ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9839

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/8158
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een staatloze eiser uit Georgië en de voortzetting van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die stelt dat hij in Georgië is geboren en staatloos is geworden na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Eiser is in 1994 met een paspoort van de Sovjet-Unie naar Nederland gekomen, maar heeft sindsdien geen Georgisch paspoort kunnen verkrijgen. Eiser heeft eerder al geprobeerd om een laissez passer te verkrijgen, maar deze pogingen zijn zonder resultaat gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 10 februari 2011 een aanvraag voor een laissez passer naar de Georgische autoriteiten is verzonden, maar dat deze aanvraag nog in onderzoek is. Tevens maakt de zaak van eiser deel uit van een pilot in het kader van de Terug- en Overnameovereenkomst tussen de Europese Unie en Georgië, die op 1 maart 2011 in werking is getreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er nog steeds een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat, ondanks de staatloosheid van eiser.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser meewerkt aan het onderzoek ter fine van uitzetting en dat hij samenwoont met zijn partner en hun jonge dochter. Eiser heeft verklaard dat hij beschikbaar zal blijven op zijn adres, ook in het geval van uitzetting naar Georgië. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stelling van verweerder dat eiser te weinig heeft gedaan om zelfstandig Nederland te verlaten, onvoldoende grond biedt om de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van 29 maart 2011. Daarnaast is eiser schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring gedurende vijf dagen, alsook proceskosten aan de verweerder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/8158
V-nummer: […]
Inzake: [voorletters en familienaam eiser], eiser,
gemachtigde mr. F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. P. Bosch.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum en -jaar] en staatloos te zijn. Op 27 januari 2011 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 23 februari 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Op 9 maart 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
4 Verweerder heeft op 11 maart 2011 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Bij faxbericht van 15 maart 2011 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft op 23 maart 2011 nadere inlichtingen verstrekt. Bij faxbericht van 23 maart 2011 heeft eiser hierop gereageerd.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 maart 2011. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Eiser stelt dat hij in Georgië is geboren. Voorts stelt hij dat hij in 1994 met een paspoort van de Sovjet-Unie naar Nederland is gekomen en dat hij na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie geen Georgisch paspoort heeft gekregen. Eiser is dus door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie staatloos geworden. Eerdere bewaringen en presentaties hebben niet geleid tot de afgifte van een laissez passer door Georgië of de Russische Federatie. Gelet op deze voorgeschiedenis bestaat geen redelijke vooruitzicht op verwijdering, aldus eiser.
2.1.2 Het betoog van eiser slaagt niet. Op 10 februari 2011 heeft verweerder een aanvraag om een laissez passer naar de Georgische autoriteiten verzonden. Die aanvraag is thans nog in onderzoek. Daarnaast maakt de zaak van eiser onderdeel uit van een pilot die wordt gehouden in het kader van een tussen de Europese Unie en Georgië gesloten Terug- en Overnameovereenkomst (T&O-overeenkomst) die op 1 maart 2011 in werking is getreden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 16 maart 2011 op dossierniveau de zaak van eiser met de consul van Georgië besproken en is op 17 maart 2011 een zogeheten readmission naar de consul verzonden. De consul heeft toegezegd de zaak in Tblisi te bespreken en uiterlijk in week 13 nader te berichten over de zaak. Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank nog steeds een redelijk vooruitzicht op verwijdering.
2.2.1 Verder betoogt eiser dat verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand neemt, nu de T&O-overeenkomst op 1 maart 2011 in werking is getreden en verweerder dus op of omstreeks die datum het verzoek om terugname had moeten indienen.
2.2.2 Vaststaat dat op 1 maart 2011 de T&O-overeenkomst in werking is getreden, dat naar aanleiding hiervan de zaak van eiser op 16 maart 2011 op dossierniveau met de consul van Georgië is besproken en dat op 17 maart 2011 de readmission naar de consul is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende voortvarendheid bij de uitzetting van eiser betracht.
2.3.1 Tot slot voert eiser aan dat verweerder dient te volstaan met het opleggen van een lichter middel.
2.3.2 In haar vorige uitspraak van 23 februari 2011 (AWB 11/4162) heeft de rechtbank het beroep op een lichter middel afgewezen mede vanwege de omstandigheid dat eiser ongewenst is verklaard. Uit rechtsoverweging 2.5.3.6 van de nadien gedane uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2011 in zaak nr. 201100097/1 leidt de rechtbank af dat een ongewenstverklaring geen reden kan zijn om de bewaring voort te laten duren.
2.3.3 Niet in geschil is dat eiser meewerkt aan het onderzoek ter fine van uitzetting. Evenmin in geschil is dat eiser op een vast adres met zijn partner en hun dochter van ongeveer een half jaar oud samenwoont. Ter zitting heeft eiser gezegd dat hij zich op dat adres beschikbaar zal houden, ook indien hij uitgezet zal worden naar Georgië. Ter zitting heeft de partner van eiser gezegd dat, indien eiser zal worden uitgezet naar Georgië, zij hem zullen volgen. Bezien in het licht van het vorenstaande biedt de stelling van verweerder, dat eiser te weinig heeft gedaan om zelfstandig Nederland te verlaten, onvoldoende grond voor het oordeel dat thans geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de maatregel van bewaring doeltreffend kunnen worden toegepast.
2.4 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 29 maart 2011.
2.5 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 5 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 24 maart 2011, zijnde de datum van de zitting, tot 29 maart 2011) ten bedrage van 5 x € 80,- = € 400,-.
2.6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 29 maart 2011;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 400,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Heins, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 29 maart 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: