Parketnummer: 09/754183-09
Datum uitspraak: 4 april 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 22 juli 2010, 14 en 21 oktober 2010, 10 januari 2011 en 15, 16, 17, 18 en 21 maart 2011 het navolgende vonnis gewezen in de strafzaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943,
adres: [woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting voor vrouwen "Breda" te Breda.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 juli 2010 (pro forma), 14 oktober en 21 oktober 2010 (pro forma), 10 januari 2011 (pro forma) en 15, 16, 17, 18 en 21 maart 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M.A.F. Vos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De ter terechtzitting van 15 en 16 maart 2011 aangepaste en vervolgens gewijzigde tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht als bijlage A.
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie (feit 1) en van het al dan niet samen met anderen behulpzaam zijn van vreemdelingen bij het verschaffen van de toegang tot Nederland en het uit winstbejag verschaffen van verblijf in Nederland (feit 2), meermalen begaan van valsheid in geschrifte en het gebruik van deze valse geschriften (feit 3 en 4) alsmede (gewoonte)witwassen (feit 5).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte alle haar verweten feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot integrale vrijspraak. In dit verband heeft de verdediging met betrekking tot de verschillende zaaksdossiers, verkort en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd. Voor zover verdachte behulpzaam is geweest bij het verblijf van de vreemdeling [betrokkene 12] (zaakdossier 2) en [betrokkene 14] (zaakdossier 5) is dit van onvoldoende betekenis geweest om te kunnen spreken van behulpzaam zijn in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts is geen sprake van winstbejag ten aanzien van deze en andere vreemdelingen. Met betrekking tot de vreemdeling [betrokkene 13] is aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum omdat [betrokkene 22] alleen staat in haar verklaring alsmede omdat [betrokkene 22] is teruggekomen op die verklaring waardoor naar het oordeel van de verdediging teveel twijfel bestaat omtrent de juistheid van de inhoud van haar oorspronkelijke verklaring om nog tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Met betrekking tot de vreemdeling [betrokkene 25] (zaakdossier 4) is aangevoerd dat verdachte uitsluitend wist dat sprake was van een echte relatie tussen hem en verdachte [betrokkene 24]. Met betrekking tot de vreemdeling [betrokkene 32] (zaakdossier 6) is aangevoerd dat bewijs van enige betrokkenheid van verdachte bij deze relatie ontbreekt. Ten aanzien van de vreemdeling [betrokkene 36] (zaakdossier 7) ontbreekt eveneens het bewijs nu slechts sprake is van de verklaring van [betrokkene 22], op welke verklaring zij bovendien is teruggekomen. Voorts was sprake, voor zover verdachte wist, van een echte relatie tussen de vreemdeling [betrokkene 35] en [betrokkene 22] voornoemd (zaakdossier 7). Ook ten aanzien van de vreemdeling [betrokkene 37] (zaaksdossier 8) wenst verdachte te worden vrijgesproken. Ook voor deze relatie geldt dat voorzover zij wist, ook hier sprake van een echte relatie. Voorts dient, aldus de verdediging de verklaring van [betrokkene 18] tegenover de politie van het bewijs te worden uitgesloten, omdat verbalisant [A] niet bevoegd was de verhoren (mede) af te nemen, danwel sprake is geweest van ongeoorloofde druk tijdens de verhoren, danwel de processen-verbaal van de verhoren een onvolledige weergave bevatten van wat er is verklaard. Ten aanzien van de vreemdeling [betrokkene 9] (zaakdossier 9) is wederom niet voldaan aan het bewijsminimum nu alleen verdachte [betrokkene 8] hierover heeft verklaard. Van witwassen is evenmin sprake, aldus de verdediging, nu de uitgaven van verdachte worden betaald door al haar kinderen gezamenlijk en (dus) niet vanuit enig misdrijf. Met betrekking tot de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, tot slot, heeft de verdediging gesteld dat er -kort samengevat- geen sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband. De afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken tussen verdachte enerzijds en de overige deelnemers anderzijds zijn naar de mening van de verdediging te zeer toegespitst op concrete feiten en handelingen. Ook is het kennelijk nodig dat deze gesprekken steeds opnieuw worden gevoerd, waaruit de verdediging concludeert dat de structuren veel minder vastliggen dan het openbaar ministerie heeft betoogd. Ook van dit feit dient dan ook vrijspraak te volgen.
Bij de beoordeling van hetgeen verdachte wordt verweten stelt de rechtbank het volgende voorop.
In het omvangrijke dossier gaat het om vreemdelingen uit Suriname, India en Nepal die hier in Nederland komen en verblijven in het kader van gezinsvorming en vervolgens een zelfstandige vergunning voor verblijf hebben verkregen. Uit het dossier blijkt dat hierbij de navolgende procedure moet worden doorlopen, waarbij de rechtbank de fasen die door de officier van justitie zijn onderscheiden zal aanhouden. In de eerste fase wordt in het land van herkomst respectievelijk in Nederland door de vreemdeling respectievelijk de Nederlandse partner (referent) een aanvraag tot Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) gedaan in het kader van gezinsvorming (kosten € 830,-). Om daarvoor in aanmerking te komen dient de vreemdeling in het buitenland allereerst een inburgeringsexamen af te leggen (kosten € 350,-). Als voorts aan de overige voorwaarden is voldaan (onder andere dient de Nederlandse referent te beschikken over een inkomen van € 1.424,40 bruto per maand) wordt de MVV verstrekt. Als de vreemdeling in Nederland is aangekomen kan worden gesproken van de tweede fase. Dan wordt in Nederland door de vreemdeling en de referent een verblijfsvergunning (VTV) voor bepaalde tijd met hetzelfde doel (gezinsvorming) aangevraagd (kosten € 188,-). Deze wordt verstrekt voor de duur van één jaar. Binnen dat jaar moet schriftelijk de aanvraag tot verlenging worden gedaan. Indien deze aanvraag wordt goedgekeurd, wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verstrekt. De daarop volgende tijd kan worden aangeduid als de derde fase. De vreemdeling behoudt een afhankelijke verblijfstitel (verblijf bij partner) voor de duur van in totaal 3 jaar en kan na afloop van die periode een zelfstandige verblijfsvergunning (zonder verblijf bij partner) aanvragen. Na vijf jaar legaal verblijf in Nederland kan de vreemdeling vervolgens de Nederlandse nationaliteit aanvragen. Als het gaat om een vreemdeling die al in Nederland verblijft op basis van een VTV voor studie maar die niet meer aan de daarbij gestelde voorwaarden voldoet, is de procedure eenvoudiger. Volstaan kan worden met het aanvragen van een wijziging beperking. De beperking "studiedoeleinden" wordt dan omgezet naar "verblijf bij partner". Vervolgens geldt voor de tweede en derde fase hetzelfde als hiervoor reeds is weergegeven.
Verdachte wordt ervan verdacht dat zij samen met anderen en tegen betaling vreemdelingen uit Suriname, India en Nepal langs illegale weg behulpzaam is geweest bij hun komst naar Nederland en/of hun voortdurend verblijf in Nederland.
Verdachte heeft erkend dat zij veel weet van voormelde procedure bij de IND en hierover desgevraagd aan veel mensen, waaronder vreemdelingen die worden genoemd in de tenlastelegging, advies heeft gegeven met betrekking tot het aanvragen van een MVV of VTV. Volgens verdachte is daar niets mis mee, een advocaat had dat ook kunnen doen. Daarnaast heeft zij mensen gekoppeld en in die gevallen is steeds sprake geweest van een echte relatie, aldus verdachte.
In de periode van september 2009 tot april 2010 is de telefoon van verdachte afgeluisterd. Uit die gesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank een veel verder gaande betrokkenheid van verdachte dan zijzelf heeft erkend. Zo bevindt zich in het dossier een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek van 13 oktober 2009 tussen verdachte en een zekere [betrokkene 1] waarin deze [betrokkene 1] aangeeft dat alle papieren in orde zijn maar dat zij wil weten hoe het zit. Verdachte zegt daarop letterlijk: "dan zal ik jou met iemand laten ontmoeten, beetje toneel spelen, acteren en foto's maken. Daarna gaat die persoon naar zijn land en inburgeringsexamen afleggen en vanaf daar visum aanvraag indienen voor verblijf bij Nederlandse partner. Met visum komt hij hier naar toe en daarna moet jij hem voor drie jaar op jou adres laten inschrijven zoals man en vrouw.
Na drie jaar en zes weken kan hij zelfstandig aanvragen en kan hij ook zijn nationaliteit aanvragen. Na drie jaar en zes weken kan hij vertrekken bij jou, dan ben je klaar
(...) als jij zijn post krijgt, jij belt mij en je zegt hier is post voor meneer Jan ik zal aan meneer Jan doorgeven dat hij kan zijn post ophalen (...): maar jullie moeten wel goed kennismaken, huis en huisadres kennen enzovoort". Als [betrokkene 1] verdachte vraagt of veel mensen dit aan haar vragen, wordt dit door verdachte beaamd. Voorts geeft zij aan dat het gaat om € 15.000,- en dat het als volgt gaat: "je krijgt het geld in twee keer niet in drie keer, zeven en half en zeven en half...in het begin de helft wanneer de papieren bij de IND worden ingediend en daarna de helft wanneer hij naar hier komt." Dat verdachte hetgeen zij in dit gesprek vertelt, heeft bedoeld als grap, waarvan ook haar gesprekspartner (een vriendin) zou hebben geweten en dus heeft verzonnen, zoals zij ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Met name niet omdat uit andere telefoongesprekken blijkt dat verdachte inderdaad de betrokken Nederlandse referenten en vreemdelingen hun verhalen op elkaar laat afstemmen en zorgt dat er foto's gemaakt worden die het bestaan van de relatie aannemelijk moeten maken. Uit de telefoongesprekken blijkt voorts dat verdachte de contacten tussen de vreemdeling en de referent onderhoudt als de vreemdeling eenmaal in Nederland is. Zo wordt zij gebeld als er post voor de vreemdeling bij de referent is binnengekomen of als er afspraken gemaakt moeten worden.
Ook blijkt uit de opgenomen gesprekken dat verdachte zelf actief op zoek gaat naar vrouwen die als referent willen optreden en dat zij hen daarvoor geld aanbiedt. Zo belt verdachte op 7 oktober 2009 met een zekere [betrokkene 2]. In dat gesprek geeft verdachte aan dat zij haar belt omdat [betrokkene 2] klaar is met [betrokkene 3] en verdachte weer iemand voor [betrokkene 2] heeft die daarvoor € 15.000,- wil betalen. [betrokkene 2] reageert hierop met te zeggen dat [betrokkene 3] haar belde om haar te bedanken dat zij hem geholpen had maar dat zij, [betrokkene 2], toen zei dat hij eigenlijk tante moest bedanken omdat die alles had geregeld. Vervolgens vraagt verdachte nogmaals of [betrokkene 2] weer met iemand wil beginnen want zij heeft iemand voor € 15.000,- en het salaris van [betrokkene 2] is goed. Verder geeft verdachte in dit telefoongesprek aan dat [betrokkene 4] die samen met [betrokkene 2] was begonnen de tweede al geholpen heeft, want die komt de 21ste. Naar het oordeel van de rechtbank doelt verdachte hierbij op [betrokkene 4]. In het strafdossier is immers gerelateerd dat sprake is geweest van een relatie tussen de vreemdeling [betrokkene 5] en [betrokkene 4] voornoemd. [betrokkene 5] heeft in oktober 2006 een VTV gekregen voor verblijf bij zijn partner [betrokkene 4] voornoemd, waarna hij in juni 2009 een zelfstandige VTV heeft verkregen. Daarna heeft de vreemdeling [betrokkene 6] op 16 juni 2009 in New Delhi een MVV aangevraagd voor verblijf bij partner, waarbij het wederom gaat om [betrokkene 4] voornoemd. Deze gang van zaken sluit derhalve aan op hetgeen verdachte aan [betrokkene 2] vertelt in voornoemd telefoongesprek en past voorts ook bij een eveneens opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 4] op 6 oktober 2009, waarin wordt aangegeven dat [betrokkene 6] op 21 oktober naar Nederland komt.
Dat verdachte actief zoekt naar referenten en aan haar bemiddeling ook zelf geld overhoudt, leidt de rechtbank verder af uit een telefoongesprek dat zij op 3 april 2010 voert met een zekere [betrokkene 7]. In dit gesprek geeft [betrokkene 7] aan dat hij iemand heeft die als referent kan optreden. Verdachte vraagt daarop of [betrokkene 7] gevraagd heeft hoeveel deze jongen wil hebben en geeft voorts aan: "als iemand meer dan 15 vraagt, houden wij niets over." Van dat bedrag wil verdachte overigens zelf, zo blijkt uit een eerder telefoongesprek van 11 oktober 2009 met diezelfde [betrokkene 7], 15% hebben. Dit laatste sluit weer aan op de verklaring van medeverdachte [betrokkene 8] die als verdachte immers heeft verklaard dat zij voor haar bemiddeling bij het verblijf in Nederland van de vreemdeling [betrokkene 9] van verdachte in totaal € 15.000,- heeft gekregen, waarvan zij 10% en € 500,- extra aan verdachte moest betalen.
Uit hetgeen een zekere [betrokkene 10] vertelt in een telefoongesprek op 9 november 2009 leidt de rechtbank in dit verband af dat aan een persoon die hij "auntie" noemt € 24.000,- is betaald. Uit dit telefoongesprek blijkt dat [betrokkene 10] eerst zal betalen en dat dan [betrokkene 4] zal inschrijven. Ook hierbij gaat het naar het oordeel van de rechtbank om de hiervoor reeds genoemde [betrokkene 4] en de vreemdeling [betrokkene 6]. Immers [betrokkene 10] is de roepnaam van [betrokkene 10], de broer van [betrokkene 6] voornoemd. Het is dan ook zonneklaar dat verdachte degene is die door [betrokkene 10] in dit gesprek wordt bedoeld/aangesproken met "auntie".
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande niet alleen dat verdachte betrokken is geweest bij het naar Nederland halen van vreemdelingen door hen tegen betaling te voorzien van een Nederlandse referent die op papier wilde verklaren dat sprake was van een exclusieve relatie terwijl dat feitelijk niet het geval was, doch tevens dat zij hierbij in veel gevallen is opgetreden als initiatiefneemster die daartoe in Nederland actief Nederlandse referenten heeft geworven.
De rechtbank komt thans toe aan de vraag of verdachte ook daadwerkelijk op de in de tenlastelegging onder 2, 3 en 4 weergegeven wijze betrokken is geweest bij de daarin met name genoemde vreemdelingen.
De relaties van [betrokkene 11] met de vreemdelingen [betrokkene 12] en [betrokkene 13]
Bij beide vreemdelingen ziet het verwijt van de officier van justitie op de volgende documenten: de zogenaamde "vragenlijst" met bijlage (bij de aanvraag MVV), waarin wordt aangegeven dat de referent een exclusieve en/of duurzame relatie onderhoudt met de vreemdeling en een relatieverklaring (bij de aanvraag VTV), waarin opnieuw de exclusieve en/of duurzame relatie tussen referent en vreemdeling wordt aangegeven. Voorts betreft het voor beide vreemdelingen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en daarbij behorende werkgeversverklaringen en salarisspecificaties.
Verdachte heeft ontkend dat deze documenten vals zijn. Haar stelling is dat de daarin opgenomen gegevens voor beide vreemdelingen geheel correct zijn en dat de relaties met beide vreemdelingen dus exclusieve en/of duurzame relaties waren.
[betrokkene 12]
De rechtbank constateert dat verdachte [betrokkene 11] tegenover de politie aanvankelijk geen antwoord kan geven op de vraag wie haar partner is en dat zij, toen ze zijn naam wel weer wist, zich zeven jaar vergist in zijn leeftijd. Ze heeft voorts verklaard dat hij werkte bij Burger King in Amsterdam terwijl [betrokkene 12] zelf verklaard heeft dat hij werkt bij Subway. Daarnaast heeft zij verklaard dat hij maandelijks € 700,- tot € 800,- bijdroeg in de kosten van de huishouding, terwijl het volgens [betrokkene 12] gaat om ongeveer € 100,- per maand. In de aanvraag voor de MVV heeft [betrokkene 11] voorts vermeld dat de eerste ontmoeting plaatsvond in april 2007 en daarbij als bijzonder detail aangegeven dat [betrokkene 12] hierna zo attent aandacht had besteed aan haar verjaardag op 18 juli 2007. [betrokkene 12] plaatst die ontmoeting echter in oktober 2007, geruime tijd nà haar verjaardag. De verklaringen vertonen mitsdien aanzienlijke discrepanties en rechtvaardigen de conclusie dat [betrokkene 11] en [betrokkene 12] elkaar nauwelijks kennen.
Voorts zijn bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene 11], de [adres 1], naast eventuele kleding, in het geheel geen persoonlijke goederen van [betrokkene 12] aangetroffen, terwijl hij op dat moment toch al drie jaar met haar zou samenwonen. Ook weet hij desgevraagd niet waar een bepaald fotolijstje, dat door de politie naast het bed van [betrokkene 11] was aangetroffen, in de woning stond. Dit duidt erop dat [betrokkene 12] daar niet heeft verbleven.
Voor deze conclusie vindt de rechtbank ook aanknopingspunten in een aantal telefoongesprekken in de periode 14 september - 10 maart 2010. Daaruit blijkt namelijk dat [betrokkene 11] belt met verdachte over post van [betrokkene 12] waarna verdachte contact met [betrokkene 12] zoekt en [betrokkene 12] contact opneemt met [betrokkene 11]. Dit past volledig in de gang van zaken zoals die door verdachte zelf wordt geschetst in het hiervoor reeds weergegeven telefoongesprek met [betrokkene 1] (...als jij zijn post krijgt, jij belt mij en je zegt hier is post voor meneer Jan ik zal aan meneer Jan doorgeven dat hij kan zijn post ophalen). Ook vinden er gesprekken plaats tussen verdachte en de broer van [betrokkene 12] waarin gesproken wordt over de post die zou moeten zijn ontvangen door verdachte. Opvallend is verder een gesprek tussen [betrokkene 11] en [betrokkene 12], waarin wordt besproken dat een aanslag Hoogheemraadschap is binnengekomen en iedereen die ingeschreven staat € 100,- moet betalen, waarop [betrokkene 12] zegt dat hij het geld kan overmaken en dan vraagt of de brief van de politie gekomen is. Te horen is dat [betrokkene 11] op de achtergrond hiernaar vraagt aan haar huisgenoot en tevens verdachte [betrokkene 14], waarna zij antwoordt dat [betrokkene 12] al een brief heeft meegenomen en vraagt of hij nog meer verwacht. Als [betrokkene 12] daarop aangeeft dat hij nog een brief verwacht want hij is twee keer gepakt, antwoordt [betrokkene 11] dat die brief nog niet is gekomen.
De verklaring van [betrokkene 12] ten overstaan van de rechter-commissaris dat hij met [betrokkene 11] had afgesproken dat zij hem op zijn werk moest bellen als er belangrijke post uit Nepal kwam, verklaart deze gesprekken niet (het gaat immers niet over post uit Nepal) en verklaart evenmin waarom verdachte daarbij betrokken zou moeten worden.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 11] en [betrokkene 12] elkaar niet of nauwelijks kenden, niet samenwoonden op de [adres 1] en dat er mitsdien tussen hen geen sprake was van een exclusieve en duurzame relatie en een gemeenschappelijke huishouding. Gelet hierop heeft [betrokkene 11] de informatie op de vragenlijst met bijlage behorende bij de MVV en op de relatieverklaring valselijk, want in strijd met de waarheid, verstrekt en is het daarop gebaseerde verblijf van [betrokkene 12] wederrechtelijk. De telefonische contacten van verdachte met betrekking tot het doorsturen/ophalen van post mede gezien in het licht van haar eigen weergave over haar bemiddelingsactiviteiten ten behoeve van vreemdeling en referent tegenover [betrokkene 1] (zie hiervoor), rechtvaardigen het oordeel dat verdachte bij dit alles als mededader is betrokken.
Bij de stukken nodig voor voormelde aanvraag MTV behoort ook een arbeidsovereenkomst van [betrokkene 11] met [reisbureau] te [plaats], waaruit blijkt dat zij per 1 mei 2008 voor 40 uur per week en tegen € 1.484,18 per maand in dienst zal treden, een werkgeversverklaring, die ditzelfde bevestigt en een salarisspecificatie over de maand juni 2008. Met deze stukken werd beoogd aan te tonen dat [betrokkene 11] in staat was [betrokkene 12] te onderhouden.
[reisbureau], gevestigd op het woonadres van verdachte ([woonadres verdachte]), is eigendom van [betrokkene 14] voornoemd, zoon van verdachte en huisgenoot van [betrokkene 11]. Uit het dossier blijkt dat op 1 mei 2008, de startdatum van het arbeidscontract van [betrokkene 11], reeds een arbeidsovereenkomst bestond tussen [reisbureau] en [betrokkene 15] voor 27,5 uur. Naast deze twee arbeidsovereenkomsten zijn vervolgens door [reisbureau] in een periode van minder dan anderhalf jaar nog een reeks arbeidsovereenkomsten afgesloten: per 6 oktober 2008 en 1 januari 2009 met respectievelijk [betrokkene 16] voor 40 uur en [betrokkene 17] voor 12 uur, in juni 2009 met verdachte [betrokkene 18] voor 10 uur, in augustus 2009 met [betrokkene 19] voor 12 uur en oktober 2009 met [betrokkene 20] voor 10 uur. Uit deze administratie blijkt derhalve dat op papier per 1 oktober 2009 naast de eigenaar 6 personen in dienst zijn, waardoor er ten laste van [reisbureau] voor 80 uur per week administratieve ondersteuning en voor 44 uur per week interieurverzorging/administratief werk beschikbaar is. Daarnaast verrichtte verdachte [betrokkene 21] volgens haar verklaring als vennoot (met ingang van 14 juli 2008) ook nog af en toe werkzaamheden voor [reisbureau].
Dit alles komt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig voor, nu met name ook uit het dossier kan worden afgeleid dat [reisbureau] een kleinschalig reisbureau betreft dat al sinds 2001 verlies maakt. Verdachte [betrokkene 18] heeft voorts bij de politie verklaard dat haar arbeidsovereenkomst en de salarisstroken vals waren, dat zij deze nodig had voor de IND en dat zij voor het ontvangen loon niet heeft gewerkt (voor de vraag waarom de rechtbank deze verklaring voor het bewijs bezigt, wordt verwezen naar hetgeen hieromtrent op pagina 17 en 18 wordt overwogen). Daarnaast heeft verdachte in een telefoongesprek op 19 maart 2010 ook zelf naar verdachte [betrokkene 14] verwezen als degene die valse loonstrookjes kan opmaken en verwijst zij een mogelijke referent met onvoldoende inkomen eveneens naar hem onder de mededeling dat hij een 18 maanden contract kan geven. Uit een gesprek dat plaatsvindt op 5 april 2010 blijkt dat verdachte hem hier ook daadwerkelijk om vraagt.
De rechtbank trekt uit bovenstaande de conclusie dat het bedrijf [reisbureau] werd gebruikt voor het verschaffen van valse arbeidsovereenkomsten en de daarbij behorende werkgeversverklaringen en salarisstroken, zodat bovenstaande arbeidsovereenkomsten de werkelijkheid niet hebben weergegeven. Hoewel niet valt uit te sluiten dat [betrokkene 11] enige werkzaamheden heeft verricht voor [reisbureau], is volstrekt onaannemelijk dat zij per de opgegeven datum en gedurende 40 uur per week als administratief medewerker de in voornoemde overeenkomst opgevoerde werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het mitsdien een valse overeenkomst. De rechtbank wordt in die overtuiging gesterkt nu uit het IND dossier blijkt dat voor [betrokkene 12] een garantverklaring is opgesteld, gedateerd 21 mei 2008 (de aanvraag MVV in New Delhi is van 24 april 2008) en dat de arbeidsovereenkomst dateert van 1 mei 2008. Het kan dan ook niet anders dan dat de arbeidsovereenkomst louter en alleen ten behoeve van de IND is opgesteld. De aanvullende brief van 16 juni 2008 dient eveneens als vals te worden aangemerkt, nu deze de inhoud van de onderliggende valse arbeidsovereenkomst bevestigt. Met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, eveneens als mededader te worden aangemerkt.
[betrokkene 13]
Met betrekking tot haar relatie met [betrokkene 13] weet [betrokkene 11] zich weinig te herinneren. Zo verklaart ze in haar eerste verhoor bij de politie dat ze voor [betrokkene 12] een relatie had met [betrokkene 13], waarbij ze zich vergist in zijn achternaam. Letterlijk zegt ze: "zijn achternaam is iets met [...], nee zijn achternaam is [betrokkene 13]". Hij kwam uit Suriname, maar, zo verklaart ze: "misschien heb ik hem in New York ontmoet". [betrokkene 13] heeft als getuige bij de rechter-commissaris echter verklaard dat hij [betrokkene 11] in december 1999 in een discotheek in Suriname heeft ontmoet, dat het contact tot januari 2003 verliep via brieven en gesprekken, dat ze elkaar toen twee weken in New York hebben gezien en dat hij daarna speciaal voor [betrokkene 11] in december 2005 naar Nederland is gekomen en bij haar is gaan wonen. Over het lange tijdsverloop tussen hun eerste ontmoeting in Suriname en zijn komst naar Nederland alsmede het volgens [betrokkene 13] tussentijds steeds heftiger en inniger wordend schriftelijk en telefonisch contact wordt door [betrokkene 11] in het geheel niet gesproken. Wel zegt ze dat [betrokkene 13] in de zomer in Nederland is aangekomen, en als haar wordt voorgehouden dat pas op 29 december 2005 is geweest, antwoordt ze dat dit dan wel zo zal zijn, maar dat hij echt bij haar heeft gewoond. Ook met betrekking tot deze relatie zijn naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van verdachte en de vreemdeling [betrokkene 13] tegenstrijdig en in ieder geval op punten zeer onvolledig, hetgeen een sterke aanwijzing is dat ook hier sprake is van een schijnrelatie.
Dit sluit aan op de verklaring van verdachte [betrokkene 22]. Die heeft immers verklaard dat de relatie tussen [betrokkene 13] en [betrokkene 11] niet echt was. [betrokkene 11] heeft [betrokkene 13] aan een vergunning geholpen, en hij heeft bij haar, [betrokkene 22], gewoond en niet bij [betrokkene 11]. Volgens [betrokkene 22] heeft verdachte deze relatie geregeld en is hiervoor € 7.500,- betaald. Een bedrag van € 5.000,- is daarbij door haar gestort op de rekening van [reisbureau] en € 2.500,- is door [betrokkene 13] aan [betrokkene 11] betaald.
Uit het in het dossier van verdachte gevoegde proces-verbaal van de terechtzitting van 14 juni 2011 blijkt dat [betrokkene 22] op haar verklaring ten overstaan van de politie is terug gekomen en verklaard heeft dat de relatie van [betrokkene 11] met [betrokkene 13] weldegelijk een echte relatie was. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om voormelde verklaring van [betrokkene 22] ten overstaan van de politie daarom niet (meer) betrouwbaar te achten, zoals de raadsman heeft betoogd. Haar verklaring ten overstaan van de politie vindt immers steun in andere bewijsmiddelen, want door haar is daadwerkelijk door middel van een spoedstorting een bedrag van € 5.000,- gestort op de rekening van [reisbureau] en wel vlak nadat [betrokkene 13] is ingeschreven op het adres van [betrokkene 11] in Den Haag en door hen beiden een aanvraag VTV tot verblijf bij partner is gedaan. Bij dit alles past voorts dat, zoals [betrokkene 13] heeft verklaard, de relatie is beëindigd toen hij de Nederlandse nationaliteit had verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het mitsdien ook hier om een schijnrelatie die door verdachte is geregeld en is in de vragenlijst met bijlage en in de relatieverklaring in strijd met de waarheid verklaard dat sprake was van een duurzame en exclusieve relatie alsmede een gezamelijke huishouding, zodat het daarop gebaseerde verblijf van [betrokkene 13] als wederrechtelijk dient te worden beschouwd.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of ook de ten behoeve van de MVV overgelegde werkgeversverklaringen en salarisspecificaties van [ICT bedrijf] als vals zijn te beschouwen. Deze stukken zijn overgelegd bij de garantverklaring ten behoeve van [betrokkene 13] van 26 augustus 2005. Gelet op het hiervoor weergegeven oordeel dat de relatie tussen [betrokkene 11] en [betrokkene 13] een schijnrelatie was, gaat de rechtbank er ook met betrekking tot deze schijnrelatie van uit dat de stukken die zijn opgemaakt ten behoeve van de IND opzettelijk zo zijn opgemaakt dat voldaan wordt aan de eisen die de IND stelt aan een referentschap. Hierbij past dat [betrokkene 11] vlak voorafgaand aan het afgeven van de garantieverklaring, namelijk per 1 juni 2005, een arbeidsovereenkomst heeft gekregen van [ICT bedrijf] voor 40 uur per week met een inkomen van ruim € 1.400,- per maand en aldus net voldoet aan de aan referenten gestelde inkomenseis.
Voorts weegt mee dat [ICT bedrijf] het bedrijf is van [betrokkene 23], tevens zelf verdachte en zoon van verdachte. Zoals hiervoor al overwogen is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verdachte het bedrijf van haar zoon [betrokkene 14] heeft gebruikt voor het laten verschaffen van valse arbeidsovereenkomsten en daarmee samenhangende bescheiden en heeft [betrokkene 11] hiermee de smokkel van [betrokkene 12] bewerkstelligd. Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot [ICT bedrijf] hetzelfde gebeurd. De rechtbank wordt gesterkt in dit oordeel door een uitspraak van verdachte [betrokkene 14] in een telefoongesprek dat hij voert nadat verdachte door de politie is aangehouden. Hij zegt dan tegen een onbekend gebleven vrouw dat ook spullen van [voornaam] (verdachte [betrokkene 23]) door de politie zijn meegenomen. Op haar vraag of dat is gebeurd omdat [voornaam] de papieren had gemaakt, antwoordt hij vervolgens dat [voornaam] een of twee officiële papieren heeft gemaakt en dat belasting voor ze allemaal is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat hierbij gedoeld wordt op onder meer voormelde arbeidsovereenkomst, die door de rechtbank dan ook als vals wordt aangemerkt. Ook hierbij was verdachte als mededader betrokken.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 wordt verweten met betrekking tot [betrokkene 12] en [betrokkene 13] wettig en overtuigend bewezen is.
De relatie van [betrokkene 24] met de vreemdeling [betrokkene 25]
De aan het verwijt ten grondslag gelegde document betreft hier de zogenaamde relatieverklaring (bij de aanvraag VTV), waarin opnieuw de exclusieve en/of duurzame relatie tussen referent en vreemdeling wordt aangegeven.
Inleiding
De rechtbank constateert dat in het omvangrijke strafdossier meermalen sprake is van een wijziging van een VTV, gekoppeld aan studie, in een VTV verblijf bij partner. In de afgeluisterde telefoongesprekken wordt dit steeds aangeduid als "overzetten of omzetten". Zo spreekt verdachte op 12 maart 2010 met een onbekend gebleven vrouw over een dergelijke omzetting. Daarbij geeft zij aan dat het alleen maar gaat om een omzetting want "hij" heeft een studentenverblijfsvergunning. Daarmee kan ze € 15.000,- verdienen en ze hoeven niet beiden op een adres te wonen. In een ander telefoongesprek tussen verdachte en de reeds eerder genoemde [betrokkene 7] geeft [betrokkene 7] aan dat hij iemand heeft die het wil doen. In de loop van het gesprek vraagt hij of die man niet hier is en dat het dus niet gaat zoals bij hem is gedaan, overzetten. Verdachte antwoordt dan dat als zij iemand voor overzetten had, zij gelijk geld had gegeven. Voorts blijkt uit het dossier dat [betrokke[betrokkene 26] naar Nederland is gekomen met een studie VTV die is omgezet naar een VTV verblijf bij partner [betrokkene 27]. Uit verschillende afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [betrokkene 27] hiervoor € 15.000,- heeft gekregen, maar dat zij hem heeft uitgeschreven van haar adres voordat de benodigde periode van 3 jaar is verlopen. Verdachte is vervolgens druk in de weer om een nieuw adres voor [betrokkene 26] te regelen en zegt in dit verband over de telefoon dat zijn verblijf nog steeds geldig is en kan worden overgezet.
[betrokkene 25] is in september 2005 naar Nederland gekomen om in Leeuwarden te gaan studeren, in welk verband hij op 29 november 2005 een VTV heeft gekregen met als beperking "studiedoeleinden". De beoogde studieduur was tot 1 september 2009. Op 7 september 2009 heeft [betrokkene 25] een wijziging van de beperking en verlenging van zijn VTV aangevraagd, waarbij de verblijfstatus zou moeten worden gebaseerd op het verblijf bij verdachte [betrokkene 24]. Als bijlage bij de aanvraag is op diezelfde datum door [betrokkene 25] en verdachte [betrokkene 24] een relatieverklaring ondertekend waarin zij verklaren elkaars levenspartner te zijn en met ingang van 2 juli 2009 een exclusieve duurzame relatie te onderhouden en daartoe een gemeenschappelijke huishouding te voeren en feitelijk samen te wonen op de [adres 2]. Op 2 oktober 2009 heeft de IND een brief verstuurd met de beslissing dat de aanvraag voor de verblijfsvergunning is ingewilligd onder de beperking "verblijf bij partner [betrokkene 24], geldig van 30 september 2009 tot en met 30 september 2010".
Verdachte heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, erkend dat zij verdachte [betrokkene 24] heeft voorgesteld aan [betrokkene 25] en hem € 15.000,- heeft betaald. Zij heeft aangevoerd dat zij dit bedrag van een oom van [betrokkene 25] heeft gekregen om aan [betrokkene 24] te betalen zodat [betrokkene 25] niet gedwongen zou zijn om te werken.
Verdachte [betrokkene 24] heeft bij de politie verklaard dat hij met verdachte had afgesproken dat hij € 15.000,- zou ontvangen voor zijn bemiddeling als referent voor de vreemdeling [betrokkene 25]. Via verdachte kreeg hij alle informatie over [betrokkene 25]; het moest wel snel gebeuren omdat de vergunning van [betrokkene 25] zou verlopen op 30 september 2009. Toen hij [betrokkene 25] inschreef op zijn adres [adres 2], waren verdachte en [betrokkene 25] aanwezig. Tevens heeft hij verklaard dat, in tegenstelling tot hetgeen was opgenomen in de relatieverklaring, de relatie die hij met [betrokkene 25] had, geen exclusieve relatie is geweest. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte [betrokkene 24] in dit verband voorts verklaard dat hij drie of vier keer bij een advocatenkantoor is geweest ten behoeve van de verblijfsvergunning. Dit was steeds samen met verdachte. Aldaar heeft hij vorenbedoelde relatieverklaring ondertekend en werden hem instructies gegeven hoe hij de vergunning in orde moest krijgen en wat hij nog moest aanleveren aan stukken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde verklaring van verdachte [betrokkene 24] gevoegd bij de verklaring van verdachte alsmede bij de bevindingen inzake de status van de vreemdeling [betrokkene 25], het medeplegen van het valselijk opmaken van deze relatieverklaring met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken, alsmede het medeplegen van het gebruikmaken van deze verklaring als ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen. Hieruit volgt eveneens dat verdachte wist dat het voortdurend verblijf van [betrokkene 25] wederrechtelijk was, nu geen sprake was van een exclusieve en duurzame relatie als bedoeld in voormelde verklaring.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij aan verdachte [betrokkene 24] voor het referent zijn van [betrokkene 25] € 15.000,- heeft overhandigd wordt ondersteund door de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken en de resultaten van doorzoekingen in de woning van verdachte en op het verblijfadres van verdachte [betrokkene 24]. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit worden afgeleid dat verdachte [betrokkene 24] op drie momenten, te weten op 14 september 2009, 12 oktober 2009 en 13 oktober 2009, in totaal € 14.250,- bij verdachte thuis van verdachte heeft ontvangen.
De vraag is of dit geld afkomstig is van een oom en bedoeld om te voorkomen dat [betrokkene 25] moest werken, zoals verdachte heeft gesteld. In dit verband heeft verdachte [betrokkene 24] bij de politie verklaard dat hij vermoedt dat [betrokkene 25] meer heeft betaald aan verdachte en dat hij zwaar onder druk was gezet om allemaal kosten te betalen. Dit lijkt te passen in het beeld dat uit een aantal afgetapte telefoongesprekken naar voren komt. Nadat op 2 oktober 2009 een brief was verstuurd door de IND met de beslissing dat de aanvraag voor de verblijfsvergunning is ingewilligd, belt verdachte op 6 oktober 2009 [betrokkene 25] en heeft zij later op die dag contact met verdachte [betrokkene 24]. In eerstgenoemd gesprek feliciteren verdachte en [betrokkene 25] elkaar, waarna verdachte zegt dat hij zijn papieren kan komen ophalen en 'samaan' (dat is vertaald als "geld/goederen") moet meebrengen. [betrokkene 25] antwoordt dat hij dat niet heeft, verdachte had 4 november gezegd en dat hij contact met zijn vader zal opnemen. Verdachte antwoordt dat het snel moet en dat hij mag meenemen wat hij heeft. In een volgend gesprek met verdachte [betrokkene 24], zegt verdachte dat ze [betrokkene 25] tot 18 oktober de tijd heeft gegeven, waarop verdachte zegt "afspraak was wanneer het in orde is, dan krijg ik mijn deel en het is nu al in orde, dus ik wil zolang niet meer wachten".
De rechtbank stelt verder vast dat ten aanzien van zowel verdachte [betrokkene 24] als [betrokkene 25] op 12 oktober 2009 is waargenomen dat zij in de woning van verdachte zijn geweest. In verschillende afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken rondom dit tijdstip wordt gesproken van betalen. Op 12 oktober over het hebben geregeld van samaan en op 13 oktober een gesprek van verdachte dat zij vandaag alles aan [betrokkene 24] wil geven en dat [betrokkene 25] de rest aan haar mag betalen. Voorts wordt in een telefoongesprek tussen verdachte [betrokkene 14], de zoon van verdachte, en [betrokkene 25] door verdachte [betrokkene 14] gezegd dat zijn moeder had gebeld uit India dat [betrokkene 25] geld zou brengen. Een dag later wordt opnieuw gesproken over het geven van geld en kan uit gesprekken worden afgeleid dat beiden op 6 november 2009 in Den Haag een ontmoeting hebben alwaar het geldbedrag kan worden afgegeven. Blijkens een bankafschrift van 6 november 2009 vindt een storting plaats op de zakelijke rekening van verdachte [betrokkene 14] van een bedrag van € 5.000,-. De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld strookt hier in het geheel niet mee.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat verdachte niet alleen behulpzaam is geweest bij de schijnrelatie door het contact te leggen, afspraken te maken en betalingen te regelen, maar tevens dat zij dat heeft gedaan uit winstbejag. Hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 wordt verweten met betrekking tot [betrokkene 25], is mitsdien wettig en overtuigend bewezen.
De relatie tussen [betrokkene 21] en de vreemdeling [betrokkene 14]
Bij deze vreemdeling ziet het verwijt op de volgende documenten: de zogenaamde "vragenlijst" met bijlage (bij de aanvraag MVV), waarin wordt aangegeven dat de referent een exclusieve en/of duurzame relatie onderhoudt met de vreemdeling en een relatieverklaring (bij de aanvraag VTV), waarin opnieuw de exclusieve en/of duurzame relatie tussen referent en vreemdeling wordt aangegeven.
Verdachte [betrokkene 21] heeft tegenover de politie verklaard dat zij samen met [betrokkene 14] (hierna: [betrokkene 14]), [betrokkene 23] (verdachte [betrokkene 23]) en diens vriend [betrokkene 32] in de woning aan de [adres 3] woont. [betrokkene 14] heeft echter bij de politie verklaard dat hij daar alleen met [betrokkene 21] zou wonen. Ook heeft [betrokkene 21] verklaard dat zij met [betrokkene 14] heeft besproken dat zij een zogenaamde mock-wedding met [betrokkene 23] aan zou gaan. Volgens [betrokkene 14] in zijn verklaring tegenover de politie was hij daarvan echter niet van op de hoogte. De beide verklaringen vertonen mitsdien opvallende discrepanties. Dat [betrokkene 14] tegenover de politie niet overeenkomstig de waarheid zou hebben verklaard omdat hij [betrokkene 23] niet in de problemen wilde brengen, overtuigt de rechtbank niet. Welke problemen hij hierbij op het oog heeft gehad, is immers onduidelijk.
Voorts stelt de rechtbank vast dat in de mobiele telefoon van [betrokkene 14] bij de naam van [betrokkene 21] tevens haar geboortedatum staat vermeld. Daarnaast is in die mobiele telefoon tweemaal de vermelding 'Thuis' aangetroffen bij een opgeslagen telefoonnummer. Hierbij gaat het echter niet om het telefoonnummer van [betrokkene 21] maar dat van zijn moeder en van [betrokkene 29], zijn ex-vriendin met wie [betrokkene 14] een kind heeft. Ook dit levert een aanwijzing op dat [betrokkene 14] niet samenwoonde met verdachte [betrokkene 21]. Bij dit alles past voorts dat [betrokkene 14] tijdens zijn aanhouding in de woning van zijn moeder verbleef. Volgens [betrokkene 21] verbleef hij daar omdat er tussen hen problemen waren die waren veroorzaakt door ene [naam]. Volgens [betrokkene 14] zelf verbleef hij daar, zo heeft hij bij de politie verklaard, omdat zijn moeder ziek zou zijn. Bij zijn aanhouding was zijn moeder echter gewoon aan het werk. Voorts lijken in de woning aan de [adres 3] geen persoonlijke zaken van [betrokkene 14] aanwezig te zijn geweest. Daarnaast is van belang dat op dit adres drie stellen (te weten [betrokkene 21] en [betrokkene 14], [betrokkene 30] en [betrokkene 31] en verdachte [betrokkene 23] en [betrokkene 32]) als bewoners staan ingeschreven terwijl de woning, gelet op de staat waarin deze ten tijde van de aanhouding van verdachte [betrokkene 21] verkeerde, zich naar het oordeel van de rechtbank niet leent voor bewoning door meer dan één stel, nu hierin slechts één tweepersoonsbed en een kinderbed zijn aangetroffen.
Verder stelt de rechtbank vast dat in een tweetal afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van 21 september 2009 verdachte [......] aan verdachte vraagt of er post voor [betrokkene 14] is gekomen. Verdachte antwoordt dan dat ze de post bij hem in de brievenbus heeft gegooid. In het tweede gesprek belt verdachte [.....] met [betrokkene 14] en bericht zij hetgeen verdachte even tevoren aan haar had doorgegeven. Voorts bespreekt [.....] op 13 maart 2010 met [betrokkene 14] dat hij naar het stadhuis moet gaan om zijn nationaliteit aan te vragen en moet zeggen "dat het al drie jaar is". Dit sluit aan bij de gang van zaken ten aanzien van schijnrelaties zoals door [......] is weergegeven in het hiervoor op pagina 3 en 4 reeds genoemde telefoongesprek met [betrokkene 1], waar zij ook aangeeft dat zij in deze fase bemiddeld tussen referent en vreemdeling met betrekking tot de post.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden die ieder afzonderlijk al zijn aan te merken als sterke aanwijzingen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [betrokkene 14] geen duurzame en exclusieve relatie onderhielden en evenmin een gezamenlijke huishouding voerden op het adres [adres 3]. De verstrekte informatie op de vragenlijst met bijlage en op de relatieverklaring is dan ook in strijd met de waarheid en het daarop gebaseerde verblijf in Nederland is als wederrechtelijk te beschouwen. De rechtbank wordt in dit oordeel nog gesterkt door de geschiedenis, zoals die blijkt uit het IND-dossier, namelijk dat [betrokkene 14] in 2005 heeft geprobeerd een visum voor Nederland aan te vragen, maar dit toen is geweigerd, omdat hij een valse werkgeversverklaring had ingeleverd en dat hij niet lang hierna, namelijk in 2006, de onderhavige MVV voor verblijf bij verdachte heeft aangevraagd.
De rechtbank voelt zich gesterkt in dit oordeel door de omstandigheid dat [betrokkene 21] op 1 februari 2010 - vlak voor het moment dat [betrokkene 14] een zelfstandige verblijfsvergunning aan kon vragen - een bedrag van € 10.000,- van de rekening van [reisbureau] heeft ontvangen. Dit betreft immers een rekening die mede werd gebruikt om betalingen van vreemdelingen en aan referenten te verrichten. De verklaring van [betrokkene 21] dat zij zoveel rente moest betalen bij haar creditcardmaatschappij dat zij die schuld zelf niet meer kon afbetalen en dat verdachte [betrokkene 14] haar daarom dat bedrag heeft geleend, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Immers met betrekking tot deze aanzienlijke betaling staat kennelijk niets op papier noch is de vermeende schuld aan de creditcardmaatschappij door stukken onderbouwd. Bovendien verdient [betrokkene 21] zelf een behoorlijk salaris, hetgeen voornoemde verklaring dat sprake was van een schuld die haar boven haar (financiële) krachten uitsteeg evenmin begrijpelijk maakt. Nu voor deze betaling dan ook geen aannemelijke (legale) herkomst is gegeven, merkt de rechtbank deze betaling mitsdien aan als een betaling voor de als referent hiervoor genoemde diensten. De rechtbank neemt bij dit oordeel mede in aanmerking dat uit het dossier volgt, zoals hierboven reeds overwogen, dat door verdachte aan referenten een bedrag van € 5.000,- tot € 15.000,- werd betaald.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat hetgeen verdachte verdachte onder 2, 3 en 4 wordt verweten met betrekking [betrokkene 14], wettig en overtuigend bewezen is.
De relatie tussen [betrokkene 23] met de vreemdeling [betrokkene 32]
Ten aanzien van dit zaaksdossier ziet het verwijt op de zogenaamde relatieverklaring (bij de aanvraag VTV), waarin opnieuw de exclusieve en/of duurzame relatie tussen referent en vreemdeling wordt aangegeven.
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen hiervoor bij zaakdossier 4 onder "inleiding" is weergegeven, nu hier sprake is van eenzelfde situatie. [betrokkene 32], die afkomstig is uit Nepal, is immers in april 2006 een MVV verstrekt onder de beperking "aanvullende examen(s) met het oog op studie aan de Hogeschool Wittenborg te Deventer". Ten tijde van zijn eerste jaar wordt de verblijfsvergunning gewijzigd in VTV onder de beperking "studie aan de European University te Den Haag". In het daarop volgend studiejaar wordt de verblijfsvergunning wederom gewijzigd en een VTV verstrekt voor bepaalde tijd onder de beperking "studie aan de Wittenborg University". Nadat het studiejaar en de studie VTV is afgelopen op 28 augustus 2008, wordt geen inschrijving voor het jaar 2008-2009 overgelegd en evenmin wordt een verlenging van de VTV aangevraagd. Pas in januari 2009 wordt een wijziging verblijfsdoel aangevraagd voor verblijf bij partner [betrokkene 23] waarbij wordt aangegeven dat [betrokkene 32] sedert 25 november 2008 een exclusieve relatie onderhoudt met [betrokkene 23] en daartoe een gemeenschappelijke huishouding voert en feitelijk samenwoont op het adres [adres 3]. Vast staat dat [betrokkene 32] vanaf 17 november 2008 staat ingeschreven op voormeld adres te [plaats].
Beoordeeld dient te worden of hier, zoals door de officier van justitie gesteld, sprake is van eenzelfde schijnconstructie als in zaaksdossier 4. In dit verband is van belang dat bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 3] op 13 april 2010 te 06:00 uur alleen [betrokkene 23] en [betrokkene 21] aanwezig waren. [betrokkene 32] is daar niet aangetroffen. Evenmin lijken persoonlijke zaken van hem in de woning aanwezig te zijn geweest. Wel wordt op de trap een blik aangetroffen met daarin aan hem gerichte, ongeopende post. Voorts staan op dit adres drie stellen (te weten [betrokkene 21] en [betrokkene 14], [betrokkene 30] en [betrokkene 31] en verdachte [betrokkene 23] en [betrokkene 32]) als bewoners ingeschreven terwijl, zoals hiervoor al overwogen, de woning zich, gelet op de staat waarin deze toen verkeerde, naar het oordeel van de rechtbank niet leent voor bewoning door meer dan één stel. Daarnaast past een van de sleutels aan de sleutelbos van [betrokkene 32] op de voordeur van een woning aan de [adres 4] en past een van de andere sleutels op een hangslot waarmee een kamer in die woning is afgesloten. In die afgesloten kamer wordt ook het paspoort van [betrokkene 32] aangetroffen. Voorts staat blijkens de informatie van de CIOT met betrekking tot de contactgegevens bij het contract van de mobiele telefoon van [betrokkene 32] dit adres in [plaats adres 4] opgenomen.
Dit alles duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat [betrokkene 32] niet daadwerkelijk verbleef op het adres in [plaats adtres 3] en dat mitsdien sprake is geweest van een schijnrelatie tussen verdachte [betrokkene 23] en [betrokkene 32] teneinde hem een geldige verblijfstitel te verschaffen. De rechtbank wordt voorts in haar overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat op de computer die bij de huiszoeking in de woning van verdachten [betrokkene 14] en [betrokkene 11] op [adres 1] in beslag is genomen een, weliswaar niet ondertekende, schuldbekentenis van [betrokkene 32] aan verdachte [betrokkene 14] voor een bedrag van € 25.000,- is aangetroffen. Dit lijkt het bedrag te zijn dat voor dergelijke schijnrelatie gebruikelijk is. Immers, uit het hiervoor op pagina 5 reeds genoemde telefoongesprek tussen verdachte en de broer van [betrokkene 6] blijkt dat voor de schijnrelatie tussen [betrokkene 6] en [betrokkene 4] een bedrag van € 24.000 is betaald.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de verklaringen van verdachte [betrokkene 23] en [betrokkene 32] dat sprake was van een duurzame en exclusieve relatie en een gemeenschappelijke huishouding niet geloofwaardig acht, hetgeen daarmee naar het oordeel van de rechtbank ook heeft te gelden voor de verklaringen van [betrokkene 33] en [betrokkene 34] bij de rechter-commissaris. Ook voor deze relatie is naar het oordeel van de rechtbank mitsdien betaald.
Gelet op de werkwijze van verdachte, die meermalen leden van haar familie opvoert als referent, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte ook bij het opzetten van deze schijnrelatie betrokken is geweest. De rechtbank heeft bij dit oordeel mede betrokken de gang van zaken ten aanzien van de feiten in de verschillende zaaksdossiers en het desbetreffende handelen van de verdachte zoals dit volgt uit (hiervoor genoemde) telefoongesprekken, die op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen met de feitelijke gang van zaken in het onderhavige zaaksdossier.
Hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 van de tenlastelegging met betrekking tot [betrokkene 32] is verweten acht de rechtbank mitsdien wettig en overtuigend bewezen.
De relaties van [betrokkene 22] met de vreemdelingen [betrokkene 35] en [betrokkene 36]
Het verwijt ten aanzien van de rol van verdachte inzake de verblijfsvergunning van deze vreemdelingen betreft de volgende documenten: de zogenaamde "vragenlijst" met bijlage bij de aanvraag MVV), waarin wordt aangegeven dat de referent een exclusieve en/of duurzame relatie onderhoudt met de vreemdeling en een relatieverklaring (bij de aanvraag VTV), waarin opnieuw de exclusieve en/of duurzame relatie tussen referent en vreemdeling wordt aangegeven.
[betrokkene 35]
[betrokkene 22] heeft tegenover de politie verklaard dat zij [betrokkene 35] bij verdachte heeft ontmoet en dat verdachte haar heeft gevraagd [betrokkene 35] voornoemd te helpen. Zij hebben bij verdachte thuis alles doorgesproken en foto's gemaakt als bewijs van de gestelde duurzame en exclusieve relatie. Zij hadden echter geen relatie. Vervolgens is [betrokkene 35] teruggegaan naar India om de MVV aan te vragen. Verdachte heeft voorts, aldus [betrokkene 22], bij de IND de papieren opgevraagd en [betrokkenen 22] uitleg gegeven bij de invulling ervan. Nadat [betrokkene 35] in Nederland was aangekomen is hij even langs geweest en daarna weer weggegaan. [betrokkene 35] verbleef niet bij haar. Hij kwam gewoon langs om zijn post op te halen en als zij hem wilde bereiken dan zei ze dat tegen verdachte, aldus nog steeds [betrokkene 22], en die legde het contact. Voor haar hulp bij het verkrijgen van een verblijfstitel voor [betrokkene 35] heeft [betrokkene 22], zo heeft zij verklaard, € 10.000,- gekregen. De envelop waarin dat geld zat is haar door verdachte in het bijzijn van [betrokkene 35] overhandigd toen hij eind 2008 zijn pasje (de rechtbank begrijpt: zijn VTV-pasje) had gekregen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 14 maart 2011, dat door de rechtbank in het dossier van verdachte is gevoegd, blijkt dat [betrokkene 22] op deze verklaring is teruggekomen. Zij heeft toen verklaard dat een deel van haar verklaring tegenover de politie door haar is verzonnen en een deel niet door haar is verklaard maar door de verhorende verbalisanten zo op papier is gezet.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [betrokkene 22] ten overstaan van de politie met betrekking tot de handelwijze van verdachte overeenkomt met hetgeen de rechtbank reeds heeft afgeleid uit de hiervoor op pagina 4 en volgende weergegeven afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken. Voorts vindt haar verklaring steun in een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek waaruit blijkt dat [betrokkene 22] verdachte belt als [betrokkene 35] naar een afspraak moet en verdachte verzoekt dit aan [betrokkene 35] door te geven. Bij haar verklaring past voorts het telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 35] waarin verdachte hem voorhoudt dat [betrokkene 22] hem wil uitschrijven van haar adres en dat zo "zijn klus" kan mislukken want hij moet daar nog 17 maanden doorbrengen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voormelde verklaring van [betrokkene 22] tegenover de politie betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank zal deze verklaring dan ook bezigen voor het bewijs.
Uit voormelde verklaring gevoegd bij de in het dossier opgenomen stukken ten aanzien van de procedure tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning van [betrokkene 35] volgt dat [betrokkene 22] op 10 juni 2006 te [plaats] met hulp van verdachte in strijd met de waarheid de vragenlijst voor MVV bij partner heeft ondertekend en daarin opgenomen/ingevuld dat zij sinds 2007 een duurzame en exclusieve relatie heeft met [betrokkene 35]. Voorts heeft zij, wederom in strijd met de waarheid, op 20 augustus 2006 de relatieverklaring ondertekend waarin staat vermeld dat [betrokkene 35] haar levenspartner is en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en feitelijk samenwonen op het adres [adres 5]. De op basis van deze stukken verkregen toegang tot Nederland en het daarop volgende verblijf in Nederland is mitsdien wederrechtelijk. Verdachte is ook hierbij behulpzaam geweest door het contact te leggen, instructies te geven en afspraken te maken en dient mitsdien te worden aangemerkt als medepleger.
[betrokkene 36]
[betrokkene 22] heeft tegenover de politie verklaard dat zij ook [betrokkene 36] heeft ontmoet via verdachte. [betrokkene 36] was hier in Nederland voor studie en hij wilde een vergunning om te kunnen blijven. Verdachte heeft haar toen gevraagd [betrokkene 36] hierbij te helpen. Van [betrokkene 36] heeft ze hiervoor in aanwezigheid van verdachte € 7.500,- gekregen. Ze kreeg verder iedere maand € 150,- gestort voor zijn ziektekostenverzekering en voorts betaalde hij alle kosten die zij voor hem maakte, terug. Zij had, aldus [betrokkene 22], steeds telefonisch contact met hem en hij kwam af en toe langs. In januari of februari 2008 is hij bij haar uitgeschreven.
Ook de verklaring van [betrokkene 22] ten aanzien van deze vreemdeling acht de rechtbank betrouwbaar en geloofwaardig en zij zal deze dan ook bezigen als bewijsmiddel. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat uit het dossier blijkt dat [betrokkene 36] in 1995 vanuit Suriname voor studiedoeleinden naar Nederland is gekomen, dat in 2001 zijn vergunning tot vestiging is geweigerd, dat hij, na te zijn uitgeprocedeerd, op 18 mei 2005 is uitgeschreven wegens emigratie naar Suriname en dat hij op 27 juli 2006 een verzoek tot MVV voor verblijf bij partner [betrokkene 22] heeft aangevraagd. Voorts is volgens [betrokkene 36] de relatie begin 2008 verbroken en het zou kunnen, aldus [betrokkene 36], dat hij toen de Nederlandse nationaliteit al had. Dit sluit aan op hetgeen [betrokkene 22] heeft verklaard en past in het beeld dat sprake was van een schijnrelatie, enkel en alleen aangegaan om [betrokkene 36] een titel voor verblijf in Nederland te verschaffen. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat [betrokkene 22] op de bijlage bij de vragenlijst behorende bij de MVV heeft aangegeven dat zij [betrokkene 36] voornoemd op 25 februari 2005 op een Surinaams feest heeft ontmoet. Het is immers verdachte die in een telefoongesprek met een onbekend gebleven vrouw over het invullen van de vragenlijst van de IND aangeeft dat de vrouw daarop een feest of zo moet verzinnen als plek waar "ze" elkaar hebben ontmoet.
Gelet op het voorgaande heeft [betrokkene 22] naar het oordeel van de rechtbank ook met betrekking tot [betrokkene 36] op verzoek van verdachte en met haar hulp in strijd met de waarheid in voormelde bijlage bij de vragenlijst behorende bij de MVV bij partner verklaard dat zij sinds 25 februari 2005 een duurzame en exclusieve relatie met hem heeft en voorts in de door haar op 6 november 2006 te [plaats adres 5] ondertekende bijlage relatieverklaring verklaard dat [betrokkene 36] haar levenspartner is en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en feitelijk met hem samenwoont op het adres [adres 5], op basis waarvan [betrokkene 36] wederrechtelijk toegang tot Nederland heeft verkregen, waardoor zijn verblijf hier eveneens wederrechtelijk is.
[betrokkene 35] en [betrokkene 36]
De rechtbank gaat mitsdien voorbij aan de verklaringen van [betrokkene 35] en [betrokkene 36] dat wel degelijk sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie met [betrokkene 22]. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij deze verklaringen tegen de achtergrond van het voorgaande, waaronder de verklaringen van [betrokkene 22] bij de politie, niet geloofwaardig acht, bij welk oordeel de rechtbank mede in aanmerking neemt dat zij niets specifieks hebben kunnen verklaren over het dagelijks reilen en zeilen met betrekking tot die gestelde exclusieve liefdesrelatie en gemeenschappelijke huishouding met [betrokkene 22]. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat het, gelet op het belang van het verkrijgen en behouden van hun verblijfstitel hier in Nederland, alleszins begrijpelijk is dat zij aldus hebben verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat met betrekking tot hen beiden sprake is van winstbejag bij verdachte en [betrokkene 22]. In de periode 29 mei 2006 tot en met 27 april 2009 is immers een bedrag van in totaal € 18.700,- contant op rekening van verdachte [betrokkene 22] gestort. Dit past bij haar verklaring dat zij in het bijzijn van verdachte in totaal
€ 17.500,- aan contant geld heeft ontvangen voor haar hulp aan [betrokkene 35] en [betrokkene 36]. De stelling dat zij dit zou hebben overgehouden van het huishoudgeld en van de bijdragen van [betrokkene 35], [betrokkene 36] en haar moeder aan het huishouden, acht de rechtbank gelet alleen al op haar beperkte maandsalaris van tussen de € 1.300,- en € 1.700,- afgezet tegen die maandelijkse lasten, ongeloofwaardig, zodat deze stelling wordt verworpen.
Uit de hiervoor op pagina 4 reeds weergegeven afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken met onder meer [betrokkene 7], leidt de rechtbank af dat ook verdachte geld heeft overgehouden aan haar bemiddeling bij dit wederrechtelijk verblijf.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 van de tenlastelegging met betrekking tot [betrokkene 35] en [betrokkene 36] is verweten, wettig en overtuigend bewezen acht.
De relatie tussen [betrokkene 18] en de vreemdeling [betrokkene 37]
Het verwijt ten aanzien van strafbare feiten rondom de verblijfstatus van deze vreemdeling ziet op de volgende documenten: de zogenaamde "vragenlijst" met bijlage (bij de aanvraag MVV), waarin wordt aangegeven dat [betrokkene 18] een exclusieve en/of duurzame relatie onderhoudt met [betrokkene37], een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en daarbij behorende (pro forma-) loonberekening van de maand juli 2009 en 4 salarisspecificaties over de maanden juni, juli, augustus en september 2009.
Verdachte heeft ontkend dat deze documenten vals zijn. Haar stelling is dat de daarin opgenomen gegevens geheel correct zijn en dat, voor zover zij wist, de relatie tussen [betrokkene 18] en [betrokkene 37] exclusief en duurzaam is.
[betrokkene 18] heeft op 9 juni 2010 tegenover de politie uitvoerig verklaard en daarbij aangegeven dat sprake was van een schijnrelatie, waarvoor zij van verdachte € 5.000,- heeft ontvangen, dat verdachte de verklaringen van haar en [betrokkene 37] op elkaar heeft afgestemd en haar heeft geadviseerd wat ze moest zeggen bij de IND.
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat [betrokkene 18] (mede) is verhoord door [A] in zijn functie van buitengewoon opsporingsambtenaar en dat, nu hij daartoe niet bevoegd was, de door hem opgestelde processen-verbaal dienen te worden uitgesloten van bewijs.
Vast staat dat [A] in 2008 is aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regiopolitie Hollands-Midden, geldig van 11 september 2007 tot 11 september 2012. Zijn bevoegdheden vloeien voort uit artikel 3, eerste lid, van dit Besluit, waar is bepaald dat buitengewoon opsporingsambtenaren bevoegd zijn tot het opsporen van de strafbare feiten genoemd in domein VI. Generieke Opsporing, van bijlage A-I. Domeinlijst, van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Krachtens de omschrijving in dit domein is de buitengewoon opsporingesambtenaar bevoegd tot opsporing van alle strafbare feiten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket. Blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris is [A] aangesteld als assistent rechercheur, thans medewerker tactisch genoemd. Met toestemming van zijn leidinggevende heeft hij in die hoedanigheid in het onderhavige onderzoek onder meer getuigen en verdachten gehoord. Dit is in overeenstemming met de inhoud van de door de officier van justitie overgelegde Akte van beëdiging en hetgeen is bepaald in Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar inzake domeinen met opsporingspakketten van bijzondere opsporingsambtenaren in het algemeen en het domein Generieke opsporing in het bijzonder. Gelet hierop heeft naar het oordeel van de rechtbank [A] in overeenstemming met de in dit verband geldende regelgeving met het onderhavige verhoor opsporingsactiviteiten verricht, nu deze noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van zijn functie en het daaraan gekoppelde takenpakket.
Ambtshalve overweegt de rechtbank, dat [A] voor zover telkens is nagelaten te vermelden in welk domein hij is aangesteld, hetgeen overeenkomstig artikel 3 van het eerder genoemde Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regiopolitie Hollands-Midden lijkt te zijn vereist, daarmee een vormfout heeft gemaakt, die door de rechtbank als zodanig wordt geconstateerd, maar waaraan door de rechtbank geen rechtsgevolg zal worden verbonden. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat [betrokkene 18] als getuige bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij hetgeen in voormeld proces-verbaal staat opgenomen, niet heeft verklaard en dat zij bovendien onder druk is gezet door de politie. Vanwege die gestelde druk en ook vanwege het feit dat de politieverhoren een onvolledige weergave bevatten van hetgeen is verklaard, dient eveneens bewijsuitsluiting plaats te vinden, aldus de raadsman.
Beide verbalisanten zijn als getuigen door de rechter-commissaris verhoord en in hun verklaringen vindt de rechtbank geen bevestiging van ongeoorloofde druk, sturing of onzorgvuldige aanpassing van het taalgebruik, noch van een ernstige mate van onachtzaamheid met betrekking tot het begripsvermogen van verdachte. De enkele omstandigheid dat zinnen grammaticaal correct zijn gemaakt en in die zin inderdaad niet overeenkomen met het taalgebruik van [betrokkene 18], is in dit verband onvoldoende. Ook dit verweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat de rechtbank deze verklaring van [betrokkene 18] afgelegd ten overstaan van de politie betrouwbaar en geloofwaardig acht, zal de rechtbank voormelde verklaring bezigen voor het bewijs. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat haar verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken blijkt immers dat [betrokkene 18] en [betrokkene 37] daadwerkelijk beiden door verdachte worden geïnstrueerd hoe te antwoorden op vragen van de IND, dat haar door verdachte wordt uitgelegd hoe geld ten behoeve van [betrokkene 37] moet worden gestort, en hoe het zit met haar loonstroken en dat zij instructie krijgt hoe het verhaal van de relatie geloofwaardig moet worden gemaakt. Voorts bevat het dossier een telefoongesprek waarin door verdachte en [betrokkene 37] gesproken wordt over het bedrag dat [betrokkene 37] aan haar moet betalen. Daarnaast zijn tijdens de huiszoeking in de woning van verdachte kwitanties te name van [betrokkene 37] en [betrokkene 18] aangetroffen met vermelding van ontvangst van € 600,- en is de foto in het IND dossier van [betrokkene 37] kennelijk gemaakt bij verdachte thuis.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag MVV als vals dient te worden bestempeld. [betrokkene 18] had geen exclusieve en/of duurzame relatie met [betrokkene 37], ook al was dat iets waarop zij, wellicht in alle oprechtheid, enige hoop voor de toekomst heeft gekoesterd. Verdachte was niet alleen van deze valsheid op de hoogte, zij is, gelet op haar betrokkenheid, als medepleger aan te merken.
[betrokkene 18] heeft voorts verklaard dat zij, om [betrokkene 37] hierheen te kunnen laten komen, voldoende inkomsten moest hebben en dat daarom de arbeidsovereenkomst met [reisbureau] is opgemaakt en door haar bij verdachte thuis is getekend. Zij heeft, zo heeft zij verklaard, drie of vier keer geld ontvangen van [reisbureau] maar zij heeft daarvoor niet gewerkt. Zoals hiervoor op pagina 7 reeds is overwogen met betrekking tot [reisbureau], is volstrekt ongeloofwaardig dat in dat bedrijf werk was voor 80 uur administratieve ondersteuning per week en 44 uur interieurverzorging/administratief werk per week.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, maken dat de rechtbank van oordeel is dat inderdaad geen sprake was van een waarheidsgetrouwe arbeidsovereenkomst en dat verdachte hier niet alleen van op de hoogte was maar een en ander ook heeft geïnitieerd. De daaruit voortkomende (pro forma-) loonberekening over de maand juli 2009 en salarisspecificaties over de maanden juni, juli, augustus en september 2009 kunnen dan eveneens als vals worden aangemerkt.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 van de tenlastelegging met betrekking tot [betrokkene 37] is verweten, wettig en overtuigend bewezen acht.
De relatie tussen [betrokkene 8] en de vreemdeling [betrokkene 9].
Bij deze vreemdeling ziet hetgeen verdachte wordt verweten op de volgende documenten: de zogenaamde "vragenlijst" met bijlage (bij de aanvraag MVV), waarin wordt aangegeven dat [betrokkene 8] een exclusieve en/of duurzame relatie onderhoudt met [betrokkene 9] en een relatieverklaring (bij de aanvraag VTV), waarin opnieuw de exclusieve en/of duurzame relatie tussen hen beiden wordt aangegeven.
Op 20 februari 2008 is door [betrokkene 9] een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd, bij welke aanvraag verdachte [betrokkene 8] wordt vermeld als zijn partner. In de bijbehorende vragenlijst is in dit verband ondermeer ingevuld dat verdachte [betrokkene 8] hem sedert juni/juli 2006 kent en haar vriendin mevrouw [verdachte], verdachte, en haar zus de relatie kunnen bevestigen. Op 21 april 2008 is deze machtiging verleend. Op 13 juni 2008 is een vergunning tot voorlopig verblijf aangevraagd. In een als bijlage bij de aanvraag opgenomen en door beiden ondertekende relatieverklaring verklaren verdachte [betrokkene8] en [betrokkene 9] elkaars levenspartner te zijn en met ingang van 2 juni 2008 een exclusieve duurzame relatie te onderhouden en daartoe een gemeenschappelijke huishouding te voeren en feitelijk samen te wonen op [adres 6]. Op 24 juni 2008 is de verblijfsvergunning verleend, geldig tot 13 juni 2009 met als doel verblijf bij partner [betrokkene 8].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zowel verdachte [betrokkene 8] als [betrokkene 9] te kennen. Zij heeft erkend dat zij een bedrag aan verdachte [betrokkene 8] heeft betaald. Dit bedrag is echter afkomstig van de oom van [betrokkene 9] en was bedoeld als bruidsschat voor [betrokkene 8]. Verdachte heeft voorts erkend verdachte [betrokkene 8] een kaartje van een advocaat te hebben gegeven, maar zij weerspreekt met hen te zijn meegegaan naar deze advocaat.
Verdachte [betrokkene 8] heeft bij de politie, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij geen duurzame exclusieve relatie heeft gehad met [betrokkene 9] en dat zij beiden evenmin samen hebben gewoond. Over de achtergrond van haar optreden als referent heeft verdachte [betrokkene 8] verklaard dat zij in 2006 is benaderd door verdachte, die door de familie van [betrokkene 9] zou zijn ingeschakeld. Verdachte zou in dit eerste gesprek hebben aangegeven dat zij voor bemiddeling bij het aanvragen van een verblijfsvergunning voor [betrokkene 9] € 15.000,- zou krijgen minus 10 % bemiddelingskosten. Verdachte [betrokkene 8] stelt dat zij op deze wijze lekker is gemaakt, nu het aanlokkelijk was een geldbedrag te ontvangen voor bemiddeling. Verdachte zou bij deze eerste ontmoeting tevens hebben verteld dat verdachte [betrokkene 8] loonstroken moest ophalen bij haar werkgever en een werkgeversverklaring nodig had. Nadat zij de loonstroken en de werkgeversverklaring had gekregen, is zij samen met verdachte naar een advocaat gegaan. Aldaar is zij geholpen door een secretaresse die haar allemaal vragen stelde, vervolgens een aanvraagformulier voor de verblijfsvergunning van [betrokkene 9] invulde en verdachte [betrokkene 8] een verklaring liet ondertekenen. Die verklaring hield in dat zij een visumaanvraag deed dat [betrokkene 9] naar Nederland kon komen. Na verloop van tijd kwam [betrokkene 9] naar Nederland omdat de visumaanvraag akkoord was, aldus verdachte [betrokkene 8]. Zij en [betrokkene 9] zijn toen samen naar IND gaan en daar heeft zij ondertekend dat [betrokkene 9] bij haar zou komen wonen als partner. Vervolgens kreeg [betrokkene 9] een aantal maanden later een brief dat zijn verblijfsvergunning was toegewezen en dat hij zijn verblijfspas kon ophalen, hetgeen na een maand of zes gebeurde. Gedurende de tijd dat [betrokkene 9] wachtte op zijn verblijfsvergunning verbleef hij bij zijn oom en tante, aldus verdachte [betrokkene 8]. Bij de politie heeft zij in dit verband tevens verklaard dat zij zich ervan bewust is dat zij de relatieverklaring heeft ondertekend terwijl dit niet de waarheid was, alsmede dat zij valsheid in geschifte heeft gepleegd door het bewust plaatsen van handtekeningen onder documenten van de IND. Tevens heeft zij verklaard dat toen [betrokkene 9] zijn pas kreeg, deze met zijn oom en verdachte bij haar thuis kwam, bij welke gelegenheid zij van verdachte € 12.500,- ontving. Het resterende bedrag zou zij rond juli 2008 van verdachte hebben ontvangen, tevens bij haar thuis.
Deze verklaring van verdachte [betrokkene 8] met betrekking tot de bemiddeling door verdachte bij deze schijnrelatie komt geheel overeen met hetgeen verdachte daaromtrent zelf heeft verteld in het hiervoor reeds genoemde telefoongesprek met [betrokkene 1] en past overigens bij hetgeen de rechtbank heeft afgeleid uit de andere op pagina 4 reeds weergegeven afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met verdachte [betrokkene 8] de onderhavige verklaringen in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en vervolgens deze verklaringen als echt en onvervalst heeft gebruikt. Het op die verklaringen gebaseerde verblijf van [betrokkene 9] is mitsdien wederrechtelijk en ook verdachte heeft hieraan geld verdiend nu zij in ieder geval terzake bemiddelingskosten heeft ontvangen. Wat dat betreft wordt de verklaring van verdachte [betrokkene 8] gesteund door het hiervoor op pagina 4 al weergegeven telefoongesprek van verdachte met een zekere [betrokkene 7].
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 van de tenlastelegging als medepleger met betrekking tot [betrokkene 9] is verweten, wettig en overtuigend bewezen acht.
Alles overziende komt de rechtbank voorts tot het oordeel dat verdachte bij een veelheid van gevallen van mensensmokkel is betrokken geweest. De hoeveelheid gesprekken, die zij in de periode van oktober 2009 tot maart 2010 hierover heeft gevoerd en de feitelijke handelingen die daarbij hoorden heeft verricht - zeker als hierbij rekening wordt gehouden met haar reisprogramma- is veelzeggend. Ze heeft mitsdien van het smokkelen van vreemdelingen een gewoonte gemaakt
De officier van justitie heeft aan verdachte ten laste gelegd dat zij samen met anderen een bedrag van in totaal € 126.251,-. heeft witgewassen. Dit bedrag is blijkens de officier van justitie de som van de stortingen van contante geldbedragen op de rekening van verdachte [betrokkene 38] over de periode van 1 januari 2006 tot 12 april 2010.
Ter beoordeling van deze verdenking ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of voor deze stortingen, anders dan de officier van justitie stelt, een voldoende aannemelijke legale herkomst bestaat. In dit verband heeft verdachte [betrokkene 38] bij de politie en de rechter- commissaris, kort gezegd, gesteld dat deze stortingen deels bestaan uit bedragen die hij cash van zijn broers ontving als hij geld nodig had, deels uit cash betalingen voor grond die hij in Suriname zou hebben verkocht en deels uit de terugbetalingen van uitgaven die voor anderen zijn gedaan tijdens reizen.
Indien al wordt aangenomen dat in totaal € 40.000,- cash is betaald in verband met de verkoop van de grond, en voor zover al wordt aangenomen dat van de creditcard uitgaven van verdachte tijdens haar reizen (ongeveer € 45.000,-) ongeveer € 30.000,- voor anderen is betaald en nadien contant terugbetaald, dan kan niet meer dan een bedrag van ongeveer
€ 70.000,- (40.000 + 30.000) door middel van deze mogelijk legale herkomst worden verklaard. Indien hierbij vervolgens tevens rekening wordt gehouden met gestelde stortingen van bedragen die verdachte van familieleden zou hebben ontvangen - waartoe de rechtbank bij gebreke van een nadere onderbouwing aansluiting zoekt bij de cash opnamen van creditcards die verdachte, verdachte [betrokkene 14] en verdachte [betrokkene 38] vanaf 1 januari 2006 hebben gedaan en dat bedrag schat op ongeveer € 5.000,- - , dan betekent dit (globaal berekend) dat een bedrag van ongeveer € 50.000,- (125.000 - (40.000 + 30.000 + 5.000)) niet kan worden verklaard. In dit verband merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat uit het dossier evenmin kan worden afgeleid dat de onderhavige stortingen afkomstig zijn van legale inkomsten al dan niet uit dienstverband van verdachte en/of verdachte [betrokkene 14] en/of verdachte [betrokkene 38].
Nu op basis van de verklaring van verdachte noch op basis van de bevindingen uit het opsporingsonderzoek een (legale) herkomst voor voornoemd geldbedrag kan worden gevonden, is de vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden of ten aanzien van dit totaalbedrag van ongeveer € 50.000,- aan contante stortingen omstandigheden bestaan die de conclusie rechtvaardigen dat deze stortingen (deels) afkomstig moeten zijn van enig misdrijf. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, voor welk oordeel zij de navolgende feiten en omstandigheden redengevend acht:
- Zoals uit het voorgaande al blijkt acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte en mensensmokkel, waarbij aanzienlijke geldbedragen zijn betaald en (deels) zijn doorbetaald. Op grond van verschillende verklaringen en telefoontaps is aannemelijk dat met betrekking tot deze en soortgelijke misdrijven voornoemde geldbedragen veelal cash werden ontvangen en betaald.
- Voorts zijn een aantal telefoongesprekken die de rechtbank relateert aan vorenbedoelde misdrijven, direct te herleiden tot contante stortingen op de eigen rekeningen van verdachten. De rechtbank wijst hierbij op het reeds genoemde telefoongesprek begin november 2009 tussen onder meer verdachte [betrokkene 14] en [betrokkene 25] (zaakdossier 4) waarin wordt besproken dat [betrokkene 25] geld zal brengen en waaruit kan worden afgeleid dat op 6 november 2009 in Den Haag een ontmoeting is alwaar het geldbedrag wordt afgegeven. Blijkens een bankafschrift van de zakelijke rekening van verdachte [betrokkene 14] vindt op die dag een storting op de eigen rekening plaats van een bedrag van € 5.000,-.
Op soortgelijke wijze vindt in november 2009 een aantal gesprekken plaats tussen verdachte en een persoon die belt op de telefoon op naam van [betrokkene 4]. Zoals hiervoor op pagina 5 reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat het hierbij gaat om [betrokkene 4] die als referent is opgetreden voor de vreemdeling [betrokkene 6]. Hij heeft in november 2009 een verblijfsvergunning gekregen. In een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek van 15 november 2009 tussen [betrokkene 4] en verdachte opent verdachte met de woorden dat "het binnen is", waarna zij zegt dat betrokkene 18] het van haar rekening gaat halen en aan [betrokkene 4] gaat overmaken. Blijkens een bankafschrift van [reisbureau] is op 16 november 2009 €3.000,- overgemaakt naar het rekeningnummer van ene [betrokkene 4] te Den Haag .
- Ook ten aanzien van de rekening van verdachte [betrokkene 38] geldt dat bepaalde contante stortingen kunnen worden gerelateerd aan telefoongesprekken die betrekking hebben op mensensmokkel. Zo vindt op 3 maart 2010 wederom een gesprek plaats tussen verdachte en voornoemde [betrokkene 4]. Laatstgenoemde vraagt of ze morgen langs kan komen, waarop verdachte vraagt of ze alles in een keer wil hebben en waarna verdachte onder meer zegt. "Het is goed. Morgen is [betrokkene 38] thuis. Het geld staat op de bank en hij kan dat morgen opnemen. Ik kon het niet thuis achtergelaten. Ik heb tegen [betrokkene 38] gezegd dat het geld voor [betrokkene 4] is en dat hij het op zijn rekening moet zetten". Uit een overzicht van stortingen op de rekening van verdachte blijkt dat op 4 maart 2010 in een half uur tijd in totaal € 7.000,- op de rekening van verdachte [betrokkene 38] is gestort.
- Tot slot acht de rechtbank als redengevende omstandigheid van belang dat verdachte aanzienlijk meer uitgaven heeft dan inkomsten. Zo ontvangt zij een uitkering van de sociale dienst maar blijkt zij vanaf 1 januari 2006 371 maal een bezoek aan het casino te hebben gebracht en 21 verre reizen te hebben gemaakt, waaronder een aantal maal een cruise.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is naar het oordeel van de rechtbank boven redelijke twijfel verheven dat van het deel van de contante stortingen waarvoor geen legale herkomst is gegeven (stortingen van in totaal ongeveer € 50.000,-) ten minste een deel middelijk of onmiddellijk uit misdrijven afkomstig is. Verdachte heeft zich mitsdien samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen. Gelet op het aantal contante stortingen acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3.3.4. Feit 1: Deelname aan een criminele organisatie
De verdediging heeft zich, zoals hiervoor reeds overwogen, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, deelname aan een criminele organisatie.
Naar vaste rechtspraak kan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden gesproken als er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen twee of meer personen dat het oogmerk tot het plegen van misdrijven als doel heeft. Van deelneming aan de organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van voornoemd oogmerk.
De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte en de verdachten [betrokkene 14], [betrokkene 38] en [betrokkene 11] - buiten het bestaan van hun familiaire relatie - sprake is geweest van een duurzame samenwerking, uitmondend in verschillende handelingen, die hebben geleid tot het aan vreemdelingen verschaffen van toegang tot en verblijf in Nederland tegen betaling van grote geldbedragen en het witwassen van die geldbedragen. Voor dat oordeel acht de rechtbank het volgende redengevend.
Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen en de rechtbank wettig en overtuigend bewezen heeft geacht , blijkt dat verdachte referenten heeft geworven, heeft bemiddeld tussen vreemdelingen en referenten, afspraken met hen heeft gemaakt, instructies heeft gegeven, de betalingen heeft geregeld en documenten vals heeft laten opmaken. Verdachte heeft hierbij echter niet alleen geopereerd. Verdachten [betrokkene 14], [betrokkene 38] en [betrokkene 11] heeft zij hierbij in meerdere of mindere mate betrokken.
Verdachte [betrokkene 14] heeft geldbedragen die verdachte heeft verdiend met mensensmokkel op zijn rekening en de rekening van [reisbureau], waarvan hij eigenaar is, gestort, zodat enerzijds de herkomst van die geldbedragen werd verhuld en anderzijds de grote uitgaven en reizen van verdachte konden worden bekostigd. Uit de overzichten van deze rekeningen blijkt immers dat steeds kort voor- of nadat er grote betalingen of opnames hebben plaatsgevonden, geldbedragen contant op deze rekeningen zijn gestort. Voorts blijkt uit dezelfde overzichten, maar ook uit enkele afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, dat verdachte [betrokkene 14] ten behoeve van de vreemdelingen ook betalingen aan de IND heeft verricht. Verder heeft hij betalingen van vreemdelingen in ontvangst genomen, zo blijkt ondermeer uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van 6 november 2009 en de bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 22].
Daarnaast heeft verdachte [betrokkene 14] diverse valse arbeidsovereenkomsten met potentiële referenten met een te laag inkomen opgesteld en ondertekend, zodat die referenten op papier voldoende inkomen hadden om als referent op te kunnen treden. Ook heeft verdachte [betrokkene 14] instructies gegeven aan andere referenten met een schijnrelatie. Zo heeft hij, toen verdachte door de politie was aangehouden, tegen [betrokkene 22] gezegd dat de vreemdeling aan wie zij was gekoppeld, [betrokkene 35], bij haar in huis moest gaan wonen. Verder is verdachte [betrokkene 14] referent geweest voor de vreemdelingen [betrokkene 39] en [betrokkene 40]. Gezien de diverse afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en de getuigenverklaringen van die vreemdelingen bij de rechter-commissaris bezien tegen de achtergrond van vorenbedoelde betrokkenheid van verdachte [betrokkene 14] in de overige dossiers, merkt de rechtbank ook deze relaties aan als niet echt en slechts bedoeld om tegen betaling van grote geldbedragen die vreemdelingen de toegang tot en verblijf in Nederland te verschaffen. Uit diverse afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken tussen 18 september 2009 en 12 oktober 2009 tussen [betrokkene 39] en verdachte komt immers naar voren dat verdachte op zoek is naar een partner voor die [betrokkene 39], zodat - zo leidt de rechtbank uit die gesprekken af- een inburgeringsexamen afgelegd kon worden. Bovendien blijkt uit de verklaring van [betrokkene 39] bij de rechter-commissaris dat hij verdachte [betrokkene 14] niet kende en dat hij € 4.000,- aan verdachte had betaald zodat hij deel kon nemen aan het inburgeringsexamen. Ten aanzien van [betrokkene 40] heeft de rechtbank een aantal afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken bezien uit maart en april 2010. Uit diverse afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van 2 maart 2010 blijkt dat [betrokkene 40] een aanvraag bij de ambassade heeft ingediend. Ook blijkt uit deze gesprekken dat er nog 7,5 samaan (de rechtbank begrijpt 7,5 duizend euro) aan verdachte betaald moet worden en dat er al 5 samaan is betaald. Deze poging van verdachte [betrokkene 14] om [betrokkene 39] en [betrokkene 40] tegen betaling toegang en verblijf in Nederland te verschaffen, past bij het oogmerk dat de organisatie wordt verweten.
De rol van verdachte [betrokkene 38] bestond overwegend hieruit, dat hij geldbedragen die verdachte had verdiend met mensensmokkel op zijn rekening heeft gestort, zodat enerzijds de herkomst van die geldbedragen werd verhuld en anderzijds de grote (creditcard-)uitgaven van verdachte konden worden bekostigd. Uit het overzicht van de bankrekening van verdachte [betrokkene 38] blijkt immers dat tussen januari 2006 en april 2010 een bedrag van in totaal € 126.251,- op zijn rekening is gestort. De herkomst van een deel van dit geld kan deels verklaard worden maar dat laat onverlet dat verdachte [betrokkene 38] ook dan geen verklaring heeft kunnen geven voor de herkomst van een bedrag van ruim € 50.000,-. Voorts blijkt uit het overzicht dat steeds kort nadat er een betaling aan de creditcardmaatschappij van verdachte was verricht een contante storting op de rekening plaatsvond. Zo is er op 7 februari 2006 en 6 maart 2006 € 1.000,- respectievelijk € 500,- betaald aan de creditcardmaatschappij en is er op 13 februari 2006 en 20 maart 2006 een contant geldbedrag van € 1.000,- respectievelijk € 500,- gestort op de rekening. Daarnaast blijkt uit hetzelfde overzicht dat [betrokkene 38] ook betalingen aan referenten en aan de IND heeft verricht. Tevens heeft [betrokkene 38] een arbeidsovereenkomst met [betrokkene 11] ondertekend waarvan de rechtbank op pagina 7 reeds heeft geoordeeld dat deze in strijd met de waarheid en ten behoeve van haar optreden als referent is opgemaakt.
[betrokkene 11] heeft tweemaal als referent voor een vreemdeling opgetreden terwijl naar het oordeel van de rechtbank steeds sprake was van een schijnrelatie. Hiervoor zijn door de vreemdelingen grote geldbedragen betaald, waarvan [betrokkene 11] mee heeft geprofiteerd.
Daarnaast was zij ook betrokken bij andere schijnrelaties. Zo heeft zij een ondersteunende rol gespeeld in de schijnrelatie tussen [betrokkene 41] en [betrokkene 42], [betrokkene 43] en [betrokkene 44] en die van ene [betrokkene 45]. Deze ondersteunende rol bestond daaruit dat zij de post en de documenten met betrekking tot de vreemdelingen heeft beheerd en de referenten instructies heeft gegeven. Voorts stond [betrokkene 41] als getuige vermeld voor de schijnrelaties van onder andere [betrokkene 18], [betrokkene 22] en [betrokkene 21]. Verder heeft [betrokkene 41], zo blijkt uit diverse afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken ene [betrokkene 45] en ene [betrokkene 46] benaderd om referenten te werven.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een criminele organisatie en dat voormelde verdachten een aandeel hebben gehad in, dan wel ondersteuning hebben geboden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. Het betreft voorts een samenwerkingverband dat meerdere jaren actief is geweest en tot doel had het aan vreemdelingen verschaffen van toegang tot en verblijf in Nederland tegen betaling van grote geldbedragen en het witwassen van die geldbedragen. Er was sprake van een duidelijke rolverdeling waarbij verdachte de onbetwiste leider van de organisatie was.
De rol van de overige hierbij betrokkenen acht de rechtbank onvoldoende substantieel om hen aan te merken als deelnemer aan voormelde organisatie.
De bewezenverklaring is aan dit vonnis gehecht als bijlage B.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank een of meer van de zaaksdossiers bewezen verklaart, heeft de verdediging een strafmaat verweer gevoerd, waarbij hij ondermeer heeft gewezen op de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte en tevens heeft aangegeven dat de officier van justitie bij haar strafeis geen rekening heeft gehouden met samenloop in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht en dat dit een strafmatigend effect moet hebben.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met anderen en in georganiseerd verband op aanzienlijke schaal schuldig gemaakt aan mensensmokkel, valsheid in geschrifte en witwassen. Zij heeft zich hierbij laten zien als iemand, die vanwege haar standing in de Hindoestaanse gemeenschap en haar leeftijd, gehoorzaamheid en medewerking verlangde van degenen, die zij bij haar praktijken betrok, onder wie een aantal van haar kinderen en andere familieleden. Haar dominantie is ook de verklaring voor de leidinggevende rol die verdachte heeft gehad bij de bewezenverklaarde feiten.
Aldus heeft verdachte met anderen bijgedragen aan een situatie waarin vreemdelingen en diens familie een zelfs naar Nederlandse begrippen fors bedrag hebben moeten ophoesten teneinde verdachte en haar medeverdachten voor de schijnrelatie te kunnen betalen. Verdachte heeft er dan ook aan bijgedragen dat vreemdelingen, en mogelijk de familie in het buitenland, zich in de schulden hebben gestoken voor een verblijfsvergunning, die - zij het illegaal - voor de vreemdelingen van cruciaal belang was. Verdachte heeft op deze manier op stuitende wijze uit winstbejag langdurig misbruik gemaakt van de wens van de vreemdeling om zich in Nederland te kunnen vestigen.
Verdachte heeft daarbij bovendien en meer in het algemeen gesproken door haar handelwijze de doelstellingen van het Nederlandse vreemdelingenbeleid gefrustreerd. Mogelijk kan dit ertoe bijdragen dat de Nederlandse overheid op den duur een meer terughoudend beleid zal ontwikkelen als het gaat om aanvragen van een verblijfsstatus van vreemdelingen daadwerkelijk een duurzame en exclusieve relatie hebben met hun Nederlandse partner.
De rechtbank heeft in dit licht tevens acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2010 betreffende verdachte, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Ook in die zaken was zij tegen betaling vreemdelingen behulpzaam om langs illegale weg een verblijf in Nederland te verkrijgen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij kennelijk niets heeft geleerd van haar vorige veroordeling en vrijwel onverstoord op dezelfde voet is verder gegaan met haar praktijken. Verdachte heeft voorts in het opsporingsonderzoek en tijdens de behandeling ter terechtzitting op geen enkele wijze ervan blijk gegeven enig inzicht te hebben in het laakbare van haar handelen. Integendeel zelfs, verdachte heeft haar betrokkenheid gemarginaliseerd en deels zelfs afgedaan als een komisch spelletje. Verdachte heeft bovendien een groot deel van haar familie betrokken in haar praktijken. Hierbij heeft zij misbruik gemaakt van haar vooraanstaande positie binnen de familie. Maar ook van andere personen buiten haar familie heeft verdachte zonder enige moeite misbruik gemaakt en betrokken bij deze feiten. Verdachte heeft louter gehandeld uit persoonlijk financieel gewin, zodat zij haar reizen, uitgaven en casino-bezoek kon bekostigen. Voor de gevolgen voor anderen heeft zij in het geheel geen oog gehad.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook passend en geboden. De rechtbank heeft acht geslagen op de leeftijd en de gezondheid van verdachte, maar heeft daarin onvoldoende aanleiding gezien om een lagere of andersoortige straf op te leggen.
Ten aanzien van de strafoplegging overweegt de rechtbank tot slot dat uit artikel 56, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat bij overtreding van zowel 225, eerste lid, als 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht sprake is van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit geldt echter niet voor de overige delicten die verdachte worden verweten. Deze delicten staan naar het oordeel van de rechtbank niet in een zodanig verband met elkaar dat een zodanige eenheid wordt gecreëerd dat sprake is van een uitzondering op de voor de meerdaadse samenloop geldende regeling.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 47, 56, 57, 140, 197a, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
een gewoonte maken van het medeplegen van mensensmokkel
een gewoonte maken van het medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is;
ten aanzien van feit 3 en 4:
de voortgezette handeling van
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
medeplegen van gewoontewitwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs H.N. Pabbruwe en O.M. Harms, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W. Gunnewegh, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2011.