte vliegtickets van Amsterdam-Málaga (30 maart 2011) en Málaga-Amsterdam (4 april 2011) op naam van verzoekster en referent. Daarnaast is aannemelijk gemaakt dat tussen verzoekster en referent een innige vriendschapsband bestaat waarvan zij hopen dat deze zich zal verdiepen wanneer zij de kans krijgen om elkaar te zien. Verzoekster heeft bij de ambassade het visitekaartje van referent laten zien, waarop hij op de achterkant een persoonlijke boodschap voor verzoekster schreef, zoals ook blijkt uit het door verweerder ter zitting overgelegde verslag van de Nederlandse ambassade. Referent ondersteunt verzoekster financieel door bij te springen en geld naar verzoekster te sturen wanneer nodig, zoals laatstelijk voor de huur en inrichting van het huis in [plaatsnaam].
2.13 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder uit de door verzoekster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden in redelijkheid niet kunnen concluderen dat verzoekster het doel van haar bezoek aan Nederland niet aannemelijk heeft gemaakt. Tegenover hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht heeft verweerder niets gesteld op grond waarvan moet worden getwijfeld aan het doel van het voorgenomen verblijf van verzoekster. Het betoog van verweerder, dat het bevreemding wekt dat verzoekster zomaar drie maanden in Nederland bij een onbekende gaat logeren, strookt niet met hetgeen verzoekster daarover heeft verklaard. Dat verzoekster en referent met het bezoek van verzoekster aan Nederland tevens beogen te bezien of hun gevoelens voor elkaar zich kunnen ontwikkelen tot een liefdesrelatie, betekent niet dat zij vreemden zijn voor elkaar. Verzoekster en referent hebben immers toegelicht dat zij elkaar eerder in oktober 2008 hebben ontmoet en dat zij sindsdien contact met elkaar zijn blijven houden via telefoon, e-mail en skype. Het omgekeerde, indien verzoekster zou stellen dat reeds sprake was van een liefdesrelatie, zou veeleer verbazing wekken, zoals zij terecht heeft aangevoerd. Daarnaast heeft referent verzoekster ook financieel ondersteund, zoals blijkt uit de overgelegde betalingsbewijzen. Bovendien is niet in geschil dat referent op 9 april 2011 zijn zestigste verjaardagsfeest viert, waarvoor hij verzoekster heeft uitgenodigd. Blijkens de overgelegde uitnodiging aan de familie en vrienden van referent gaat het om een groot opgezet feest met een buffet en optredens van verschillende bands. Voorts is niet in geschil dat verzoekster en referent het voornemen hadden om daaraan voorafgaand samen naar Malagá te reizen, zoals blijkt uit de overgelegde vliegtickets op beider naam, waar referent enkele dagen voor zijn werk verblijft.
2.14 Verzoekster bestrijdt dat sprake is van vestigingsgevaar. Zij heeft een retourticket overgelegd van Nairobi naar Amsterdam v.v. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij haar twee jonge kinderen in Kenia achterlaat voor de duur van het verblijf in Nederland. Er is dus sprake van een sterke sociale binding met Kenia.
2.15 Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf A2/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), moeten in dit verband de onderstaande factoren in samenhang worden bezien, maar kunnen deze factoren ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
- het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst,
- eerdere bezoeken van een visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd,
- ‘visumshoppen’: aanvrager die in relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum,
- het overleggen van valse of onjuiste verklaringen, teneinde de vertegenwoordiger ertoe te bewegen een visum te verstrekken,
- gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller.
Deze opsomming is niet limitatief.
2.16 In jurisprudentie van deze rechtbank (onder meer de uitspraken van 8 oktober 2009, nevenzittingsplaats Arnhem, LJN: BK7095 en van 15 november 2007, nevenzittingsplaats Amsterdam, JV 2008/62) is overwogen dat uit het toepasselijke Europese recht voortvloeit dat het aan de aanvrager is om een tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. De manier waarop dit aannemelijk kan worden gemaakt, is echter niet in Europese regelgeving geregeld. Bij de beoordeling of aan de voorwaarde van tijdige terugkeer is voldaan, hanteert verweerder het beleid, neergelegd in A2/4.2 Vc zoals hiervoor weergegeven. In dit beleid zijn slechts contra-indicaties opgenomen. Indicaties op grond waarvan een tijdige terugkeer wel aannemelijk kan zijn, ontbreken. Deze contra-indicaties kunnen gelden als tegenbewijs tegen de stelling van de aanvrager dat deze tijdig terug zal keren. Zij wegen echter niet alle even zwaar. Een geringe sociale of economische band met het land van herkomst vormt op zichzelf geen sterk tegenbewijs.
2.17 Verzoekster stelt dat zij tijdig terug zal keren omdat zij haar jonge kinderen in Kenia achterlaat. Verweerder brengt daar tegenin dat de contra-indicaties ‘het ontbreken van een economische band’ en ‘visumshoppen’ van toepassing zijn. Voorts wijst verweerder erop dat verzoekster eerder voor langere tijd in China heeft verbleven, waarbij het voor verzoekster kennelijk geen bezwaar was dat zij haar kinderen achterliet in Kenia.
2.18 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt hetgeen verweerder stelt onvoldoende tegenbewijs tegen de stelling van verzoekster dat zij tijdig terug zal keren naar Kenia. Weliswaar staat vast dat verzoekster in 2010 tweemaal heeft getracht een Schengenvisum te verkrijgen bij de Duitse ambassade, maar onvoldoende is gebleken van samenhang met onderhavige visumaanvraag, waarbij verzoekster haar verblijfsdoel aannemelijk heeft gemaakt, om te kunnen concluderen dat sprake is van ‘visumshoppen’. Desgevraagd kent verweerder de gronden voor de afwijzing van de Duitse visumaanvragen niet. Voorts is van belang dat verzoekster, blijkens het aanvraagformulier dat zij heeft ingevuld, de eerdere visumaanvragen niet voor verweerder heeft verzwegen.
2.19 Ten aanzien van haar eerdere verblijf in China heeft de gemachtigde van verzoekster ter zitting toegelicht dat verzoekster voor de bevalling van haar kinderen is teruggekeerd naar Kenia. Na haar bevallingsverlof is zij teruggekeerd naar China zonder haar kinderen. Vervolgens heeft zij nog ongeveer een jaar in China verbleven om haar contract uit te dienen. Hiermee heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat zij langere tijd zonder haar kinderen in China heeft verbleven, overigens zonder dat is gebleken dat sprake was van illegaal verblijf. Na afloop van haar contract is verzoekster teruggekeerd naar haar kinderen in Kenia. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen concluderen dat haar kinderen voor verzoekster geen reden zullen zijn om na afloop van de geldigheidstermijn van het visum terug te keren naar Kenia. Daarbij komt dat verzoekster bij haar aanvraag heeft aangegeven dat naast haar kinderen, ook haar moeder en twee broers in Kenia wonen. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat referent het voornemen heeft om na afloop van de geldigheidstermijn van het visum met verzoekster samen naar Kenia te reizen, om ook daar nader met haar en haar omgeving kennis te maken, hetgeen temeer een aanwijzing is dat verzoekster tijdig zal terug keren naar haar land van herkomst.
2.20 Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, is de enkele omstandigheid dat verzoekster thans geen werk (meer) heeft in Kenia geen sterke aanwijzing dat zij niet tijdig zal terugkeren naar Kenia. Van een economische binding met Kenia is bovendien wel anderszins gebleken, nu zij sinds zeer recent een huis huurt in [plaatsnaam] en voor de inrichting daarvan recent verschillende aankopen heeft gedaan.
2.21 De voorzieningenrechter concludeert uit het voorgaande dat verweerder niet op goede gronden de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een visum voor kort verblijf heeft afgewezen. Het bezwaar van verzoekster heeft daarom een goede kans van slagen. Het gevorderde in deze zaak, dat verweerder wordt opgedragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum voor kort verblijf, ontbeert feitelijk een voorlopig karakter. Uit het systeem van de wet- en regelgeving volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf dient aan te vragen, alvorens hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Indien thans de voorlopige voorziening wordt toegewezen zal verzoekster Nederland in kunnen reizen zodat de feitelijke situatie ontstaat die zij met haar aanvraag beoogd heeft, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van toewijzing van de voorlopige voorziening zijn dan ook onomkeerbaar. In zeer bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager gedurende de bezwaarprocedure dient te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van die bijzondere situatie in het onderhavige geval sprake, nu, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, verweerder na heroverweging in bezwaar in redelijkheid niet tot een ander besluit zal kunnen komen dan gegrondverklaring van het bezwaar, waarna verweerder aan verzoekster het gevraagde visum zal dienen te verlenen. De voorzieningenrechter zal daarom de gevraagde voorziening toewijzen als verzocht.
2.22 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.23 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.