ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9047

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-925787-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door het gooien van stenen vanaf een viaduct op rijdende auto's

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. De verdachte gooide op 22 oktober 2010 vanaf een viaduct in Voorburg stenen en stukken steen naar rijdende auto's op de A12, met de intentie om mensen van het leven te beroven. Ondanks de levensbedreigende situatie die hij creëerde, zijn er gelukkig geen ernstige ongelukken gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn daden en dat hij opzettelijk handelde. De verdachte werd bij de politie aangehouden na meldingen van getuigen die zagen dat hij stenen gooide. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdachte bekend dat hij de intentie had om mensen te doden, wat zijn handelen des te ernstiger maakt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en andere geestelijke aandoeningen, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege vereisen, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen die schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/925787-10
Datum uitspraak: 24 maart 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting PPC Den Haag te Scheveningen.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 14 januari 2011 en 10 maart 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.L. van Lookeren Campagne, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2010 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] en [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E], althans een of meer (hem, verdachte, onbekende) inzittenden van (een) voertuig(en), rijdend op de weg A12 ter hoogte van het viaduct bij de Spoorstraat van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf dat viaduct, althans vanuit de onmiddellijke omgeving daarvan meerdere stenen en/of stukken steen op/tegen passerende auto's en/of op het wegdek van de (onder dat viaduct gelegen) A12 heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. Het bewijs1
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 22 oktober 2010 te Voorburg meermalen schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord door vanaf een viaduct bij de Spoorstraat te Voorburg meerdere stenen en stukken steen tegen auto's die onder dat viaduct op de A12 reden en op het wegdek van de A12 onder dat viaduct te gooien.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de bestanddelen opzet en voorbedachte raad niet bewezen kunnen worden verklaard. Die bestanddelen vooronderstellen de aanwezigheid van een vrije wil. Aangezien deskundigen hebben geconstateerd dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht, kan betwijfeld worden of verdachte beschikte over een vrije wil.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Op vrijdag 22 oktober 2010 omstreeks 19.49 uur krijgt de politie de melding dat er stenen op de A12 zouden worden gegooid vanaf een viaduct.2 Omstreeks 20.11 uur diezelfde dag wordt verdachte door verbalisanten bij de Spoorstraat aangetroffen en aangehouden.3
Diverse verbalisanten, waaronder verbalisant [verbalisant 1]4, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]5 en verbalisant [verbalisant 4]6, hebben gezien dat verdachte vanaf dat viaduct gelegen aan de Spoorstraat te Voorburg stenen gooide naar auto's die op de A12 reden.7 Ook zagen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] omstreeks 20:00 uur vanaf de Spoorstraat diverse stenen ''links en rechts'' op de rijbaan van de A12 liggen.8 Verdachte heeft bij de politie9, bij de rechter-commissaris10 en ter terechtzitting van 10 maart 2011 bekend dat hij op 22 oktober 2010 gericht stenen en stukken steen heeft gegooid vanaf een viaduct naar auto's die onder dat viaduct over de A12 reden. Bij de politie11 en ter terechtzitting van 10 maart 2011 heeft verdachte verder verklaard dat het zijn intentie was, door aldus te handelen, om mensen van het leven te beroven.
Gelet op de hieronder vermelde aangiftes blijkt dat diverse automobilisten tegen de stenen die verdachte op de A12 heeft gegooid zijn aangereden en/of deze stenen tegen hun auto hebben aangekregen.
Aangever [A] heeft verklaard dat hij omstreeks 20:00 uur op 22 oktober 2010 vanuit Zoetermeer richting Den Haag op de A12 reed en dat hij bij afslag 2 hard gebonk hoorde, wat klonk alsof er stenen tegen zijn auto aan kwamen.12 Tevens voelde hij dat hij over een object reed.13 Even later constateerde hij dat zijn band leeggelopen was en zijn velg was gescheurd.14
Aangever [B]15 heeft verklaard dat hij, terwijl hij omstreeks 19:55 uur op 22 oktober 2010 op de A12 in de richting van het Prins Clausplein reed, een klap hoorde. Ten gevolge van deze klap kon [B] niet verder rijden en constateerde hij op een vluchtstrook van de A12 dat zijn linkervoorband lek was en dat er een grote scheur in zijn band zat.16 Hij zag op de A12 gruis van steenslag liggen.17
Aangeefster [C]18 heeft verklaard dat zij op 22 oktober 2010 omstreeks 19:55 uur op de rechterrijstrook voor afrit 2 op de A12 reed. Zij zag toen grote grijze bakstenen liggen op haar rijstrook, die zij niet kon ontwijken en daardoor een lekke band opliep.19
Aangever [D] heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2010 omstreeks 19:50 uur op de A12 reed vanuit de richting Den Haag.20 Hij voelde en hoorde een klap bij zijn rechtervoorwiel.21 [D] constateerde even later op een vluchtstrook van de A12 dat zijn rechtervoorband lek was en dat zijn velg verbogen was.22
Aangever [E]23 heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2010 omstreeks 19:39 uur over de A12 in de richting Den Haag op afrit 3, Bezuidenhout, reed. Toen hij vlak daarna onder een viaduct op de A12 reed, hoorde hij een harde klap op het dak van zijn auto en constateerde even later bij een stoplicht dat er een deuk met krassen op zijn dak zat.24
Vooropgesteld moet worden dat in een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, een dergelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, LJN BD2775, NJ 2009, 157).
De rechtbank oordeelt dat er van een dergelijke uitzondering geen sprake is. Uit de verklaring die verdachte bij de politie25 heeft afgelegd en de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2011 heeft afgelegd blijkt dat verdachte wist dat inzittenden van de auto's die hij probeerde te raken met stenen en stukken steen, zouden kunnen komen te overlijden. Uit deze verklaringen blijkt derhalve dat verdachte, voorafgaand aan zijn daad, inzicht had in de mogelijke gevolgen van zijn daad.
Ter terechtzitting van 10 maart 2011 heeft verdachte verder verklaard dat hij de intentie had om één of meer mensen van het leven te beroven, met het uiteindelijke doel om voor lange tijd opgenomen te worden. Op het idee om een moord te plegen kwam verdachte, volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting van 10 maart 2011, ongeveer anderhalve maand voor de daad. Verdachte heeft daarna de tijd genomen om zich te beraden over diverse modaliteiten om mensen van het leven te beroven, waaronder brandstichting, doch heeft hij uiteindelijk gekozen om mensen van het leven te beroven door stenen van een viaduct op rijdende auto's te gooien.
De rechtbank oordeelt dat verdachte, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, voldoende inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen van zijn voorgenomen handelingen en voorafgaand aan de daad daarbij zelfs nadrukkelijk stil heeft gestaan. Verdachte heeft welbewust zijn plan om mensen van het leven te beroven uitgevoerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere momenten heeft gehad waarop hij zich heeft kunnen beraden omtrent de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad, namelijk toen hij verschillende modaliteiten overwoog om mensen van het leven te beroven en daarna bij het daadwerkelijk gooien van stenen en in ieder geval toen hij, op het moment dat de eerste door verdachte opgehaalde stenen op waren, wederom naar Den Haag Centraal Station reed om nieuwe stenen te halen, om die vervolgens ook vanaf hetzelfde viaduct op de A12 te gooien.26
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt derhalve dat de verdachte opzettelijk vanaf een over een snelweg gelegen viaduct stenen en stukken steen heeft laten vallen, en welbewust op het moment dat een op die snelweg rijdende auto zich (zeer) dicht bij dat viaduct bevond. Een feit van algemene bekendheid, is dat een dergelijk handelen een aanmerkelijke kans schept op het ontstaan van dodelijk letsel bij inzittenden van die auto. Blijkens de hiervoor aangehaalde verklaringen van verdachte was verdachte zich hiervan bewust, voordat hij het feit pleegde, maar heeft desondanks welbewust, gericht stenen vanaf het viaduct naar auto's gegooid.
De rechtbank stelt verder vast dat het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 5 februari 2008, LJN: BB4959) is dat de psychische gesteldheid van een verdachte, voorbedachte rade niet uitsluit en de rechtbank verwerpt met verwijzing naar die jurisprudentie het verweer van de raadsman dat op basis van de psychische gesteldheid van verdachte geen sprake kan zijn van voorbedachte raad.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat die gelegenheid in de onderhavige zaak heeft bestaan, kan uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd en overige hiervoor vermelde feiten en omstandigheden worden afgeleid.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen en is tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht, met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad dat:
hij op 22 oktober 2010 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] en [B] en [C] en [D] en [E], inzittenden van voertuigen, rijdend op de weg A12 ter hoogte van het viaduct bij de Spoorstraat van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf dat viaduct, meerdere stenen en/of stukken steen op/tegen passerende auto's en/of op het wegdek van de (onder dat viaduct gelegen) A12 heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en tevens dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden gepleegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak betoogd. Subsidiair heeft hij betoogd dat de feiten dat verdachte dient te worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar en er louter sprake is van zaaksschade zouden moeten leiden tot strafvermindering. Hij heeft verder betoogd dat hij een straf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft uitgezeten passend acht, behoudens het geval dat de rechtbank besluit tot het opleggen van TBS-maatregel. In dat geval acht de raadsman het niet passend om naast de maatregel eveneens een gevangenisstraf op te leggen. Verdachte zou, indien de rechtbank overweegt om de TBS-maatregel op te leggen, volgens de raadsman, beter gediend zijn bij een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar, op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte heeft de raadsman verzocht aan de rechtbank om, indien zij besluit om de TBS-maatregel op te leggen, deze maatregel met voorwaarden op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan poging tot moord. Door stenen en stukken steen van een viaduct op of naar de op de daaronder gelegen snelweg rijdende auto's te gooien hoopte verdachte, volgens eigen zeggen, mensen van het leven te beroven. Alhoewel er telkens voor de inzittenden van de auto's en het verkeer een zeer gevaarlijke en levenbedreigende situatie werd gecreëerd, zijn er gelukkig geen ernstige ongelukken gebeurd, hetgeen echter niet aan verdachte te danken is geweest. De slachtoffers hebben schade opgelopen aan hun auto en de gebeurtenis heeft zeer waarschijnlijk een behoorlijke impact op hen gehad. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring d.d. 14 februari 2011 van [A]. Hij verklaart dat hij sinds het incident vergeetachtig is, gespannen is, vaak hoofdpijn heeft en dat hij driftiger en chagrijnig is geworden, terwijl hij juist op zijn werk keurig en beleefd moet zijn.
Door het gedrag van verdachte voelen veel automobilisten, na het lezen van berichten in de media, zich bij het passeren van viaducten niet meer veilig.
Omtrent de persoon van verdachte is op 26 februari 2011 gerapporteerd door drs. A.M.M. van der Reijken, psychiater, op 24 februari 2011 door drs. S.P. van der Hoorn, psycholoog onder supervisie van drs. M.H. Keppel, psycholoog, en op 24 februari 2011 door reclasseringsmedewerker [areclasseringsmedewerker].
Uit voornoemde rapportage van psychiater drs. A.M.M. van der Reijken blijkt dat verdachte, volgens de psychiater, lijdende is aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis, een ernstige chronische depressie met vitale kenmerken en nihilistische wanen, een eetstoornis NAO en een persoonlijkheidsstoornis NAO. De psychiater oordeelt dat, indien het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, aangenomen kan worden dat de ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling verdachte beïnvloed hebben ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van eerder genoemde ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling kan verdachte worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Hoewel verdachte geen directe suïcidale en/of homocidale gedachtes zegt te hebben, acht de rapporteur de kans groot dat dit geen stand houdt als verdachte weer op zichzelf is aangewezen. Het is onduidelijk tot welk gedrag verdachte dan mogelijk zal overgaan. Op grond hiervan wordt de recidivekans groot geacht.
Omdat kortdurende opnames en langdurige ambulante behandeling tot op heden weinig resultaat opgeleverd lijken te hebben, is het van belang dat verdachte voor een langere tijd in een gesloten, beveiligde omgeving kan worden behandeld om de hoge recidivekans te verminderen. Alleen tijdens een langdurige opname is er een kans dat verdachte opknapt en zijn levensbeeld kan veranderen. Dit kan het best gerealiseerd worden met een TBS-maatregel met dwangverpleging. Gezien de noodzaak tot langdurige behandeling en de neiging van verdachte om zich aan behandeling te onttrekken wordt een TBS met voorwaarden ontoereikend geacht.
Psycholoog drs. S.P. van den Hoorn, onder supervisie van psycholoog drs. M.H. Keppel, komt, blijkens voornoemde rapportage, tot dezelfde conclusie als psychiater Van der Reijken. De psycholoog constateert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis (stoornis van Asperger), een eetstoornis (NAO) en een chronische depressie. Deze autismespectrumstoornis heeft een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens tot gevolg. De psycholoog stelt dat de genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezig waren en daarbij een rol hebben gespeeld. Verdachte dient derhalve, bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde, als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Gezien de chronische meervoudige en complexe problematiek, de sombere prognose voor behandeling - aangezien er bij verdachte sprake is van een aangeboren beperking en gezien de beperkte behandelmotivatie - is langdurige, intensieve klinische behandeling aangewezen. Een ambulante of dagklinische behandeling wordt niet haalbaar geacht vanwege de ernst en complexiteit van de problematiek. Ter behandeling van de complexe problematiek, om de hoge recidivekans te verkleinen, ter bescherming van de maatschappij en van verdachte zelf, alsmede gezien het falen van eerdere behandeling en omdat dit het best denkbare alternatief is om recidive te voorkomen, wordt een TBS-maatregel met dwangverpleging geadviseerd. De kans op recidive wordt zonder behandeling, zeker op termijn, als zeer hoog ingeschat. Vanuit de stoornis van verdachte kan worden gezegd dat hij door zijn sociale onvermogen voortdurend spanningen ervaart, die hij niet weet te kanaliseren. Hij is niet in staat tot empathie, of tot inzien van de gevolgen van zijn gedrag voor een ander. TBS met dwangverpleging is tevens nodig om de behandeling te waarborgen. Behandeling dient plaats te vinden binnen een forensisch kader, te meer omdat verdachte behoefte heeft aan een flinke stok achter de deur en omdat zijn delictgedrag voor een aanzienlijk deel voort lijkt te komen uit zijn psychiatrische problematiek. Een TBS-maatregel met voorwaarden wordt ontoereikend geacht, gezien de noodzaak tot langdurige intensieve behandeling met beveiliging, de beperkte mogelijkheden van verdachte om zich aan voorwaarden te houden en het ernstige disfunctioneren op alle leefdomeinen.
Reclasseringsmedewerker [areclasseringsmedewerker] concludeert ten slotte, blijkens bovengenoemd reclasseringsrapport, dat het recidiverisico bij verdachte hoog is. Zij leidt dit af uit het feit dat verdachte ernstig psychisch ziek is en dat hij, ondanks dat hij behandeld werd wegens zijn psychiatrische toestand, toch een ernstig delict pleegde. De rapporteurs van het NIFP en de reclassering achten de kans dat hij in de toekomst opnieuw een dergelijks feit pleegt zeer groot. De reclassering sluit zich aan bij het advies van bovengenoemde rapporteurs om aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank neemt deze conclusies en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare. Zij zal hiermede bij het opleggen van de straf rekening houden.
Uit het vorenstaande komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat, gelet op het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen een bevel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eisen. Een behandeling in een minder gedwongen kader, zoals terbeschikkingstelling met voorwaarden, acht de rechtbank gelet op de rapportages, geen reële optie. De rapporteurs hebben zich nadrukkelijk, wegens de neiging van verdachte zich te onttrekken aan voorwaarden en de noodzaak tot langdurige intensieve behandeling, uitgesproken voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is, naar het oordeel van de rechtbank, eveneens geen reële optie, aangezien beide rapporteurs hebben verklaard dat een langdurige opname bij verdachte geïndiceerd is. De rapporterend psychiater heeft verklaard dat behandeling niet in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis kan plaatsvinden, omdat verdachte zich daar mogelijk dusdanig zal gedragen zoals bij eerdere opnames (vernielingen, irritant gedrag t.o.v. medepatiënten), waardoor de kliniek tot ontslag zou kunnen overgaan.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank, anders dan bepleit door de raadsman, conform de adviezen van de deskundigen, bevelen dat de ter beschikking te stellen verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op de ernst van het feit en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot moord, oordeelt de rechtbank dat de officier van justitie een bijzonder lage straf naast de TBS-maatregel heeft gevorderd. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de psychische gesteldheid van verdachte. De rechtbank zal ook rekening houden met deze omstandigheden en het feit dat verdachte, blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2010, een nagenoeg blanco strafblad heeft. De rechtbank acht het van belang dat verdachte, mede gelet op het feit dat hij suïcidaal is, zo spoedig mogelijk wordt behandeld, maar oordeelt dat naast het opleggen van de maatregel, gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregels
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A] tot een bedrag van € 1.000,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Hij acht deze vergoeding wegens geleden, materiële en immateriële, schade door de benadeelde partij redelijk.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [D] in de vordering aangezien uit het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat zijn verzekeringsmaatschappij zijn geleden schade reeds heeft vergoed.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [C] en [E]. Hij oordeelt dat deze vorderingen voldoende zijn onderbouwd en acht rechtstreeks verband aanwezig tussen het strafbare feit en de schadeposten.
De officier van justitie heeft de rechtbank ten slotte verzocht, bij gehele of gedeeltelijke toewijzing van één of meerdere vordering(en) daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De benadeelde partijen dienen, gelet op de bepleite vrijspraak, primair niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Subsidiair erkent verdachte, aldus zijn raadsman, slechts aansprakelijkheid wegens de geleden schade door benadeelde partij [E]. De overige vorderingen dienen afgewezen te worden wegens het ontbreken van voldoende causaal verband tussen de geleden schade en het strafbare feit. Voorts staat niet vast in hoeverre de benadeelde partijen hebben getracht de eventuele schade te beperken, c.q. hebben geprobeerd schades die zij voor dit incident hebben opgelopen te verhalen op verdachte. Met betrekking tot de hoogte van de door de benadeelde partij [A] gevorderde materiële schade merkt de raadsman op, dat hij het vermoeden heeft dat de benadeelde partij een hoger bedrag ter vergoeding van deze schade vordert dan de schade die hij daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van het strafbare feit.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 Vordering [A]
[A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.752,15.
Ter zake van de gevorderde materiële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 729,00 toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de benadeelde partij schadeposten opvoert waarvan de rechtbank op basis van het dossier en de toelichting bij het voegingsformulier niet direct vast kan stellen of deze kosten rechtstreeks zijn veroorzaakt als gevolg van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 271,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 oktober 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
7.3.2 Vordering [C]
[C], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 595,86.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 1 tot en met 7, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 271,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 595,86.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 oktober 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 595,86, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [C].
7.3.3 Vordering [D]
[D], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat uit het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat de verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij de schade die de benadeelde partij aan zijn auto heeft opgelopen, als gevolg van het strafbare feit, reeds heeft vergoed. Uit het voegingsformulier blijkt verder dat de verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij de schade op verdachte zal proberen te verhalen. De rechtbank oordeelt derhalve dat niet de benadeelde partij, maar de verzekeringsmaatschappij de vorderingsgerechtigde is met betrekking tot de door verdachte veroorzaakte schade.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
7.3.4 Vordering [E]
[E], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.666,41.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 1 en 2, is namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 271.00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.666,41.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 oktober 2010.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.666,41, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [E].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot moord, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast voorts dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden gepleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [C] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [C], een bedrag van € 595,86 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 595,86 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [C];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
verklaart de benadeelde partij [D] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [E] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [E], een bedrag van € 1.666,41 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.666,41 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [E];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.H.Th. de Boer, voorzitter,
L. Alwin en C.H.M. Royakkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2011.
Mr. de Boer en mr. Alwin zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1521 2010217040-1 van de politie Haaglanden, met bijlagen (pagina's 1 tot en met 62).
2 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 12.
3 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 13.
4 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 23.
5 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 25.
6 Proces-verbaal van bevindingen, pagina's 27 en 28.
7 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
8 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 oktober 2010, pagina 60.
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte (inbewaringstelling), op 25 oktober 2010 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
11 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 oktober 2010, pagina 17 en Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 oktober 2010, pagina 60.
12 Proces-verbaal van aangifte van [A], pagina 41.
13 Proces-verbaal van aangifte van [A], pagina 41.
14 Proces-verbaal van aangifte van [A], pagina's 41 en 42.
15 Proces-verbaal van aangifte van [B], pagina 45.
16 Proces-verbaal van aangifte van [B], pagina 45.
17 Proces-verbaal van aangifte van [B], pagina 45.
18 Proces-verbaal van aangifte van [C], pagina 48.
19 Proces-verbaal van aangifte van [C], pagina 48.
20 Proces-verbaal van aangifte van [D] pagina 51.
21 Proces-verbaal van aangifte van [D], pagina 51.
22 Proces-verbaal van aangifte van [D] pagina 52.
23 Proces-verbaal van aangifte van [E], pagina 54.
24 Proces-verbaal van aangifte, van [E], pagina 55.
25 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 60.
26 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 60.