Parketnummer: 09/608097-10
Datum uitspraak: 25 maart 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland - HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 maart 2011.
Verdachte is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting verschenen. Verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. B. Beekman, advocaat te Noordwijk, daartoe bepaaldelijk door verdachte gemachtigd, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2010 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [X] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's nabijheid bevindende [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2010 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd, [X], van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's nabijheid bevindende [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2010 te Leiden aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer steekwonden in de rug en/of in het lichaam), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's nabijheid bevindende [X] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2010 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's nabijheid bevindende [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Geldigheid van de dagvaarding
De officier van justitie heeft ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit gesteld dat is beoogd het voltooide delict ten laste te leggen, maar dat abusievelijk in dit onderdeel de op een poging toegesneden zinsnede "terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid" is opgenomen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht dit laatste als kennelijke verschrijving aan te merken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De tenlastelegging onder meer subsidiair is innerlijk tegenstrijdig. Zij vangt aan met een kwalificatief gedeelte dat ziet op het voltooide delict als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, vervolgt met een aantal uitvoeringshandelingen (steken met een mes in het lichaam) die op zich genomen zowel op het voltooide delict als op een poging daartoe kunnen zien en sluit af met een formulering die uitsluitend op poging tot het delict ziet. Deze innerlijke tegenstrijdigheid dient tot nietigverklaring van de dagvaarding onder meer subsidiair te leiden.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegde feit (poging tot moord) heeft begaan.
Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heeft bekend aangever tweemaal met een mes te hebben gestoken en dat dit overeenkomt met de verwondingen die aangever heeft opgelopen. Uit de feiten kan worden afgeleid dat verdachte met zijn handelen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van aangever. Hij heeft aangever ter hoogte van vitale delen van het lichaam gestoken. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, nadat hij besloten had aangever te gaan steken, nog twee uren heeft gewacht tot hij daartoe daadwerkelijk overging. Hieruit volgt dat sprake is geweest van de voor poging tot moord vereiste voorbedachte raad bij verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het voor die feiten vereiste opzet op de dood van aangever heeft gehad, aangezien - mede in aanmerking genomen het gehanteerde wapen - de verwondingen gering zijn gebleven en verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij tweemaal had gestoken, aangever zielig vond en uit zichzelf is weggelopen.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 26 november 2010, omstreeks 21.50 uur, werd de politie naar aanleiding van een melding naar het Papegaaisbolwerk in Leiden gestuurd, waar een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse zagen zij een persoon op de grond zitten. Het slachtoffer werd ambtshalve herkend als zijnde [X]. De verbalisanten zagen dat bij het slachtoffer bloed op de grond lag en dat er bloed aan zijn jas zat. Volgens omstanders zou de dader zich in een ruimte van de aldaar gevestigde locatie van Stichting de Binnenvest bevinden. De in dat pand aanwezige beveiliging heeft de politie vervolgens gewezen op de rook-/alcoholruimte, waarin verdachte zich bevond. Verdachte had bij binnenkomst een wapen (een mes met rood lemmet, vermoedelijk als gevolg van bloed2) bij de beveiliging afgegeven. Verdachte verklaarde tegenover de politie allereerst: "Ik had het toch gezegd dat dit zou gebeuren?" en verder dat hij [X] na een eerdere ruzie die dag had staan opwachten en hem twee keer in zijn rug had gestoken. Hij had gewacht tot [X] alleen zou zijn, maar er waren steeds andere mensen bij hem. Toen [X] op de grond zat, voelde verdachte zich groot.3
Op 28 november 2010 heeft [X] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij reeds in de middag van 26 november 2010 een aanvaring met verdachte bij de daklozenopvang aan het Papegaaisbolwerk had gehad. 's Avonds was hij wederom bij de daklozenopvang aanwezig, samen met een vriendin, genaamd [vriendin]. Hij zag verdachte daar ook, maar zij zeiden niets tegen elkaar. Hij zag verdachte wel steeds heen en weer lopen. Op een gegeven moment wilde aangever naar huis gaan. Hij wilde op de fiets stappen en toen voelde hij een steek in zijn rug. Hij keek om wie het was en hij zag dat het verdachte was. Verdachte stak nog een keer. Vervolgens viel hij op de grond. Hij hoorde verdachte zeggen: "Jij wil mij dood steken. Kom, wij gaan elkaar dood steken." Hierop zag hij dat verdachte weg liep en dat de ambulance eraan kwam. Hij is naar het ziekenhuis vervoerd. Aangever heeft verklaard dat hij ten tijde van de aangifte veel pijn in (onder meer) zijn rug had.4
In het ziekenhuis bleek aangever een tweetal steekwonden te hebben opgelopen van 1 tot 2 centimeter groot. Eén bevond zich rechts op de rug onder het schouderblad en de tweede bevond zich rechts op de rug, net boven de bil.5 Aangever had ongeveer 1 liter bloed verloren en in het ziekenhuis kreeg hij zuurstof toegediend.6
Op 26 november 2010 heeft getuige [getuige 1] een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij zich op die datum rond 21.50 uur bij de daklozenopvang aan het Papegaaisbolwerk te Leiden bevond. Aangever en [vriendin] zouden net weggaan. Ze wilden net op hun fiets stappen toen verdachte ineens op aangever af kwam lopen. Hij zag dat verdachte met een mes in de rug van aangever stak. Hij hoorde en zag dat aangever schreeuwde van de pijn. Hierop zag hij dat verdachte het mes uit de rug van aangever haalde en nogmaals zijn arm naar achteren zwaaide en wederom in de rug van aangever stak. Hij zag dat aangever vervolgens op de grond viel. Hij is bij aangever gebleven totdat de ambulance kwam en hij zag dat aangever steeds 'weg viel'.7
[getuige 2] heeft eveneens op 26 november 2010 een getuigenverklaring afgelegd. Ook hij was ten tijde van het incident bij de daklozenopvang aan het Papegaaisbolwerk aanwezig. Hij heeft verklaard dat hij zag dat aangever op zijn fiets stapte en wegfietste. Hij zag dat op hetzelfde moment verdachte in de richting van aangever rende. Hij zag dat verdachte stekende bewegingen maakte naar de rug van aangever en hij zag dat aangever vervolgens op de grond viel. Hierop zag hij dat verdachte de opvang in rende. Op het moment dat verdachte langs hem rende zag hij dat verdachte een mes in zijn hand had. Op het moment van steken was aangever met zijn rug naar verdachte gekeerd, zodat aangever het niet kon zien aankomen en zich ook niet kon verdedigen.8
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de middag van 26 november 2010 bij de daklozenopvang aan het Papegaaisbolwerk te Leiden ruzie met aangever had gehad, naar aanleiding waarvan hij aangifte wilde doen bij de politie. In een gesprek met de politie daarover verklaart hij te hebben gezegd: "Hij (aangever) wil mij dood maken. Jij laat een crimineel nu buiten." Toen de politie niet zonder meer een aangifte van verdachte wilde opnemen, heeft verdachte volgens zijn verklaring tegen de politie gezegd dat hij het dan zelf moest doen. Ook heeft hij verklaard: "Ik moest hem dood maken. Hij wilde met een mes, dus ik moest het terug doen met een mes." In de avond zagen aangever en verdachte elkaar weer bij het Papegaaisbolwerk in Leiden. Aangever zou volgens verdachte hebben staan lachen en zou arrogant hebben gedaan. Verdachte was boos. Hij besloot aangever te gaan steken, zo luidt zijn verklaring. Verdachte heeft verklaard dat er twee vrouwen bij aangever stonden en dat hij aangever niet wilde steken waar die twee vrouwen bij waren. Na ongeveer twee uren waren die vrouwen weg. Aangever wilde hierop weggaan en toen zou verdachte hem hebben geroepen. Verdachte heeft aangever naar hij heeft verklaard vervolgens tweemaal met een mes gestoken. Aangever lag hierna op de grond. Hij had hem diep gestoken. Verdachte vond hem zielig en wilde hem toen niet meer steken. Hij is weggegaan en heeft het mes op de balie van de daklozenopvang gelegd. Verdachte had dat mes al zes of acht weken in zijn bezit.9
Over het eerdere incident op die dag bevinden zich ook processen-verbaal in het dossier. Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat verdachte, net voordat hij die middag het politiebureau verliet, zei: "Ik zweer op mijn kinderen dat ik hem wat aandoe, dan word ik maar opgepakt. Ze moeten [X] niet bij mij in de buurt laten komen."10
Het mes dat verdachte op de balie van de daklozenopvang had gelegd is aan de politie overhandigd.11 Het mes had een totale lengte van 22 centimeter. Het betrof een aan twee zijden snijdend dolkmes. Het lemmet had een lengte van 12 centimeter.12
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 november 2010 te Leiden aangever tweemaal opzettelijk met een mes in de rug heeft gestoken, waarvan éénmaal onder het schouderblad en éénmaal net boven de bil. Uit de uitlatingen van verdachte tegenover de politie naar aanleiding van het incident in de middag van 26 november 2010 ("Ik zweer op mijn kinderen dat ik hem wat aandoe, dan word ik maar opgepakt. Ze moeten [X] niet bij mij in de buurt laten komen"), de verklaring van verdachte bij de politie ("Ik moest hem dood maken. Hij wilde met een mes, dus ik moest het terug doen met een mes" en de verklaring dat hij diep heeft gestoken) en de wijze waarop hij aangever heeft aangevallen (van achteren en gericht op de achterzijde van zijn bovenlichaam), volgt ook dat verdachte met die handelingen opzet op de dood van aangever heeft gehad. De messteken in de rug van aangever waren bovendien in potentie dodelijk, want vitale organen als de longen en de lever hadden door het meermalen steken met een mes in de rug kunnen worden geraakt, waarbij aangever het leven had kunnen verliezen. Daarbij neemt de rechtbank de omvang en de soort van het mes in aanmerking. Zonder optreden van hulpdiensten had aangever bovendien nog zo veel meer bloed kunnen verliezen (dan de reeds verloren liter), dat hierin eveneens een gevaar voor zijn leven schuilde. Niet is gebleken dat het uitblijven van dat gevolg aan enig bewust toedoen van verdachte is te danken. Hij heeft zich immers pas teruggetrokken nadat hij de in potentie dodelijke steekwonden reeds had toegebracht.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte - blijkens zijn uitlatingen tegenover de politie eerder die middag en blijkens zijn bij de politie afgelegde verklaring - nog uren heeft gewacht met het uitvoeren van zijn voornemen om aangever met een mes te gaan steken. Verdachte heeft gewacht tot zich de juiste gelegenheid en omstandigheden voordeden, nadat hij het besluit om aangever te doden reeds lange tijd daarvoor had genomen. Daarmee heeft verdachte ruimschoots de tijd en de gelegenheid gehad en genomen om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad te kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap te kunnen geven.
De rechtbank acht dan ook, zoals primair is ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd van het leven te beroven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 26 november 2010 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [X] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes meermalen heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5. De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om verdachte een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, aangezien zij in belangrijke mate met de officier van justitie van mening verschilt over de vraag welk feit bewezen kan worden en rekening dient te worden gehouden met het eerdere incident die dag, waarbij aangever zich bepaald niet onbetuigd heeft gelaten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd om [X] van het leven te beroven. Hij heeft het slachtoffer na het eerdere incident die dag opgewacht, heeft naar een juist moment en een juiste gelegenheid gezocht en heeft het slachtoffer uiteindelijk van achteren aangevallen, waarbij hij hem tweemaal met een mes in zijn rug heeft gestoken. Het slachtoffer heeft zich hiervoor moeten laten behandelen en is hiertoe opgenomen geweest in het ziekenhuis. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren, is een gelukkige, die echter geenszins aan verdachte te danken is.
Verdachte heeft door zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van [X]. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een feit als het onderhavige nog lange tijd onder de psychische gevolgen daarvan te lijden hebben. Dit wordt bevestigd door de toelichting op het Voegingsformulier van het slachtoffer. Door feiten als het onderhavige wordt ook de rechtsorde op ernstige wijze geschokt en worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Dit geldt temeer nu de poging tot moord door verdachte heeft plaatsgevonden in het openbaar en onder de ogen van verschillende personen, die ongewild getuige hebben moeten zijn van het handelen van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Dat de aangever, zoals de raadsvrouw heeft gesteld, zelf misschien ook eerder op die dag ontoelaatbaar gedrag zou hebben vertoond, doet aan de ernst van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt beslist niet af.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank ook acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 29 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens misdrijven, waaronder geweldsdelicten.
Gelet op het vorenstaande en mede gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.330,60, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gestelde materiële schade niet met stukken is onderbouwd en dat ter onderbouwing van de gestelde immateriële schade is verwezen naar een uitspraak die ziet op een andere situatie.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
[X] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.680,60.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post 'ziekenhuisvergoeding', de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien geen informatie voorhanden is waaruit de duur en de aard van de opname(s) kan blijken en de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van gemaakte reiskosten aanmerken als kosten die in verband met de vordering zijn gemaakt, aangezien deze zijn gemaakt in verband met een gesprek met Slachtofferhulp ten behoeve van het opstellen van het Voegingsformulier.
Voorts zal de rechtbank ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 1.500,- toewijzen. De jurisprudentie waarnaar is verwezen betreft geen overeenkomstig geval en kan dus niet als maatgevende richtlijn dienen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 26 november 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 9,60, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
8.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, terwijl zij bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit zijn aangetroffen en terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36b, 36d, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [X], wonende aan de [adres], een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 9,60, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen, te weten: 2 messen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Knijff, voorzitter,
mrs E. Rabbie en R. Brand, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2011.
1 Waarna hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met bijlagen van de politie Hollands Midden met nummer PL1640 2010179958-1, doorlopend genummerd van p. 1 t/m 116.
2 PV van verhoor getuige, p. 25.
3 PV van aanhouding, p. 8-9.
4 PV van aangifte, met bijlage, p. 19-23.
5 Medische verklaring van de GGD Hollands Midden, ongenummerd, bevind zich direct voor p. 60 van het dossier.
6 PV van relaas, p. 3.
7 PV van verhoor getuige, p. 31.
8 PV van verhoor getuige, p. 35-36.
9 PV van verhoor verdachte, p. 53-57.
10 PV van bevindingen, p. 38.
11 PV van verhoor getuige, p. 27-28.
12 PV van sporenonderzoek, p. 66.