ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9658
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van eiser wegens niet rechtsgeldige annulering van visum
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser was op 6 januari 2011 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel, stellende dat zijn visum ten tijde van de inbewaringstelling nog geldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit tot annulering van eisers visum niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, aangezien het niet schriftelijk is bevestigd en niet aan eiser of zijn gemachtigde is verzonden. De mondelinge mededeling van verweerder dat het visum was geannuleerd, voldeed niet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was het besluit tot annulering nog niet in werking getreden, wat betekent dat eiser ten tijde van zijn inbewaringstelling rechtmatig verblijf had.
De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was en verklaarde het beroep gegrond. Eiser werd een schadevergoeding toegekend van € 720,-- voor de dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare zitting, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. H.J.J. Hendrikse, en verweerder door mr. W. Fairweather van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De uitspraak is op 21 februari 2011 gedaan en bekendgemaakt aan de partijen.