Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser]
geboren op [geboortedatum] 1964, (gestelde) Burger van Dominicaanse Republiek, eiser,
gemachtigde: mr. I.N. Wildschut, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bosch, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 3 februari 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 3 februari 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De opgelegde bewaringsmaatregel is met ingang van 9 februari 2011 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 16 februari 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Namens eiser is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat hij belang heeft bij de voortzetting van het onderhavige beroep, omdat uit ervaringsgegevens is gebleken dat het tegenwoordig onmogelijk is om in een situatie als deze, waarin artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 feitelijk aan de orde is, verweerder er toe te bewegen daadwerkelijk toepassing te geven aan dat artikel. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn bewaring, gezien het imperatieve karakter van deze bepaling, achterwege had dienen te blijven, althans uiterlijk op
8 februari 2011 beëindigd had dienen te worden. Immers, hij heeft voorafgaande aan de bewaring te kennen gegeven dat hij Nederland wil verlaten en dat hij beschikte over een geldig paspoort en over voldoende middelen om een vliegticket te kopen. Op 8 februari 2011 is een geldig vliegticket overgelegd, zodat verweerder in ieder geval op dat moment eiser in de gelegenheid had moeten stellen zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Voor zover dit nalaten van verweerder het gevolg is van beleid aan verweerders zijde en er aldus sprake is van het willens en wetens laten voortduren van de bewaring in strijd met de wet, bestaat aanleiding voor het toekennen van extra schadevergoeding.
2. Verweerder heeft primair aangevoerd dat nu de maatregel van bewaring is opgeheven en er volledige schadevergoeding is toegekend, eiser geen belang meer heeft bij de voortzetting van het beroep. Redengevend hiervoor is dat de maatregel van bewaring in redelijkheid niet aan eiser kon worden opgelegd. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op hetgeen eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard, alsmede de omstandigheid dat er pas op 8 februari 2011 een vliegticket door eisers familie is overhandigd, eerst vanaf 8 februari 2011 sprake zou kunnen zijn van een situatie als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Nu er echter op die datum reeds een vlucht voor eiser was geboekt voor 9 februari 2011, vraagt verweerder zich af of de situatie als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 zich wel heeft voorgedaan. Van enige opzet of beleid om vreemdelingen in strijd met artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 in bewaring te houden, is in ieder geval geen sprake.
1. De rechtbank stelt vast dat de bewaring, onder toekenning van een volledige schadevergoeding, met ingang van 9 februari 2011 is opgeheven in verband met de effectuering van de uitzetting van eiser.
2. Nu gebleken is dat de maatregel - onder toekenning van een volledige schadevergoeding - is opgeheven, dient de rechtbank zich eerst te buigen over de vraag of eiser belang heeft bij de behandeling van zijn beroep.
3. Zoals uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2009, LJN: BJ3648) kan worden afgeleid, heeft een vreemdeling in de situatie waarin de maatregel van bewaring, onder toekenning van een volledige schadevergoeding, is opgeheven, in de regel geen belang bij de behandeling van zijn beroep. Verweerder heeft in een dergelijke situatie immers toegegeven dat er onrechtmatig is gehandeld en erkend schadeplichtig te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in een dergelijke situatie procesbelang evenwel toch aanwezig worden geacht indien de toegekende schadevergoeding om bijzondere, de individuele zaak betreffende omstandigheden als ontoereikend moet worden beoordeeld. Hiervan kan sprake zijn indien het onrechtmatige handelen, in vorenbedoelde zin, een gevolg is van een, zoals eiser stelt, beleidsmatige opzet om de bewaring willens en wetens in strijd met het recht te laten voortduren.
4. De rechtbank zal dan ook treden in de vraag of verweerder eisers bewaring, conform het beleid, willens en wetens in strijd met het recht heeft laten voortduren.
5.1. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat.
5.2. In paragraaf A6/5.3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, staat vermeld dat die gelegenheid bestaat, indien de vreemdeling beschikt over een geldig reisdocument, een vlieg- of reisticket (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.
6.1. De rechtbank stelt vast dat eiser op 8 februari 2011, via zijn familie, aan verweerder een vliegticket heeft overhandigd. Voorts is niet betwist dat eiser over een geldig reisdocument beschikte en reeds ten tijde van zijn inbewaringstelling te kennen had gegeven Nederland te willen verlaten. Niet is gesteld dat deze mededeling niet voor waar kon worden aangenomen.
6.2. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat de situatie genoemd in artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 zich evenwel niet heeft voorgedaan, omdat er reeds een vlucht was geboekt voor 9 februari 2011 en eiser voor die tijd feitelijk niet meer uit eigener beweging Nederland kon verlaten.
6.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee het doel en de strekking van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, bezien in samenhang met paragraaf A6/5.3.8 van de Vc 2000, niet onderkend. Er is sprake van een imperatief geformuleerde bepaling. Zodra de vreemdeling te kennen heeft gegeven Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat, dient de bewaring te worden beëindigd. Dat verweerder een mogelijk eerdere vertrekdatum voor de vreemdeling heeft georganiseerd en dat de vreemdeling feitelijk niet in staat is om voor die datum Nederland uit eigen beweging te verlaten, maakt niet dat voor eiser niet de gelegenheid bestaat om Nederland uit eigen beweging te verlaten.
7. Nu uit het voorgaande volgt dat het ten onrechte laten voortduren van de maatregel van bewaring na 8 februari 2011 het gevolg is van een in deze zaak onjuiste interpretatie en toepassing van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, bezien in samenhang met paragraaf A6/5.3.8 van de Vc 2000, is geen sprake van een beleidsmatige opzet om de bewaring willens en wetens in strijd met het recht te laten voortduren.
8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in onderhavige zaak geen aanleiding af te wijken van de vaste lijn van de jurisprudentie. Nu de maatregel van bewaring is opgeheven en aan eiser een volledige schadevergoeding is toegekend, heeft eiser geen belang bij het onderhavige beroep. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
9. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.M. Kuipers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.