ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9719

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/8302
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling op basis van ongewenstverklaring en strafrechtelijke antecedenten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een Turkse vreemdeling. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij ongewenst was verklaard en veroordeeld was voor een misdrijf. De rechtbank heeft de omstandigheden van de inbewaringstelling beoordeeld in het licht van de Richtlijn 2008/115/EG, ook wel de Terugkeerrichtlijn genoemd. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring en strafrechtelijke antecedenten op zichzelf niet voldoende basis kunnen vormen voor een maatregel van bewaring. Verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, stelde dat de Terugkeerrichtlijn niet op eiser van toepassing was en dat de overige gronden de maatregel wel konden schragen. De rechtbank concludeerde echter dat de Terugkeerrichtlijn tot op dat moment niet in de Nederlandse wetgeving was geïmplementeerd, waardoor verweerder geen bevoegdheid had om eiser uit te sluiten van de werking van deze richtlijn. Aangezien de bewaring van eiser enkel was gebaseerd op de ongeldige gronden van ongewenstverklaring en strafrechtelijke antecedenten, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan eiser, die in totaal € 1.360,00 bedroeg. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift één week na verzending van de uitspraak bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/8302
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2011
inzake
[eiser],
geboren op [datum] 1972,
van Turkse nationaliteit,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. I. Özkara,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. F.M. Ticheler.
Procesverloop
Op 11 maart 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld. Dit is geschied direct in aansluiting op zijn strafrechtelijke detentie.
Op 10 maart 2011 heeft eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts heeft hij om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 maart 2011, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Op 23 maart 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat dit volledig is geweest. Verweerder heeft bij fax van 24 maart 2011 gereageerd op een vraag van de rechtbank. Bij fax van diezelfde dag heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de reactie van verweerder. Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld op grond van de omstandigheden dat eiser
a. ongewenst is verklaard;
b. veroordeeld is ter zake een misdrijf.
c. zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn;
d. niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
2. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden c en d aan de maatregel komen te ontvallen. Dat betekent dat de omstandigheden a en b thans nog resteren als basis voor de inbewaringstelling.
3. Om de doelstellingen van de Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn, hierna: Tri) niet te frustreren, dient artikel 59 van de Vw 2000 zoveel mogelijk richtlijnconform te worden uitgelegd. Gelet op dit toetsingskader beziet de rechtbank thans of de ongewenstverklaring en de strafrechtelijke antecedenten van eiser de maatregel van bewaring kunnen dragen, in die zin dat deze voldoende aansluiten bij de tekst en de doelstellingen van de Tri. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen van 30 november 2009, C-357/09, JV 2010/30 (Kadzoev), valt af te leiden dat een ongewenstverklaring en strafrechtelijke antecedenten op zichzelf niet (langer) aan een maatregel van bewaring ten grondslag mogen worden gelegd.
4. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat de Tri niet kan worden toegepast op eiser en dat de resterende gronden de maatregel van bewaring mitsdien wel schragen. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat hij gebruik heeft gemaakt van de facultatieve bepaling van artikel 2, tweede lid, van de Tri, waarin is bepaald dat bepaalde groepen vreemdelingen van de toepasselijkheid van de Tri kunnen worden uitgesloten (Mededeling implementatie Richtlijn 2008/115/EG over normen en procedures voor terugkeer onderdanen van derde landen, Staatscourant 2011 nr. 4082, 10 maart 2011).
5. De rechtbank stelt vast dat de Tri tot op heden niet in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd. Ook vorengenoemde mededeling in de Staatscourant voorziet niet in een (partiële) implementatie van de Tri. Zolang de Tri niet in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd, kan verweerder geen gebruik maken van de bevoegdheid die artikel 2, tweede lid, van de Tri hem beoogt te geven. Verweerder heeft mitsdien geen bevoegdheid gehad om eiser uit te sluiten van de werking van de Tri.
6. Aldus blijft hetgeen in rechtsoverweging 3 is vermeld onverkort van kracht. Nu de bewaring van eiser enkel is gebaseerd op invalide gronden “ongewenstverklaring” en “strafrechtelijke antecedenten”, is deze van meet af aan onrechtmatig geweest. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank zal met onmiddellijke ingang de opheffing van de bewaring bevelen.
7. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
8. De rechtbank ziet aanleiding voor het verzoek om schadevergoeding voor ten onrechte in bewaring doorgebrachte tijd toe te kennen. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten heden 28 maart 2011, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding. De vreemdeling komt in beginsel een schadevergoeding toe van 17 x € 80,00 = € 1.360,00.
9. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
10. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
11. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van heden, 28 maart 2011;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten bedrage van € 1.360,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2011.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.360,00 (ZEGGE: DUIZEND DRIEHONDERDZESTIG EURO) .
Aldus gedaan op 28 maart 2011 door mr. R.J.A. Schaaf.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State,
Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>één week</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: