Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 386614 / KG ZA 11-128
Vonnis in kort geding van 22 maart 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.H.C.M. Biemans te Ridderkerk,
De Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiseres]' en 'de Staat'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 maart 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [Eiseres] woont met haar dochter sinds september 2006 in het pand aan de [adres] te Amsterdam (hierna: het pand). Van september 2006 tot omstreeks april 2007 woonde [eiseres] op de eerste etage van het pand en vanaf april 2007 tot heden op de tweede etage. [eiseres] staat met haar dochter op voornoemd adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats].
1.2. De eigenaar van het pand, de heer [verhuurder] (hierna: [verhuurder]), woont op de derde etage van het pand.
1.3. [Verhuurder] heeft op 6 september 2010 aangifte gedaan van huisvredebreuk. In deze aangifte is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
"(...)
Ik ben eigenaar van het pand van [adres 2]. Dit is een pand bestaande uit vier verdiepingen, huis en 1 tot en met 3 hoog. Ikzelf woon op 3 hoog. De woning op de benedenverdieping (huis) heb ik verhuurd aan [bewoner 1] en zijn vriendin. Ik heb tevens een contract met [bewoner 1] afgesloten om het pand op te knappen. [bewoner 1] is aannemer. De woning op 2 hoog is sinds 6 jaar gekraakt. Hier woont [eiseres]. Zij betaalt geen huur aan mij voor het gebruik van de woning. De woning op 1 hoog werd tot 20 juli 2010 bewoond door [bewoner 2]. Ook deze had de woning gekraakt en betaalde aan mij geen huur voor het gebruik van deze woning. [bewoner 2] is nu het land uitgezet omdat hij ongewenst verklaard is.
Nadat [bewoner 2] de woning verlaten had, heb ik deze kans aangegrepen om mijn pand te laten renoveren. Ik heb [bewoner 1] voor deze klus aangenomen. Ik heb met [bewoner 1] afgesproken dat hij eerst de verdiepingen huis en 1 hoog zou renoveren. Om de boel niet te laten escaleren heb ik nog niet met [eiseres] gesproken over haar vertrek. Ik wil haar uit het pand hebben, zodat ik ook de verdieping 2 hoog kan laten renoveren.
(...)
Ik heb niemand toestemming gegeven om de woning op [adres 2] 1 hoog te betrekken. Tevens heb ik niemand toestemming gegeven om het slot van de voordeur te vervangen. De mensen die nu in de woning op 1 hoog zitten betalen aan mij geen huur. Bovendien hebben zij ook nog de woning op 1 hoog opengebroken en er een nieuwe deur ingeplaatst, waardoor ik geen toegang meer heb. Hierdoor kan [bewoner 1] niet verder met de geplande werkzaamheden. Ik wil hen er zo spoedig mogelijk uit hebben. (...)"
1.4. [Eiseres] heeft op 1 februari 2011 een aanzegging ontruiming ontvangen van mr. A.C. Kramer, Officier van Justitie, waarin haar de ontruiming is aangezegd binnen acht weken na dagtekening van de aankondiging, aldus tegen uiterlijk dinsdag 29 maart 2011.
1.5. Op 9 februari 2011 is door de politie Amsterdam - Amstelland een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin - voor zover hier van belang - het volgende is opgenomen:
"(...)
[Verhuurder] verklaarde: "In september 2010 deed ik aangifte van herkraak van mijn woning, [adres] te Amsterdam.
In deze verklaring sprak ik ook over de gekraakte woning op [adres] te Amsterdam.
U vraagt mij of ik de afgelopen jaren, sinds de kraak van 2 hoog en 1 hoog, op een andere wijze een afspraak of overeenkomst met 2 hoog ([eiseres]) of 1 hoog (onbekend) heb gesloten. Dit is pertinent niet het geval; ik heb dit nooit gedaan.
[Eiseres] heeft de woning betrokken. Ze kan best woningverbetering hebben gedaan, maar niet in overleg met mij, waardoor ze enig recht kan ontlenen.
Ik heb bewust altijd vermeden om in welke vorm dan ook een contract of overeenkomst met 2 hoog en 1 hoog te sluiten. (...)".
2.1. [Eiseres] vordert dat de Staat bij vonnis wordt verboden om over te gaan tot ontruiming.
2.2. [Eiseres] legt - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag. [eiseres] heeft een mondelinge huurovereenkomst met [verhuurder], zodat zij met recht en titel in het pand verblijft en er geen sprake is van kraken. De nieuwe antikraak wetgeving wordt door de verhuurder misbruikt om op een makkelijke manier van een huurder af te komen door middel van een ontruiming via het Openbaar Ministerie. De aangifte van huisvredebreuk heeft betrekking op één hoog en is gedaan voordat de nieuwe wetgeving van kracht werd. [Eiseres] woont op twee hoog. Na inwerkingtreding van de nieuwe wet is geen nieuwe aangifte gedaan. Er is in het geval van [eiseres] geen sprake van huisvredebreuk, omdat zij in de woning is gaan wonen toen deze leeg stond en niet in gebruik was. De voorgenomen ontruiming is gebaseerd op nieuwe en telkens wijzigende regels en daardoor in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid, rechtszekerheid, fair-play en vertrouwen. Verder heeft de aangezegde ontruiming geen prioriteit zoals bedoeld in de "Beleidsuitgangspunten ontruimen van kraakzaken" van de gemeente Amsterdam. Met de aanzegging van ontruiming waarbij wordt aangegeven, dat er een week de tijd bestaat om een kort geding procedure te beginnen tegen de ontruiming is niet voldaan aan de "legal protection" die is neergelegd in artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). [Eiseres] woont samen met haar dochter in het pand. Uit hoofde van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind moeten de belangen van het kind een eerste overweging vormen. Een ontruiming is niet in het belang van haar dochter, aldus nog steeds [eiseres].
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om door invoering van artikel 551a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een strafrechtelijke ontruimingsbevoegdheid te creëren op grond van verdenking van wederrechtelijk binnendringen of vertoeven. Onder verdenking wordt verstaan een redelijk vermoeden van schuld (artikel 27 Sv). De Officier van Justitie vormt zich na aangifte een oordeel of sprake is van een verdenking, voordat hij tot ontruiming overgaat. Die beoordeling zal plaatsvinden, nadat door de politie een onderzoek ter plaatse is ingesteld. De aangifte kan door de krakers worden weersproken waarna de Officier van Justitie al dan niet besluit tot intrekking van de aanzegging tot ontruiming. Voor zover, zoals in de onderhavige zaak, de aanzegging wordt gehandhaafd, bestaat voor de krakers de mogelijkheid de aangezegde ontruiming aan de voorzieningenrechter voor te leggen.
3.2. Voor wat betreft hetgeen is gesteld met betrekking tot schending van artikel 13 EVRM is de voorzieningenrechter van oordeel dat hiervan geen sprake is. Naar vaste rechtspraak wordt voldoende rechtsbescherming op dit punt geboden als de voorzieningenrechter een uitspraak heeft kunnen doen over de rechtmatigheid van de ontruiming. Als een dreigende schending van een recht kan worden voorkomen is een rechtsmiddel effectief in de zin van artikel 13 EVRM. Dit kan in een kort geding procedure zoals de onderhavige omdat de toetsing die in deze procedure plaatsvindt indringend genoeg is om een effectieve rechtsbescherming te waarborgen.
3.3. De voorzieningenrechter dient derhalve thans te beoordelen of de aangezegde ontruiming rechtmatig is en de Staat aldus bevoegd is om daartoe over te gaan. [Eiseres] kan niet worden gevolgd in haar primaire stelling dat zij met recht en titel in het pand verblijft, omdat zij een huurovereenkomst met [verhuurder] heeft gesloten. Zij betaalt immers geen huur aan [verhuurder]. De enkele aanpassingen die zij aan het pand heeft verricht kwalificeren daartoe niet. Verder heeft [verhuurder] uitdrukkelijk betwist, dat van een (huur)overeenkomst tussen partijen sprake is. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat tussen partijen een (mondelinge) huurovereenkomst bestaat. De voorzieningenrechter is echter wel van oordeel dat [verhuurder] [eiseres] jarenlang in zijn pand heeft gedoogd. [Eiseres] woont op de tweede verdieping van het pand en [verhuurder] op de derde verdieping. Niet betwist is dat zij elkaar als buren groeten en contact met elkaar hebben. Door [eiseres] is - onbetwist - gesteld dat zij in 2006 uit de woning is vertrokken en zij enkele weken in het oosten van het land heeft gewoond. Toen zij terugkwam naar Amsterdam is zij weer in het pand getrokken. [Verhuurder] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Hij heeft haar nooit gevraagd om te vertrekken uit het pand. Evenmin heeft hij zich in april 2007 verzet tegen de verhuizing van [eiseres] van de eerste naar de tweede verdieping, aldus nog steeds - onbetwist - [eiseres]. Verder staat vast dat [eiseres] en haar dochter op het adres van het pand staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De voorzieningenrechter overweegt dat de aangifte van [verhuurder] in september 2010 was gericht tegen de bewoner(s) van het pand op één hoog (vgl. 1.3 en 1.5). [Eiseres] woonde daar op het moment van aangifte al geruime tijd niet meer. In de aangifte wordt terloops opgemerkt dat [verhuurder] graag wil dat [eiseres] ook uit het pand vertrekt, maar de aangifte is niet tegen haar gericht. Dat [verhuurder] op enig ander moment aan [eiseres] heeft verzocht de woning te verlaten is niet gebleken. De Staat heeft desgevraagd hierover verklaard dat er geen sprake was van gedogen, maar dat [verhuurder] geen maatregelen tegen [eiseres] durfde te nemen. Dat [verhuurder] niets tegen [eiseres] durfde te ondernemen acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. [Verhuurder] had immers aangifte tegen [eiseres] kunnen doen, maar heeft dit tot op heden nagelaten. Evenmin heeft [verhuurder] enige andere vorm van actie tegen [eiseres] ondernomen, zodat hij in feite jarenlang impliciet heeft toegestaan dat zij in zijn pand woonde en woont. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er in ieder geval al jarenlang sprake is van een gedoogsituatie ten aanzien van [eiseres].
3.4. Gelet op het vorenstaande is thans niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden dat sprake is van wederrechterlijk verblijf in het pand op twee hoog, zodat de rechtmatigheid van de ontruiming voor zover gericht tegen [eiseres] niet vast is komen te staan. Het gevorderde verbod tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen. De verder aangevoerde gronden en verweren kunnen gelet op het hiervoor gegeven oordeel onbesproken blijven.
3.5. [Eiseres] heeft geen veroordeling van de Staat in de proceskosten gevorderd. Een kostenveroordeling kan echter ook ambtshalve uitgesproken worden. De Staat zal dan ook, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
3.6. [Eiseres] heeft in haar petitum evenmin gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gelet op artikel 258 Rv kan de voorzieningenrechter zijn vonnis echter ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Gelet op de schorsende werking van een eventueel hoger beroep en de tegen 29 maart aanstaande aangezegde ontruiming, zal de voorzieningenrechter dit vonnis - ook al kan er van worden uitgegaan dat de Staat, tot de uitspraak in een eventueel hoger beroep, uitvoering zal geven aan dit vonnis - volledigheidshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
- verbiedt de Staat over te gaan tot ontruiming;
- veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 963,13,--, waarvan:
a) € 816,-- aan salaris advocaat en € 71,-- aan griffierecht te voldoen aan [eiseres] en
b) € 76,31 aan dagvaardingskosten te voldoen aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ. Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.