ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8883

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
356034 - HA ZA 10-17
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en werkgeverslasten door kaakchirurg tegen ziekenhuis

In deze zaak vordert [eiseres], een kaakchirurg, betaling van loon en werkgeverslasten van de stichting Bronovo, een ziekenhuis in 's-Gravenhage. De procedure begon met een dagvaarding op 17 december 2009, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen werd gelast. Tijdens de comparitie op 13 augustus 2010 zijn de stellingen van beide partijen verder toegelicht. De kern van het geschil draait om de vraag of Bronovo toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de toelatingsovereenkomst die met [eiseres] is gesloten. [Eiseres] stelt dat Bronovo ten onrechte loonbelasting en werkgeverslasten op haar inkomen heeft ingehouden en vordert een bedrag van € 260.685,34, subsidiair € 44.149,82, vermeerderd met rente en proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] van 15 oktober 2001 tot en met 30 juni 2008 als kaakchirurg werkzaam was in het ziekenhuis en dat Bronovo de ziekenfondsvergoedingen voor haar behandelingen declareerde. De rechtbank oordeelt dat Bronovo zich als werkgever heeft gedragen en dat [eiseres] als werknemer moet worden beschouwd voor de werkzaamheden die zij verrichtte voor ziekenfondspatiënten. De rechtbank concludeert dat Bronovo op basis van de toelatingsovereenkomst gehouden was om loonbelasting en werkgeverslasten in te houden en af te dragen aan de bevoegde instanties.

Uiteindelijk wijst de rechtbank de vordering van [eiseres] af, omdat zij niet heeft aangetoond dat Bronovo onterecht bedragen heeft ingehouden. De rechtbank oordeelt dat de vordering van [eiseres] feitelijke grondslag ontbeert en dat Bronovo rechtens gehouden was om de inhoudingen te doen. [Eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van Bronovo, die zijn vastgesteld op € 4.938,-- aan verschotten en € 6.000,-- aan salaris.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 356034 / HA ZA 10-17
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R. Koster- Mulder te Leiden,
tegen
de stichting STICHTING BRONOVO-NEBO,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. P.C. Vas Nunes te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Bronovo genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 december 2009
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 3 maart 2010 waarin een comparitie van partijen wordt gelast
- het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2010 en de daarin genoemde stukken
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek met een productie.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Als enerzijds gesteld en anderszijds niet of onvoldoende betwist kunnen in dit geschil de volgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
a. [eiseres] is kaakchirurg;
b. Bronovo houdt onder andere een ziekenhuis (hierna: het ziekenhuis) in stand;
c. Op 15 oktober 2001 is [eiseres] toegetreden tot een maatschap, tezamen met twee andere kaakchirurgen, die in Bronovo praktijk hielden;
d. In verband met het toetreden tot de maatschap hebben partijen een toelatingsovereenkomst gesloten;
e. [eiseres] was van 15 oktober 2001 tot en met 30 juni 2008 als kaakchirurg werkzaam in het ziekenhuis; in de periode 15 oktober 2001 tot en met 30 april 2005 behandelde zij daar zowel ziekenfondspatiënten als particuliere patiënten;
f. Bronovo declareerde de ziekenfondsvergoedingen voor de door [eiseres] bij ziekenfondspatiënten uitgevoerde verrichtingen;
g. Bronovo hield hierop overheadkosten en werkgeverspremies in. Hetgeen vervolgens resteerde heeft Bronovo - onder de noemer brutosalaris - onder afdracht van loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en werknemersverzekeringspremies aan [eiseres] uitbetaald.
3.Het geschil
3.1.[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van Bronovo tot betaling van primair € 260.685,34, subsidiair € 44.149,82, telkens vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat Bronovo ten onrechte loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en WW-premies op haar inkomen heeft ingehouden, danwel ten onrechte (overige) werkgeverslasten voor rekening van [eiseres] heeft laten komen.
3.2.Bronovo voert verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank begrijpt dat [eiseres] als grondslag voor haar vordering aanvoert dat Bronovo toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de toelatingsovereenkomst. Dit is immers de enige overeenkomst die [eiseres] stelt met Bronovo te hebben gesloten. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] kennelijk beoogt te stellen dat Bronovo op grond van genoemde overeenkomst gehouden was al hetgeen [eiseres] voor de behandeling van ziekenfondspatiënten heeft gedeclareerd, zonder voorafdrachten, aan haar af te dragen. Enige andere grondslag noemt zij niet. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft mr. Boorman nog aangevoerd dat sprake is van "onverschuldigde betaling" maar de rechtbank begrijpt dit aldus dat Bronovo door loonbelasting en premie volksverzekeringen, werknemersverzekerings- en pensioenpremies af te dragen voor [eiseres] namens haar onverschuldigd aan respectievelijk de belastingdienst, UWV en het pensioenfonds heeft betaald. Deze grondslag kan de vordering niet dragen omdat terugvordering van hetgeen onverschuldigd zou zijn betaald in dit kader bij de heffende instanties dient te geschieden, nu deze de betaling hebben ontvangen.
4.2.Kern van het geschil is aldus of Bronovo met betrekking tot de inkomsten die [eiseres] verwierf met de behandeling van ziekenfondspatiënten terecht heeft gehandeld alsof sprake was van een dienstbetrekking in de zin van de fiscale en sociale verzekeringswetgeving (zodat daarop loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en werknemersverzekeringspremies moesten worden ingehouden). Indien deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, heeft het geschil voorts betrekking op de vraag of Bronovo op de ziekenfondshonoraria werkgeverslasten mocht inhouden.
4.3.Bronovo heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtsverhouding tussen partijen hybridisch van aard was en dat [eiseres] evenals de (grote meerderheid van) de andere specialisten in het ziekenhuis voor het ziekenfondsdeel van haar werkzaamheden als werknemer in loondienst werkzaam was. Naast de toelatingsovereenkomst gold daarvoor een zogenoemd "Addendum". Bronovo heeft voorts verwezen naar het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage, 24 februari 1981.
4.4.[eiseres] betwist dat sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Zij heeft echter niet nader geconcretiseerd op grond van welke specifieke bepaling(en) in de toelatingsovereenkomst Bronovo gehouden was haar de ziekenfondsvergoedingen voor de door haar uitgevoerde, met die vergoedingen corresponderende verrichtingen, integraal uit te betalen.
4.5.Indien sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, staat daarmee vast dat Bronovo rechtens gehouden was loonbelasting en premie volksverzekeringen, pensioen- en werknemersverzekeringspremies in te houden op het brutosalaris en deze af te dragen aan de bevoegde instanties. Het antwoord op de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst, wordt bepaald door hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. De inhoud van de overeenkomst dient te worden vastgesteld aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval, waarbij niet één enkel kenmerk beslissend is, maar de rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband moeten worden bezien (oa HR 14 november 1997, NJ 1998/149 Groen/Schoevers).
4.6.Niet in geschil is dat [eiseres] zich uit hoofde van de toelatingsovereenkomst moest houden aan bepaalde aanwijzingen van Bronovo van financiële en organisatorische aard. Evenmin is in geschil dat dergelijke aanwijzingen ook de behandeling van toenmalige ziekenfondspatiënten kon raken. Tot slot is niet in geschil dat Bronovo de financiële afwikkeling van de behandeling van ziekenfondspatiënten voor haar rekening nam en dat de situatie in elk geval feitelijk aldus was dat [eiseres] niet uitsluitend particulier verzekerde patiënten behandelde, maar ook ziekenfondspatiënten. Ook met betrekking tot deze laatsten moet worden aangenomen dat [eiseres] de benodigde werkzaamheden verrichtte op grond van een overeenkomst tussen [eiseres] en Bronovo. Een schriftelijke overeenkomst waarin daarin specifiek wordt voorzien is echter niet overgelegd, zodat er wat die werkzaamheden betreft geen stuk voorhanden is waaraan aanknopingspunten kunnen worden ontleend voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomst tot opdracht of een arbeidsovereenkomst. De omstandigheid dat [eiseres] nooit een arbeidsovereenkomst heeft ondertekend, brengt echter nog niet mee dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft gegolden.
4.7.Vast staat dat [eiseres] van Bronovo een jaaropgave 2001 en een jaaropgave 2002 heeft ontvangen, waarop onder andere de rubrieken loon en inhouden loonbelasting/premie volksverzekeringen staan vermeld. Daarnaast heeft [eiseres] (een deel van) de salarisspecificaties over 2002 en 2003 en de salarisspecificatie over december 2004 overgelegd. Uit deze stukken komt geen ander beeld naar voren dan dat Bronovo zich in deze periode jegens [eiseres] als (inhoudingsplichtige) werkgever gedroeg en haar als werknemer beschouwde (voor een deel van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden - naar Bronovo stelt: de ziekenfondsverrichtingen). Op grond van de daarvoor geldende regelingen komt niet alleen Bronovo, maar ook [eiseres], het recht toe bij de inspecteur van de belastingdienst in bezwaar te komen tegen inhouding en afdracht van loonheffing. Tussen partijen is niet in geschil dat in ieder geval ook [eiseres] werknemersverzekeringspremies kan terugvorderen, evenals - onder omstandigheden - afgedragen pensioenpremies. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] op enig moment in (of over) de periode 15 oktober 2001 tot en met 30 april 2005 bezwaar heeft gemaakt tegen de inhouding en afdracht van loonheffing en van de pensioen- en werknemersverzekeringspremies bij de bevoegde instanties. Evenmin is gesteld of gebleken dat zij vóór de brief van 22 februari 2005 bij Bronovo (formeel) bezwaar heeft gemaakt tegen de gang van zaken.
4.8.Een en ander laat geen andere slotsom toe dan dat Bronovo uit de verklaringen en gedragingen van [eiseres] in de onder 4.7 vermelde periode redelijkerwijs heeft mogen opmaken dat zij heeft aanvaard dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat zij (mede) werd uitbetaald op grond van deze arbeidsovereenkomst. Dit is voorts in overeenstemming met de (onbetwiste) stelling van Bronovo dat alle specialisten in het ziekenhuis voor wat betreft hun inkomsten voor de werkzaamheden ten behoeve van ziekenfondspatiënten werden behandeld volgens het "Haagse model", dat inhield dat zij voor dat deel een arbeidsovereenkomst met Bronovo hadden. De overige stellingen van [eiseres] doen hier niet aan af. Voor de conclusie dat Bronovo thans uit hoofde van de toelatingsovereenkomst alsnog de ingehouden en afgedragen gelden aan [eiseres] dient af te dragen, is dus geen grond.
4.9.Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] in zoverre dient te worden afgewezen.
4.10.Met betrekking tot het subsidiaire deel van de vordering geldt het volgende.
Bronovo heeft het inhouden van de werkgeverslasten als volgt toegelicht: Bronovo
- incasseerde de ziekenfondshonoraria
- bracht daarop overheadkosten in mindering, waaronder met name de salarissen voor ondersteunend personeel,
- bracht daarop vervolgens werkgeverslasten (bestaande uit het werkgeversdeel van de pensioenpremie) in mindering;
- als resultaat resteerde het brutosalaris - waarop loonheffing en werknemerspremies werden ingehouden.
Deze toelichting wordt ondersteund door de door [eiseres] als producties 10 t/m 12 overgelegde stukken. Hieruit volgt dat het brutosalaris werd berekend door op de door Bronovo ontvangen ziekenfondsvergoedingen diverse kosten in mindering te brengen. Deze afrekeningsafspraak wordt als zodanig ook niet betwist. In het licht hiervan heeft [eiseres] - voor zover zij beoogt aan te voeren dat zij recht had op het volledige ziekenfondshonorarium - onvoldoende gesteld, laat staan aangetoond dat het brutosalaris daaraan gelijkgesteld moest worden. Voor het overige komt het de rechtbank juist voor dat met de berekeningmethodiek van Bronovo geen werkgeverslasten op het brutosalaris werden ingehouden, zodat het subsidiaire deel van de vordering in zoverre feitelijke grondslag ontbeert. Ook dit deel van de vordering dient derhalve te worden afgewezen.
4.11.De overige verweren van Bronovo behoeven in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking meer. [eiseres] dient als in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. Voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten bestaat geen grond. Het bewijsaanbod van [eiseres] dient als te vaag - nu het onvoldoende is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen - , dan wel niet ter zake dienende - nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.
5.De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijnde van Bronovo te begroten op € 4.938,-- aan verschotten en € 6.000,-- aan salaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, J.J. van der Helm en S.K.A. Efstratiades en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.