ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9086

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
381385 - KG ZA 10-1486
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.G. Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over ouderlijke verantwoordelijkheid na verhuizing naar Duitsland

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde in een geschil over ouderlijke verantwoordelijkheid na de verhuizing van de vrouw en de minderjarigen naar Duitsland. De man vordert dat de vrouw de minderjarigen binnen vijf dagen inschrijft op hun voormalige Nederlandse scholen, of dat hij vervangend wordt gemachtigd tot deze inschrijving. De vrouw betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en beroept zich op artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel II-bis, waarin staat dat de rechter van een lidstaat bevoegd is als de minderjarigen een nauwe band met die lidstaat hebben en de bevoegdheid door alle partijen is aanvaard.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw terecht aanvoert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat partijen het niet eens zijn over de aanvaarding van de bevoegdheid. De voorzieningenrechter stelt vast dat de minderjarigen sinds de verhuizing naar Duitsland daar zijn ingeschreven en dat hun belangen niet door de Nederlandse rechter worden gerechtvaardigd. De man stelt dat de belangen van de minderjarigen vereisen dat de Nederlandse rechter zich bevoegd verklaart, maar de voorzieningenrechter gaat hier niet op in, aangezien de Europese regelgeving voorrang heeft.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van de vorderingen van de man kennis te nemen en bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 januari 2011 door mr. R.G. Kok.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 381385 / KG ZA 10-1486
Vonnis in kort geding van 7 januari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. I. Wagenaar te Groningen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
gedaagde,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink te Coevorden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'de man' en 'de vrouw'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 december 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
- [kind 1], geboren op 31 december 1994;
- [kind 2], geboren op 26 maart 1997;
- [kind 3], geboren op 20 april 1999;
- [kind 4], geboren op 1 januari 2001;
- [kind 5], geboren op 12 januari 2003;
- [kind 6], geboren op 2 juni 2004 (hierna gezamenlijk, met uitzondering van [kind 1]: 'de minderjarigen').
1.2. Het huwelijk van partijen is op [datum van ontbinding] 2007 omgezet in een geregistreerd partnerschap. Partijen hebben de gevolgen van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap geregeld bij convenant van [datum convenant] 2007. Partijen oefenen van rechtswege het gezamenlijk gezag uit over de minderjarigen.
1.3. [Kind 1] heeft zijn hoofdverblijf bij de man. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
1.4. De vrouw is op [vertrekdatum] 2009 vertrokken naar de gemeente [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland en heeft zich tezamen met de minderjarigen aldaar gevestigd. De minderjarigen staan sindsdien ook in die gemeente ingeschreven.
1.5. De minderjarigen bezochten voorheen allen scholen in Nederland. Sinds kort staan zij ingeschreven op scholen in Duitsland. De vrouw heeft deze wijziging op [datum wijziging] 2010 per mail aan de man doorgegeven.
2. Het geschil
2.1. De man vordert - zakelijk weergegeven - primair veroordeling van de vrouw om de minderjarigen binnen vijf dagen op hun voormalige Nederlandse scholen in te schrijven en, voor zover dit niet binnen vijf dagen is geschied, subsidiair de man vervangend te machtigen tot voormelde inschrijving en meer subsidiair de vrouw te veroordelen tot het primair gevorderde op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert de man het volgende aan. De man acht de plaatsing van de minderjarigen op Duitse scholen niet in hun belang. De omgang tussen de minderjarigen en de man is vanwege de nieuwe scholen eenzijdig teruggebracht in duur. De minderjarigen zijn bijzonder kwetsbaar door de echtscheiding en de verhuizing naar Duitsland. Zij kampen allen met een taalachterstand en overige eigen problematiek. In Nederland ontvingen zij daarvoor intensieve, individuele begeleiding. De schoolomstandigheden in Duitsland zijn voor hen vreemd en zwaar. De reeds aanwezige taalachterstand bemoeilijkt het eigen maken van de Duitse taal en zal de minderjarigen verder op ontwikkelingsachterstand zetten. Het belang van de minderjarigen vraagt daarom om onmiddellijke terugplaatsing.
2.3. De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Primair heeft de vrouw aangevoerd dat de Nederlandse rechter ter zake van het geschil tussen partijen geen rechtsmacht toekomt, zodat de voorzieningenrechter te 's-Gravenhage niet bevoegd is om van de vorderingen van de man kennis te nemen. Zij beroept zich daarbij op het bepaalde in artikel 12 lid 3 van Verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna te noemen 'Brussel II-bis'), nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Duitsland is en hun verbondenheid met Duitsland groot is, terwijl de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet door partijen is aanvaard en ook niet door de belangen van de minderjarigen wordt gerechtvaardigd.
3.2. De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Volgens de man kan uit de louter fysieke verblijfplaats van de minderjarigen niet worden afgeleid dat zij een nauwe band met Duitsland hebben. Het gezin van de vrouw is gericht op Nederland, reden waarom een woning is gekocht in het grensgebied, aldus de man. Voorts heeft de man naar voren gebracht dat de belangen van de minderjarigen vereisen dat de Nederlandse rechter zich bevoegd verklaart.
3.3. In artikel 12 lid 3 Brussel II-bis is bepaald dat het gerecht van een lidstaat (in dit geval de Nederlandse rechter) buiten het kader van een echtscheidingsprocedure bevoegd is ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid wanneer (a) de minderjarigen een nauwe band met die lidstaat hebben, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat de minderjarigen onderdaan van die lidstaat zijn en (b) de bevoegdheid van dat gerecht op het tijdstip waarop de zaak aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk of op enige andere ondubbelzinnige wijze is aanvaard door alle partijen bij de procedure en door het belang van de minderjarigen wordt gerechtvaardigd. Nu uit hetgeen hiervoor in r.o. 3.1. en 3.2. is overwogen reeds volgt dat partijen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet uitdrukkelijk of ondubbelzinnig hebben aanvaard - zij verschillen daarover immers van mening - is aan één van de twee cumulatieve vereisten voor bevoegdheid als bedoeld in het meergenoemde wetsartikel niet voldaan, zodat de Nederlandse rechter in het onderhavige geval geen rechtsmacht toekomt. De voorzieningenrechter zal zich dan ook onbevoegd verklaren om van de vorderingen van de man kennis te nemen. Aan het standpunt van de man dat de voorzieningenrechter bevoegd is op grond van de artikelen 4 en 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voorbij gegaan, nu aan deze artikelen slechts betekenis toekomt voor zover noch verdragen noch verordeningen van de Europese Unie van toepassing zijn.
3.4. In de omstandigheid dat partijen in een familierechtelijke relatie tot elkaar staan wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van de man kennis te nemen;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G. Kok en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2011.
mb