ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8874

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2075
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
  • M.L. Bosman-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een terugkeerbesluit. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H. Gailjaard, had bezwaar gemaakt tegen het terugkeerbesluit dat op 14 december 2010 door de Minister voor Immigratie en Asiel was uitgevaardigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden die verzoeker had aangevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van zijn bewaring niet konden leiden tot toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter benadrukte dat er een aparte procesgang is voor vreemdelingenbewaring, zoals geregeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

De voorzieningenrechter concludeerde dat het aan verzoeker uitgereikte terugkeerbesluit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen rechtsgevolgen in het leven roept die niet al voortvloeien uit eerdere beschikkingen met betrekking tot het verblijfsrecht van verzoeker. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker in het verleden al meeromvattende beschikkingen had ontvangen, die in rechte vaststonden, en dat het terugkeerbesluit slechts bevestigde dat verzoeker Nederland onmiddellijk diende te verlaten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen rechtens relevante wijziging in de situatie van verzoeker was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden en de beperkte ruimte voor het aanvechten van terugkeerbesluiten in het kader van de vreemdelingenbewaring.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/2075, V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen
[[naam verzoeker]], verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Gailjaard, advocaat te 's-Gravenhage,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Boon, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft op 14 december 2010 aan verzoeker een terugkeerbesluit uitgereikt.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 11 januari 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van 18 januari 2011 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De zaak is op 21 februari 2011 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 3 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn), voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder:
"terugkeer": het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- zijn land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- (...);
"terugkeerbesluit": de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Ingevolge artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover hier van belang, belet deze richtlijn niet dat in de lidstaten het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratieve of rechterlijke besluit of handeling kan worden genomen, onverminderd de procedurele waarborgen die zijn vervat in hoofdstuk III en in andere toepasselijke bepalingen van het communautair en het nationaal recht.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en
c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.
Ingevolge artikel 62 van de Vw 2000, dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, wordt voor de toepassing van het voor reguliere zaken geldende procesrecht met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.2. Het terugkeerbesluit
In het terugkeerbesluit staat vermeld dat geconstateerd is dat verzoeker niet langer rechtmatig verblijf heeft en Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, zoals gesteld in artikel 61, eerste lid, van de Vw 2000, dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn en zich aan voortgezet toezicht heeft onttrokken. De openbare orde vereist het onmiddellijke vertrek vanverzoeker.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat naar Nederlands recht de rechtsgevolgen van een afwijzende beschikking op een aanvraag geregeld zijn in de Vw 2000. In de artikelen 27 en 45 Vw 2000 worden deze rechtgevolgen genoemd. Een van deze gevolgen is de verplichting om na een afwijzende beschikking Nederland binnen een gestelde termijn te verlaten, bij gebreke waarvan een vreemdeling kan worden uitgezet. In artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is de meeromvattendheid van een beschikking uitdrukkelijk toegestaan. Verzoeker heeft tot tweemaal toe een meeromvattende beschikking ontvangen, op 1 april 1999 en op 22 december 2000. Beide besluiten staan in rechte vast. Dat betekent dat verzoeker reeds in 1999 en 2000 een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Slechts ter meerdere zekerheid voor verzoeker om eventuele onduidelijkheid bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring van verzoeker uit te sluiten is de verplichting van verzoeker tot onmiddellijk vertrek in een afzonderlijk terugkeerbesluit van 16 december 2010 bevestigd. Het terugkeerbesluit heeft derhalve geen rechtsgevolgen, zodat het bezwaar geen redelijke kans van slagen maakt.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het terugkeerbesluit evenmin als feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 kan worden aangemerkt.
2.3 De gronden van het verzoek
Verzoeker kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartegen het volgende naar voren gebracht. Het verzoek is spoedeisend omdat verzoeker ten onrechte in bewaring is gesteld. Nu de Terugkeerrichtlijn nog niet in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd, bestaat er geen wettelijke basis voor de maatregel van bewaring. Daarnaast had er een lichter middel ingezet moeten worden. De vraag naar het risico van onderduiken moet stringent getoetst worden. Er is verzoeker voorts geen passende termijn voor vrijwillig vertrek aangeboden. Dit is in strijd met artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien bevat het terugkeerbesluit geen geïndividualiseerde afweging ten aanzien van de persoon van verzoeker.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij ten tijde van de eerste meeromvattende beschikking niet meer in Nederland was. Na de tweede meeromvattende beschikking is verzoeker uitgezet naar Accra. Omdat de Ghanese autoriteiten verzoeker niet wilde toelaten, is hij teruggekeerd naar Nederland. De meeromvattende beschikkingen zijn derhalve uitgewerkt. Er zijn derhalve geen meeromvattende beschikkingen meer ten aanzien van verzoeker, waar verweerder zich nog op kan beroepen. Er was derhalve een terugkeerbesluit van verweerder nodig. In het kader van de Terugkeerrichtlijn moet stringenter getoetst worden dan voorheen gebruikelijk ook ten aanzien van de vraag of de bewaring van verzoeker rechtmatig was. Verzoeker verwijst naar de overwegingen 10 en 16 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn.
2.4. Het oordeel van de voorzieningenrechter
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt verweerder niet bij het nemen van een beslissing op het bezwaar.
Voor zover verzoeker gronden heeft aangevoerd met het oog op de rechtmatigheid van zijn bewaring, kunnen deze in de onderhavige procedure niet tot toewijzing van het verzoek leiden. Ten aanzien van de vreemdelingenbewaring is voorzien in een aparte procesgang, die in de Vw 2000 geregeld is. De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om daarnaast ook in de onderhavige procedure een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de bewaring.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het aan verzoeker uitgereikte terugkeerbesluit geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu dit besluit geen rechtsgevolgen in het leven roept, die niet reeds waren ontstaan na de meeromvattende beschikkingen die ten aanzien van het verblijfsrecht van verzoeker zijn genomen op 1 april 1999 en 22 december 2000. Het betoog van verzoeker dat de betreffende meeromvattende beschikkingen zouden zijn 'uitgewerkt', volgt de voorzieningenrechter niet, nu niet gebleken is dat verweerder ten aanzien van het verblijfsrecht van verzoeker na 22 december 2000 een andersluidend besluit genomen heeft. Dat verzoeker ten tijde van de eerste beschikking Nederland vrijwillig zou hebben verlaten en na de tweede beschikking een mislukte poging heeft plaatsgevonden om verzoeker uit te zetten, maakt het voorgaande niet anders, nu daardoor immers geen rechtmatig verblijf kan ontstaan.
Ten overvloede vermeldt de voorzieningenrechter dat evenmin is gebleken dat verzoeker op het moment van de zitting in Nederland mocht verblijven in afwachting van een beslissing op een aanvraag voor een vergunning tot verblijf.
Los van de vraag of het terugkeerbesluit als feitelijke handeling, bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 kan worden aangemerkt, brengt het terugkeerbesluit in de onderhavige procedure geen rechtens relevante wijziging in de situatie van verzoeker. Het terugkeerbesluit reikt immers niet verder dan de conclusie dat verzoeker gehouden is om Nederland onmiddellijk te verlaten. Deze verplichting vloeide voor verzoeker reeds voort uit de hierboven genoemde meeromvattende beschikkingen. Ook als geoordeeld zou worden dat een terugkeerbesluit in dit geval noodzakelijk zou zijn voor de inbewaringstelling van verzoeker, heeft dit niet tot gevolg dat er wel sprake zou zijn van een rechtens relevante handeling jegens verzoeker, nu het terugkeerbesluit geen element bevat dat niet reeds voortvloeit uit de eerdere meeromvattende beschikkingen.
Gelet hierop is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.