RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 10 / 33772
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr.drs. R.E.J.M. van den Toorn),
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).
In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de minister voor Immigratie en Asiel, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘ondergaan van een medische behandeling’ dan wel ‘vanwege een medische noodsituatie’ afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.1. Eiser is geboren op 24 februari 1956 en heeft de Ghanese nationaliteit. Op 14 september 2009 heeft hij de onderhavige aanvraag ingediend.
1.2. Bij nota van 18 november 2009 heeft het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) op verzoek van verweerder advies uitgebracht. Bij besluit van 5 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op de grond dat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
1.3. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft in bezwaar aangevoerd dat hij in februari 2010 weer bij de internist-hematoloog voor onderzoek is geweest en dat zijn situatie is verslechterd. Verweerder heeft vervolgens hierin aanleiding gezien om opnieuw advies in te winnen bij het BMA. Het BMA heeft vervolgens eisers internist meerdere malen aangeschreven maar de internist heeft daar niet op gereageerd.
1.4. Bij besluit van 28 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste nu eiser in staat wordt geacht te reizen en er geen sprake is van het uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv vereiste op grond van het bepaalde in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 nu nader onderzoek naar de huidige medische situatie van eiser onmogelijk is gemaakt doordat de internist verzuimd heeft te reageren. Verweerder stelt dat dit voor rekening en risico van eiser dient te komen.
2.1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerders motivering het bestreden besluit niet kan dragen. Eiser stelt dat uit de aan verweerder overlegde medische verklaring blijkt dat eiser ernstige medische problemen heeft waarvoor hij onder behandeling staat. Voorts heeft eiser een schrijven van zijn internist van 5 oktober 2010 alsmede een afsprakenkaart overlegd.
2.2. Eerst ter zitting heeft eisers gemachtigde verzocht om een nadere brief van eisers internist te mogen overleggen en aan de gedingstukken toe te voegen. Desgevraagd heeft de gemachtigde medegedeeld dat hij de op 29 oktober 2010 gedateerde brief pas één dag voor de zitting in zijn bezit heeft gekregen. Voorts heeft de gemachtigde medegedeeld dat de internist in zijn brief concludeert dat eiser niet tot reizen in staat is en dat de internist de brief aan het BMA heeft verzonden. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat de desbetreffende brief niet bij het BMA noch bij verweerder terecht is gekomen. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de brief niet toegelaten mag worden en subsidiair dat de brief alsnog dient te worden voorgelegd aan het BMA.
2.3. Op grond van artikel 8:58, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb),
kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in dienen. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat stukken die op een later tijdstip worden ingediend, door de rechtbank worden toegelaten tot de procedure, mits er geen sprake is van strijd met de goede procesorde. Hoewel gemachtigde de brief van 29 oktober 2010 pas in een zeer laat stadium heeft overgelegd, zal de rechtbank niettemin de brief, mede gelet op de geringe omvang en het feit dat hij is gericht aan het BMA als onderdeel van verweerders organisatie waarbij de rechtbank de brief beschouwt als een nadere onderbouwing van het eerder door eiser ingenomen standpunt. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat van strijd met het beginsel van een goede procesorde in dit geval geen sprake is.
2.4. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het
bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Het niet toepassen van dit instrument in deze zaak zou leiden tot een formele vernietiging wegens een motiveringsgebrek waarbij verweerder zou worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met in achtneming van de brief van de behandeld specialist. Naar de letterlijke tekst van bedoeld artikel is geen sprake van een gebrek in het bestreden besluit nu het motiveringsgebrek in de beroepsfase is opgekomen. Overigens voegt de rechtbank hieraan toe dat wel wordt voldaan aan hetgeen in de memorie van toelichting wordt verstaan onder het begrip “gebrek” namelijk: een strijdigheid met een geschreven of ongeschreven rechtsregel die kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien deze niet tijdens de beroepsprocedure wordt weggenomen. Het instrument van de bestuurlijke lus dient het belang van een spoedige (finale) geschillenbeslechting en de rechtbank ziet hierin aanleiding om het bepaalde in artikel 8:51a van de Awb toe te passen en stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
Verweerder dient daartoe de brief van 29 oktober 2010 van de specialist voor te leggen aan het BMA - zodat het BMA zich gemotiveerd daarover kan uitlaten - alsmede de vraag of de brief aanleiding geeft voor een aanvullend advies. Vervolgens dient verweerder de reactie van het BMA op de bedoelde brief en het eventueel aanvullend BMA-advies toe te zenden aan de rechtbank alsmede - indien verweerder een vervangend besluit op bezwaar zou nemen – het vervangend besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek dient te herstellen, wordt door de rechtbank met toepassing van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb bepaald op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
2.5. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar maakt of hij gebruik zal maken van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. Indien en zodra verweerder gebruik maakt van de geboden gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal eiser in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk zijn visie op de reactie van het BMA en het (eventueel) vervangend besluit te geven en zal de rechtbank mede op basis daarvan een oordeel geven in de einduitspraak.
2.6. In de einduitspraak zal worden beslist over proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
- heropent het onderzoek;
- bepaalt dat verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar maakt of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder, indien hij gebruik maakt van deze mogelijkheid, in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
- houdt verdere iedere beslissing aan.
Aldus gedaan door mr. P.M.S. Dijks, in tegenwoordigheid van M.B.G. Cox-Vorage als griffier op 24 maart 2011.
w.g. M.B.G. Cox-Vorage,
griffier w.g. mr. P.M.S. Dijks,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 24 maart 2011.
Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.