ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8937

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389125 - KG ZA 11-271
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om incidenteel verlof voor afscheid van overleden vader door directeur van de Penitentiaire Inrichting

In deze zaak heeft eiser, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, verzocht om incidenteel verlof om afscheid te nemen van zijn overleden vader. De directeur van de P.I. heeft dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar het grote vluchtgevaar en de ernstige bezwaren van het Openbaar Ministerie. Eiser is eerder aangehouden wegens ernstige geweldsdelicten en heeft zich bij zijn aanhouding verzet. De voorzieningenrechter heeft op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in kort geding, waarbij de vordering van eiser werd afgewezen. De rechter oordeelde dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrees van de directeur voor vluchtgevaar onterecht was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing van de directeur van de P.I. in redelijkheid kon worden genomen, gezien de eerdere veroordelingen van eiser en het risico op maatschappelijke onrust. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 389125 / KG ZA 11-271
Vonnis in kort geding van 9 maart 2011
in de zaak van
[eiser],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. C.B. Stenger te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 8 maart 2011 doen dagvaarden om op 9 maart 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 9 maart 2011 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 maart 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is op 14 december 2009 aangehouden wegens het negeren van een ambtelijk bevel en/of stopteken. Dezelfde dag is hij in verzekering gesteld wegens verdenking van het plegen van moord dan wel doodslag te [Y.] op [datum 1] 2009.
2.2. Op 17 december 2009 is eiser voorgeleid aan de rechter-commissaris te Rotterdam waarna eisers inbewaringstelling is bevolen. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat een ernstig gevaar voor vlucht bestaat, dat de maatschappelijke veiligheid de vrijheidsbeneming van eiser vordert en dat de rechtsorde ernstig is geschokt. Ook bestaat recidivegevaar gelet op de eerdere veroordeling van eiser voor ernstige geweldsdelicten. Verder is geoordeeld dat eiser disproportioneel reageert op een geringe aanleiding en zich op een excessief gewelddadige wijze heeft gedragen jegens het slachtoffer.
2.3. Bij beslissing van 29 december 2009 heeft de rechtbank Rotterdam op vordering van de officier van justitie de gevangenhouding van eiser bevolen. Eiser wordt op dit moment verdacht van (onder meer) medeplegen poging tot moord en medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving. Eiser is verder ten laste gelegd dat hij zich op 14 december 2009 heeft verzet bij zijn aanhouding waardoor twee verbalisanten letsel hebben opgelopen en verder de mishandeling van een politieambtenaar door hem in een politieel in zijn gezicht te slaan.
2.4. Op [datum 2] 2011 is de vader van eiser in Suriname overleden. Op [datum 3] 2011 is het stoffelijk overschot overgebracht naar Nederland. De crematie zal plaatsvinden op [dag en datum 4] 2011 om [tijdstip] te [Y.].
2.5. Eiser heeft de directeur van de Penitentiaire Inrichting [X.] (verder de P.I.) om incidenteel verlof verzocht op grond van artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (verder de Regeling) teneinde afscheid te kunnen nemen van zijn vader. De directeur heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan het openbaar ministerie dat kenbaar heeft gemaakt ernstige bezwaren te hebben tegen welke vorm van verlof dan ook, omdat sprake is van groot vluchtgevaar en een verdenking van meerdere zeer ernstige feiten. De zaaksofficier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat eiser voor zijn aanhouding enkele maanden voortvluchtig is geweest en dat eiser zich bij zijn aanhouding krachtig heeft verzet.
2.6. Bij brieven van 4 en 8 maart 2011 heeft de directeur van de P.I. het verzoek om incidenteel verlof van eiser afgewezen. Het gaat dan zowel om het bijwonen van de uitvaart als het brengen van een rouwbezoek. Voor beide vormen van incidenteel verlof geldt naar het oordeel van de directeur, in navolging van het openbaar ministerie, dat sprake is van een onaanvaardbaar groot vluchtgevaar en dat eiser zich op agressieve wijze heeft verzet tegen zijn aanhouding. In de brief van 8 maart 2011 (die nagenoeg identiek is aan de inhoud van de brief van 4 maart 2011) heeft de directeur van de P.I., voor zover relevant, het volgende aan eiser bericht:
"U heeft een aanvraag tot incidenteel verlof ingediend om het afscheid van uw overleden vader bij te wonen, dan wel aanwezig te zijn bij de crematie.
Uw verzoek is beoordeeld aan de hand van de geldende richtlijnen.
Voorts heb ik kennis genomen van terzake uitgebrachte informatie en adviezen.
Op grond daarvan heb ik besloten uw verzoek AF TE WIJZEN.
Met name acht ik uw verzoek niet voor inwilliging vatbaar dit gezien de ernstige bezwaren van het Openbaar Ministerie en deze zijn:
- Groot vluchtgevaar, dit is gebasseerd op het feit dat betrokkene enkele maanden voortvluchtig is geweest.
- Betrokkene heeft zich bij de aanhouding fors verzet, waarbij een verbalisant daarbij letsel opliep."
2.7. Bij schorsingsverzoek, gedateerd op 4 maart 2011, heeft eiser de rechtbank Rotterdam verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen in verband met het overlijden van zijn vader. Primair heeft hij verzocht om schorsing van drie dagen en subsidiair schorsing voor de dag van de uitvaart. De officier van justitie heeft zich tegen schorsing verzet, omdat de gronden waarvoor eiser in voorlopige hechtenis is genomen, waaronder vluchtgevaar, nog onverkort aanwezig zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie, net als de onder 2.5 vermelde zaaksofficier van justitie, erop gewezen dat eiser voor zijn aanhouding enkele maanden voortvluchtig is geweest en dat hij zich bij zijn aanhouding krachtig heeft verzet. De rechtbank Rotterdam heeft bij beslissing van 8 maart 2011 het verzoek tot schorsing afgewezen.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert - na wijziging van eis - gedaagde te gelasten dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om vóór [dag en datum 4] 2011 [tijdstip] afscheid te kunnen nemen van zijn vader in Crematorium [P.] in [Y.] onder begeleiding en/of bewaking.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser heeft voor zowel het bijwonen van de uitvaart als voor het afscheid nemen van zijn overleden vader verlof gevraagd. Dit verlof is afgewezen. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser nu aan hem niet de mogelijkheid wordt geboden afscheid van zijn vader te nemen. Het is de laatste en tevens enige keer dat hij afscheid kan nemen. Eiser is van oordeel dat de directeur van de P.I. in redelijkheid niet afwijzend heeft kunnen beslissen op het verzoek om incidenteel verlof. In dat verband wijst hij er op dat hij ook twee keer naar het ziekenhuis is vervoerd. Hij is bereid om aan alle mogelijke vormen van beveiliging mee te werken.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vordering gegeven. Hoewel op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) tegen een afwijzende beslissing van de directeur van de P.I. beklag bij de beklagcommissie mogelijk is en daarna ingevolge artikel 69 Pbw beroep mogelijk is bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, kent deze rechtsgang niet de mogelijkheid van een voorlopige voorziening op de gewenste korte termijn. Nu de stelling van eiser is dat de beslissing van de directeur van de P.I. onrechtmatig is en hem thans geen andere mogelijkheden ten dienste staan om daarin spoedig verandering te brengen, dient hij in deze vordering ontvangen te worden. Gedaagde heeft dit ook niet bestreden.
4.2. Kern van het geschil betreft de vraag of de directeur van de P.I. in redelijkheid afwijzend heeft kunnen beslissen op het verzoek van eiser om vóór donderdag 10 maart 2011 16.00 uur afscheid te kunnen nemen van zijn vader onder begeleiding en/of bewaking.
4.3. In artikel 1 van de Regeling onder 'Begripsbepalingen' wordt onder verlof verstaan: 'het, al dan niet onder begeleiding of bewaking, tijdelijk verlaten van de inrichting voor één van de in de in deze regeling genoemde doeleinden'. Onder incidenteel verlof wordt het volgende verstaan: 'verlof als bedoeld in de artikelen 21 tot en met 33 van deze regeling'. In artikel 4 van de Regeling staan twaalf weigeringsgronden voor verlof vermeld. Het verlof wordt (onder meer) geweigerd in geval van een ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken (onder a). Ook wordt verlof geweigerd in geval van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten (onder b) dan wel in geval van risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde (onder e). Daarnaast wordt verlof geweigerd in geval van risico van maatschappelijke onrust (onder i).
4.4. Ingevolge artikel 24 lid 1 van de Regeling kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van een gedetineerde. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Op grond van artikel 24 lid 3 van de Regeling is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat niet wordt gevraagd om bijwoning van de uitvaart, maar dat het gaat om een rouwbezoek. Voorts is ter zitting vastgesteld dat tussen partijen niet ter discussie staat dat er bewaking en begeleiding tijdens een rouwbezoek is aangewezen. De vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of gedaagde terecht het verzoek om incidenteel verlof voor een rouwbezoek onder bewaking en begeleiding vóór donderdag 10 maart 2011 16.00 uur heeft afgewezen.
4.5. Eiser heeft in dit kader gesteld dat de onder 2.6 vermelde bezwaren van de directeur van de P.I. niet zijn onderbouwd. Er is geen sprake van een groot vluchtgevaar en eiser is niet voortvluchtig geweest. Justitie kon hem niet vinden en bovendien wordt er teruggegrepen naar een situatie van anderhalf jaar geleden. Er is geen onderzoek gedaan naar de huidige situatie en naar alternatieven voor beveiliging. Tevens is er geen risico analyse. Daarnaast blijken de gestelde bezwaren niet uit de wijze waarop eiser gedetineerd is. Integendeel, hij is tot twee maal toe, waarvan eenmaal met personeel van de P.I. en een taxi en de andere keer met Dienstvervoer en Ondersteuning, naar het ziekenhuis vervoerd. Blijkbaar was de directeur van de P.I. van oordeel dat voor de ziekenhuisbezoeken afdoende beveiliging kon worden gerealiseerd. Daarnaast wordt hij verdacht van wederspanningheid, terwijl dit anderhalf jaar geleden is gebeurd, aldus eiser.
4.6. Gedaagde heeft de stellingen van eiser gemotiveerd betwist. Volgens gedaagde is er ernstig vermoeden dat eiser zich tijdens het verlof aan de detentie zal proberen te onttrekken. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat sprake is van groot vluchtgevaar en dat eiser maandenlang voortvluchtig is geweest. Vanaf eind oktober 2009 is ter aanhouding van eiser intensief naar hem gezocht. Eiser was hiervan op de hoogte, omdat hij alles in het werk stelde om uit handen van justitie te blijven. Bij toeval is hij uiteindelijk op [datum 5] 2009 tijdens een reguliere verkeerscontrole in [Q.] aangehouden. Eiser heeft zich bij deze aanhouding heftig verzet. Hij bewoog daarbij wild met zijn bovenlichaam, maakte slaande en schoppende bewegingen en probeerde kopstoten te geven. Eiser wist zich los te rukken van de beide verbalisanten en rende weg. De verbalisanten wisten hem alsnog onder controle te krijgen. Ook bij de daarop volgende insluitingsfouillering verzette eiser zich hevig. Hij probeerde zich lost te rukken en aan één van de verbalisanten een kopstoot te geven. Uiteindelijk moest eiser naar de grond worden gebracht om hem onder controle te krijgen en te kunnen fouilleren, aldus gedaagde.
4.7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Eiser heeft tegenover de betwisting door gedaagde onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrees van gedaagde dat eiser zich ten tijde van het verlof aan zijn detentie zal ontrekken, onterecht is. Eiser heeft de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat hij er niet van op de hoogte was dat Justitie naar hem op zoek was. Dat eiser bepaald niet mee wilde werken aan zijn aanhouding volgt daarentegen ondubbelzinnig uit zijn gedragingen op 14 december 2009. Voorts kan uit de bezoeken van eiser aan het ziekenhuis slechts worden afgeleid dat er sprake was van een acute medische toestand die diende te prevaleren boven de kans dat eiser zou vluchten, niet dat er geen sprake is van vluchtgevaar. Bovendien heeft de rechter-commissaris bij beschikking van 17 december 2009 geoordeeld dat er een ernstig gevaar voor vlucht bestaat, dat er recidivegevaar bestaat en dat eiser disproportioneel reageert op een geringe aanleiding. Ook de aard van de verdenkingen (waaronder ook die van wederspannigheid) en de eerdere veroordelingen versterken het risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de agressieve persoonlijkheid van eiser en het risico voor maatschappelijk onrust. Hier doet niet aan af dat het anderhalf jaar is geleden dat eiser zich heeft verzet bij de onder 4.6 vermelde aanhouding en insluitingsfouillering. Van belang daarbij is dat eiser op 14 december 2009 niet voor het eerst is ingesloten wegens verdenkingen in verband met ernstige geweldsdelicten, maar voor zodanige delicten al eerder is veroordeeld. Geoordeeld wordt dan ook dat gedaagde in redelijkheid het verzoek van eiser, om vóór [dag en datum 4] 2011 [tijdstip] afscheid te kunnen nemen van zijn vader onder begeleiding en/of bewaking, kon afwijzen. Dit brengt mee dat gelet op artikel 4 onder a, b, e en i juncto 24 lid 2 van de Regeling een rouwbezoek is uitgesloten.
4.8. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.
mb